1. Procesverloop
1.1 Bij schriftelijk verzoek van 28 september 2010 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. [de rechter], kantonrechter, in de bij deze rechtbank, sector kanton, aanhangige zaak met zaaknummer 476414 CV EXPL 10-10050, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3 De wederpartij in de hoofdzaak heeft schriftelijk gereageerd.
1.4 Verzoeker, wederpartij en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 22 oktober 2010. Verzoeker is verschenen. De rechter en de wederpartij hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.
2. De vaststaande feiten
2.1 Omstreeks 1996 is mr. [de rechter](hierna te noemen: de rechter) opgetreden als rechter-commissaris in een faillissement van verzoeker.
In de periode 2006-2008 was verzoeker bewindvoerder in het bewind van [...]. De rechter heeft als kantonrechter een of meer beslissingen tijdens dat bewind genomen.
2.2 Op 4 augustus 2010 heeft in de hoofdzaak een rolzitting plaatsgevonden. Naar aanleiding van die zitting heeft verzoeker op 6 augustus 2010 contact opgenomen met deze rechtbank ten einde de naam te vernemen van de kantonrechter die de hoofdzaak behandelt. Aan verzoeker is toen medegedeeld dat de hoofdzaak door mr. [de rechter]wordt behandeld. Op 30 september 2010 is ter griffie van deze rechtbank het wrakingsverzoek ontvangen.
3. Het standpunt van verzoeker
3.1 Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de rechter in het verleden twee zaken heeft behandeld waarbij verzoeker direct dan wel indirect betrokken was. Verzoeker stelt dat de rechter in die zaken geld achterover heeft gedrukt en zich aan oplichting heeft schuldig gemaakt, dan wel oplichting door de curator in zijn faillissement of door deurwaarders tijdens het bewind mogelijk heeft gemaakt.
4. Beoordeling
4.1 De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot wraking is ingediend ruim zeven weken nadat verzoeker bekend is geworden met de naam van de behandelend rechter.
4.2 Ingevolge artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra aan de verzoeker de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die aanleiding geven tot het verzoek. Deze rechtsregel brengt mee dat niet mag worden getalmd met het indienen van een wrakingsverzoek, maar dat het verzoek moet worden gedaan zo spoedig mogelijk na het bekend worden van de relevante feiten. Door op de hiervoor genoemde gronden pas zeven weken na het bekend worden met de naam van de behandelend rechter het verzoek in te dienen, heeft verzoeker aan dit wettelijk vereiste niet voldaan.
4.3 Verzoeker heeft desgevraagd geen redenen aangevoerd die rechtvaardigen dat hij in afwijking van de hoofdregel het wrakingsverzoek niet zo spoedig mogelijk heeft gedaan na het hem bekend worden van de feiten of omstandigheden die aanleiding vormden voor het wrakingsverzoek.
4.4 Gelet op het voorgaande dient het verzoek tot wraking als tardief te worden beschouwd. Het verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.5 Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook bij een inhoudelijke beoordeling het verzoek tot wraking niet zou slagen. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.6 De wrakingskamer stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat een rechter eerder een of meer zaken of kwesties heeft behandeld waarbij de verzoeker tot wraking als partij of anderszins betrokken is geweest, onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen, ook als daarbij door deze rechter beslissingen zijn genomen die verzoeker onwelgevallig zijn. Bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken. Dergelijke omstandigheden heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt en zijn ook overigens niet gebleken. De juistheid van zijn stelling dat de rechter in zijn faillissement of in het onder 2.1. bedoelde bewind geld achterover zou hebben gedrukt en zich aan oplichting zou hebben schuldig gemaakt dan wel dergelijk handelen door anderen mogelijk zou hebben gemaakt, blijkt niet uit de stukken die verzoeker ter zitting aan de wrakingskamer heeft overgelegd en heeft verzoeker ook niet anderszins onderbouwd.
4.7 Hetgeen verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, levert derhalve geen grond op voor het oordeel dat het fungeren van de rechter in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen lijden.