RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/740785-10
Uitspraakdatum: 20 september 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 september 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 13 juni 2010 te Purmerend aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (levensbedreigend hersenletsel waardoor een neurochirurgische operatie noodzakelijk was en/of hetwelk blijvende uitval van lichamelijke functies met zich meebrengt), heeft toegebracht, door deze opzettelijk te slaan en/of stompen met kracht in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd;
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 juni 2010 te Purmerend opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), (met gebalde vuist) met kracht een vuistslag tegen diens gezicht heeft gegeven, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (levensbedreigend hersenletsel waardoor een neurochirurgische operatie noodzakelijk was en/of hetwelk blijvende uitval van lichamelijke functies met zich meebrengt), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 13 juni 2010 te Purmerend roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, [slachtoffer] met gebalde vuist met kracht een vuistslag tegen diens gezicht, althans diens hoofd heeft gegeven, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten levensbedreigend hersenletsel waardoor neurochirurgisch ingrijpen noodzakelijk was, heeft bekomen en/of hetwelk blijvende uitval van lichamelijke functies met zich meebrengt, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden, waarvan zeven (7) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren, met als bijzondere voorwaarde het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering en
- gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.1. Vrijspraak
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte primair ten laste gelegde feit, zijnde het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [slachtoffer]. Hiertoe is door de officier aangevoerd dat het door verdachte tegen het slachtoffer toegepaste geweld – het met grote kracht met gebalde vuist tegen de kaak van het slachtoffer slaan – van dien aard was dat gezegd kan worden dat het opzet van verdachte, in voorwaardelijke vorm, gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Nadat verdachte het slachtoffer opmerkingen heeft horen maken, heeft hij naar hem uitgehaald en hem één kaakslag gegeven. Verdachte heeft met de blote vuist geslagen. Vervolgens is het slachtoffer op de grond gevallen en heeft, zo is onweersproken vast komen te staan, zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit het dossier en ook ter terechtzitting is echter niet duidelijk geworden in hoeverre het letsel enerzijds zijn oorzaak vindt in de door verdachte uitgedeelde kaakslag en anderzijds de wijze waarop het slachtoffer met zijn hoofd op de grond is gevallen.
Hoewel verdachte bij gelegenheid van diverse van hem afgenomen verhoren heeft toegegeven het slachtoffer [slachtoffer] een vuistslag tegen de kaak te hebben gegeven, heeft hij daarbij ook, laatstelijk ter terechtzitting, aangegeven nimmer te hebben verwacht en tevens nooit te hebben gewild dat de gevolgen voor het slachtoffer [slachtoffer] zo ernstig zouden zijn.
Het onvoorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zou eerst bewezen kunnen worden geacht indien het door verdachte uitgeoefende geweld naar de uiterlijke verschijningsvorm op dit gevolg gericht was. Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank die conclusie niet worden getrokken. De rechtbank heeft daarbij overigens tevens in ogenschouw genomen dat van verdere agressieve handelingen van de zijde van verdachte jegens het slachtoffer niet is gebleken.
Ook kan, gelet op de aard en omvang van het toegepaste geweld en het door het slachtoffer opgelopen letsel, zoals hieronder weergegeven, niet bewezen worden geacht dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van één enkele slag tegen het hoofd zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en dat verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard. De aard van het nadien opgelopen letsel is daarvoor immers niet bepalend. Van opzet in voorwaardelijke zin is dan ook evenmin sprake.
Verdachte dient van het primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden(1)
Op zondag 13 juni 2010 werd door meerdere verbalisanten toezicht gehouden nabij [horecagelegenheid], een horecagelegenheid gelegen aan de [adres horecagelegenheid] te Purmerend.(2) Op een gegeven moment stond een van de verbalisanten samen met een jongen genaamd [slachtoffer], het latere slachtoffer, om de hoek van de [horecagelegenheid], toen een negroïde jongen, naar later bleek verdachte, richting hen kwam lopen.(3) Verdachte had [slachtoffer] iets over zijn moeder horen roepen en wilde om die reden met hem vechten.(4) Enkele verbalisanten evenals omstanders zagen dat verdachte uithaalde met zijn gebalde rechtervuist en [slachtoffer] een harde vuistslag gaf in zijn gezicht. [slachtoffer] werd ter hoogte van zijn kaak geraakt en viel achterover met zijn hoofd op de grond.(5) [slachtoffer] werd diezelfde nacht nog door een ambulance naar het Amsterdams Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam gebracht.(6)
Diezelfde dag nog werd navraag gedaan bij het AMC naar de gezondheidstoestand van het slachtoffer [slachtoffer]. Het bleek dat hij na aankomst in het ziekenhuis onmiddellijk neurochirurgisch was geopereerd. Op dat moment werd het slachtoffer in een comateuze slaap gehouden. Zijn toestand was levensbedreigend.(7)
Navraag begin augustus 2010 bij de moeder en de vriendin van het slachtoffer leerde dat het slachtoffer hersenbeschadiging heeft opgelopen. Hij was niet meer dezelfde volgens hen: er waren gedragsveranderingen, hij reageerde slomer en was afgevallen.(8) Blijkens een geneeskundige verklaring van 6 augustus 2010 betreffende het slachtoffer was op dat moment sprake van een ernstige hersenkneuzing en een herseninfarct linksachter. Voorts werd als overige informatie opgemerkt dat sprake was van verminderde kracht in zijn rechterarm en –been evenals cognitieve functiestoornissen. De arts gaf aan dat de geschatte duur van genezing van het slachtoffer maanden tot jaren zal zijn.(9)
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden in combinatie met hetgeen reeds onder 4.1. is overwogen betreffende het ontbreken van het opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, oordeelt de rechtbank dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 13 juni 2010 te Purmerend opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], met gebalde vuist met kracht een vuistslag tegen diens gezicht heeft gegeven, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (levensbedreigend hersenletsel waardoor een neurochirurgische operatie noodzakelijk was en hetwelk uitval van lichamelijke functies met zich meebrengt), heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 10 augustus 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Na een avond stappen in het centrum van Purmerend heeft verdachte de confrontatie gezocht met het slachtoffer [slachtoffer]. Het slachtoffer zou een (of meer) scheldwoord(en) betreffende zijn moeder hebben geuit en als reactie hierop heeft verdachte uitgehaald. Verdachte wilde vechten en heeft het slachtoffer met zijn gebalde vuist op zijn kaak geslagen. Het slachtoffer is direct als gevolg van deze slag op de grond gevallen.
Hoewel verdachte heeft verklaard nimmer zwaar lichamelijk letsel te hebben willen toebrengen en de rechtbank ook niet bewezen heeft geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is het 20-jarige slachtoffer door toedoen van verdachte zeer ernstig gewond geraakt en in die zin “getekend voor het leven”. Het slachtoffer heeft enige tijd in levensgevaar verkeerd, moest neurochirurgisch worden geopereerd en kampt tot op de dag van vandaag met de gevolgen van de mishandeling. Het revalidatietraject van het slachtoffer kan nog maanden tot jaren duren.
De mishandeling vond verder plaats in aanwezigheid van uitgaanspubliek en heeft de aanwezigen, meer in het algemeen de samenleving, ernstig geschokt.
Verdachte heeft zowel voorafgaand aan als tijdens de behandeling ter terechtzitting laten blijken over zelfinzicht te beschikken en oprecht medeleven met het slachtoffer te voelen. De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met deze houding, waarmee hij heeft aangegeven het kwalijke van zijn eigen handelen in te zien.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank tot slot rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de straf die door de officier van justitie is geëist, nu zij tot een andere bewezenverklaring komt.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland gedurende de proeftijd noodzakelijk, zodat in deze begeleiding rouwverwerking en het leren hanteren van copingmechanismes in situaties die hij als krenkend ervaart, opgenomen kunnen worden teneinde de kans op herhaling te minimaliseren. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De rechtbank acht op grond van de ernst van het feit tevens een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
8.1. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 11.641,62 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit: verblijfkosten ziekenhuis, verblijfkosten revalidatiecentrum, reis- en parkeerkosten van (en naar) rechtbank (€ 1341,62) en immateriële schade (€ 10.300,00).
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank, anders dan de raadsman, vergoeding van de gehele immateriële schade billijk voor. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2010.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
8.2. Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Opdat de benadeelde partij niet zelf wordt belast met de inning van het toegewezen bedrag zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 11.641,62.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tweehonderd (200) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot honderd (100) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
– verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
– verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang die instelling dat nodig acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van tachtig (80) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door veertig (40) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 11.641,62 (elfduizend zeshonderd en eenenveertig euro en tweeënzestig eurocent) en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 11.641,62 (elfduizend zeshonderd en eenenveertig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2010, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 93 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Voetnoten:
1) De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Opgenomen schriftelijke stukken worden slechts gebezigd tot bewijs in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
2) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2010 (dossierpagina 30); proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2010 (dossierpagina 35); proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2010 (dossierpagina 37).
3) Proces-verbaal d.d. 13 juni 2010 (dossierpagina 31).
4) Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 6 september 2010.
5) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2010 (dossierpagina 31; proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2010 (dossierpagina 36); proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2010 (dossierpagina 37); proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 15 juni 2010 (dossierpagina 61); proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] d.d. 15 juni 2010 (dossierpagina 78); proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] d.d. 15 juni 2010 (dossierpagina’s 79 en 80); verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 6 september 2010.
6) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2010 (dossierpagina 32).
7) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2010 (dossierpagina 46).
8) Proces-verbaal van verhoor van [moeder] d.d. 2 augustus 2010 (dossierpagina 82); proces-verbaal van verhoor van [vriendin] d.d. 4 augustus 2010 (dossierpagina 84).
9) Geneeskundige verklaring van een arts d.d. 6 augustus 2010 (dossierpagina 85).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mrs. F.G. Hijink en J. Snitker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Zoethout,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 september 2010.