ECLI:NL:RBHAA:2010:BO3529

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800883-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de uitvoer van heroïne vanuit Nederland

Op 8 november 2010 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 18 juli 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heroïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De verdachte, die thans gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Haarlem, heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van 1300 gram heroïne, een stof die schadelijk is voor de gezondheid en die bestemd was voor verdere verspreiding en handel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van tien maanden, met bijzondere voorwaarden voor de proeftijd, waaronder verplicht contact met de Reclassering.

De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van aanhouding en een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet oplevert. De rechtbank heeft ook een geldbedrag van € 150,00 verbeurd verklaard, dat verdachte had ontvangen van de organisatie waarvoor hij de heroïne uitvoerde, en heeft bepaald dat een bedrag van € 205,00 aan de verdachte moet worden teruggegeven. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals blijkt uit de rapporten van de Reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800883-10
Uitspraakdatum: 8 november 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juli 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan een verplicht Reclasseringscontact en zich dient te onderwerpen aan een meldingsgebod bij de Reclassering. Ten aanzien van het in beslag genomen geld heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een geldbedrag van € 150,00 euro verbeurd moet worden verklaard en dat de overige € 205,00 aan verdachte dienen te worden teruggegeven.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte is als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
• het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 19 juli 2010 (dossierparagraaf 1.1);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 22 juli 2010 (dossierparagraaf 2.6);
• het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 augustus 2010, opgemaakt door de NFI-deskundige forensische drugsanalyse dr. [naam deskundige].
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 18 juli 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1. meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod .
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de vanwege de Reclassering uitgebrachte rapporten van 27 augustus 2010 en 29 september 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van 1300 gram van een materiaal bevattende heroïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De uit te voeren hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door de Reclassering noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat een gedeelte van het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten een geldbedrag van € 150,00, dient te worden verbeurd verklaard. Verdachte heeft verklaard dat hij genoemd geldbedrag heeft gekregen van de organisatie voor wie hij de heroïne zou uitvoeren. Daarmee is komen vast te staan dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat geld is begaan of voorbereid.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
– verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
– verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarden dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland en dat hij zich zal houden aan een door of namens Reclassering Nederland op te leggen meldingsgebod;
verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van € 150,00;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- een geldbedrag van € 205,00.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.G. Witteman, voorzitter,
mrs. E.P.W. van de Ven en M. Malsch, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers J.A. Huismans en mr. M. Wouters,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 november 2010.
Mr. Malsch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.