zaaknummer: AWB 10/5082 (beroep)
AWB 10/4971 (voorlopige voorziening)
Uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 9 november 2010
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. H. Elmas, te Zaandam,
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1.1 Eiser heeft bij brief van 29 september 2010 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 14 februari 2008.
1.2 Eiser heeft op 21 september 2010 de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3 De rechtbank heeft bij brief van 1 oktober 2010 verweerder, onder meer, verzocht aan te geven of de termijn waarbinnen een besluit dient te worden genomen is verstreken. Verweerder heeft hierop bij brief van 8 oktober 2010 gereageerd.
2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 383) in werking getreden. Afdeling 8.2.4A van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) maakt deel uit van deze wetswijziging. Ingevolge artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend voor het tijdstip waarop afdeling 8.2.4A van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Nu het beroepschrift is ingediend op 29 september 2010, is het recht over het niet tijdig beslissen van toepassing zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2009.
2.2 Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.3 De rechtbank doet, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
2.4 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.5 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra: a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.6 In de brief van 8 oktober 2010 heeft verweerder bericht dat de Raad van State op 18 augustus 2010 uitspraak heeft gedaan de uitspraak van de rechtbank is bekrachtigd. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moeten nemen. Verweerder voert aan dat op 14 oktober 2010 de hoorzitting is gepland. Verweerder verzoekt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren in verband met het ontbreken van het spoedeisend belang hiervan. Verweerder voert nog aan dat artikel 4:17 Awb niet van toepassing is aangezien het oorspronkelijke bezwaarschrift van opposant is ingediend voor de inwerkingtreding van de Wet dwangsom.
2.7 Na vernietiging van het besluit van 31 maart 2008 door de rechtbank op 16 oktober 2009 is de oorspronkelijke beslistermijn van zes weken gaan lopen. Verweerder heeft geen verzoek tot voorlopige voorziening hangende het hoger beroep ingediend. De beslistermijn is verlopen zes weken na de uitspraak door de rechtbank op 16 oktober 2010. De rechtbank stelt derhalve vast dat de beslistermijn is overschreden.
2.8 De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 19 augustus 2010 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2.9 Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk. De rechtbank acht geen onderzoek ter zitting noodzakelijk en zal met toepassing van artikel 8:54 Awb het beroep gegrond verklaren.
2.10 In artikel 8:55, eerste lid, Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Uit het derde lid van dit artikel volgt dat in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding een andere termijn te bepalen, dan twee weken.
2.11 De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
2.12 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 dient te vergoeden.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.13 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.14 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.15 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar gegrond;
3.2 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
3.3 draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
3.4 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;
3.5 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,00 aan hem vergoedt.
De voorzieningenrechter:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. F. Miedema, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van I. Broekhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2010
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.