zaaknummer / rolnummer: 135892 / HA ZA 07-724
Vonnis van 22 september 2010
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE NOORD-HOLLAND,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
advocaat mr. E.J. Snijders- Storm te ‘s-Gravenhage,
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagden,
advocaat mr. H.J. Bettink te Haarlem.
Partijen zullen hierna de provincie en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 oktober 2007, welk vonnis is hersteld bij vonnis van 28 november 2007
- het proces-verbaal van comparitie ter griffie van de rechtbank Haarlem van 19 oktober 2007 waarin mr. Bettink verklaart namens [gedaagden] cassatie in te stellen tegen het op 17 oktober 2007 gewezen vonnis
- het arrest van 13 februari 2009 van de Hoge Raad waarin het cassatieberoep van [gedaagden] is verworpen
- de brief van 26 oktober 2009 van mr. P.J.L.J. Duijsens (raadsman van [gedaagden], hierna: Duijsens), aan de deskundigen
- de brief van 18 februari 2010 van de deskundigen aan mr. Snijders en mr. Duijsens
- de brief, met bijlage, van 23 februari 2010 van mr. Snijders aan de deskundigen
- het definitieve advies van deskundigen van 12 april 2010, met bijlagen, dat bij akte depot no. 21/2010 van 20 april 2010 ter griffie is gedeponeerd
- de brief, met bijlagen, van 28 juni 2010 van mr. Duijsens
- de faxberichten van 29 juni 2010 van mr. Snijders namens de provincie en mr. Duijsens namens [gedaagden] met daarin de mededeling dat partijen kunnen instemmen met een schriftelijk pleidooi
- de op 1 juli 2010 overgelegde pleitaantekeningen van de provincie
- de op 1 juli 2010 overgelegde pleitaantekeningen, met bijlagen, van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij vonnis van 17 oktober 2007, welk vonnis is hersteld bij vonnis van 28 november 2007, is de vervroegde onteigening uitgesproken ten name van de provincie, vrij van alle bestaande lasten en rechten, van de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer:
- sectie en nummer AE 1145, voor een gedeelte ter grootte van 38 are en 17 centiare (grondplannummer 2);
- sectie en nummer AE 1145, voor een gedeelte ter grootte van 36 are en 39 centiare (grondplannummer 5) ten behoeve van de aanleg van de Zuidtak van de Zuidtangent met aanliggend fietspad vanaf de Rosa Spierstraat te Hoofddorp tot aan de rotonde Operaweg/Mambo te Nieuw-Vennep met bijkomende werken in de gemeente Haarlemmermeer. Bij het vonnis van 17 oktober 2007 is tevens het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagden] vastgesteld op € 46.973,-.
[gedaagden] hebben tegen het vonnis van de rechtbank van 17 oktober 2007 bij dagvaarding van 2 november 2007 beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 13 februari 2009 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding in cassatie. Op 10 maart 2009 heeft de provincie het bedrag van € 46.973,- aan voorschot op de schadeloosstelling, zoals in het vonnis van 17 oktober 2007 bepaald, aan [gedaagden] voldaan. Het onteigeningsvonnis is op 12 maart 2009 ingeschreven in de openbare registers.
Thans dient de rechtbank te beslissen over de definitieve aan [gedaagden] toe te kennen schadeloosstelling, ter begroting waarvan een deskundigenonderzoek is bevolen.
2.2. Bij rapport van 12 april 2010 hebben de deskundigen advies uitgebracht. Bij hun advies hebben de deskundigen voor de waardering onder meer als uitgangspunt gehanteerd dat het onteigende een agrarische bestemming heeft en gelet op het werk waarvoor wordt onteigend een (onrendabele) nieuwe bestemming zal moeten krijgen. Verder hebben de deskundigen als uitgangspunt genomen dat het onteigende als deel van het agrarisch perceel waarvan het deel uitmaakt en vrij van pacht moet worden getaxeerd. Bij de taxatie hebben de deskundigen, aldus hun rapport, aansluiting gezocht bij de prijzen die worden betaald voor andere percelen in de Haarlemmermeer met agrarische bestemmingen. Aldus komen de deskundigen op een grondprijs van € 7,25 per m2 en een geadviseerde waarde van € 54.056,-. De deskundigen stellen voorts vast dat het overblijvende geen waardevermindering ondergaat zodat daarvoor geen vergoeding wordt begroot. De deskundigen gaan ervan uit dat geen sprake is van bijkomende schade of schade aan derden, zodat daarvoor evenmin een bedrag wordt begroot. De deskundigen taxeren de schade die [gedaagden] lijden als gevolg van het gemis van het bedrag waarmee de schadeloosstelling het voorschot te boven gaat op jaarbasis op 3,5% van het verschil, berekend vanaf 12 maart 2009 tot de datum van dit vonnis.
2.3. De provincie heeft in haar pleitnota meegedeeld dat zij zich grotendeels met de uitkomst van het advies kan verenigen, met uitzondering van de hierna genoemde punten.
[gedaagden] hebben verwezen naar hetgeen zij eerder bij conclusie van antwoord van 27 juni 2007 hebben aangevoerd en vermelden in hun pleitnota te volstaan met uitwerking van hierna te noemen aspecten.
2.4. Zowel de provincie als [gedaagden] kunnen zich niet vinden in de door de deskundigen gehanteerde grondprijs. De provincie stelt dat de deskundigen de verhoging van de grondprijs ten opzichte van de grondprijs die zij in hun conceptrapport van 19 oktober 2007 hanteerden (€ 7,-- per m2) onvoldoende hebben onderbouwd, althans dat deze verhoging niet staafbaar is.
[gedaagden] stelt dat de waarde van de stroken grond op een bedrag van € 12,- per m² dient te worden gesteld.
2.5. De rechtbank constateert dat de deskundigen voor de waarde van de grond in hun definitieve rapport van 20 april 2010 uitgaan van een grondprijs van € 7,25 per m2. Dat is ten opzichte van het conceptrapport van 19 oktober 2007 een prijsstijging van € 0,25 per m2. Daarbij zijn de deskundigen blijkens hun rapport ervan uitgegaan dat prijzen voor gronden als de onderhavige sinds de datum van hun conceptrapport in beperkte mate zijn gestegen.
De deskundigen hebben blijkens hun advies acht geslagen op vergelijkbare transacties waarbij zij zijn uitgegaan van de door hen geadviseerde grondprijs in de zaak Staat vs […] (zaak-/en rolnummer 72261/HA ZA 01-246), waarvan het relevante deel uit dat advies als onderdeel van het rapport in de onderhavige zaak is opgenomen.
2.6. Blijkens het definitieve rapport hebben de deskundigen de grondprijs mede gebaseerd op hun op kennis en ervaring gebaseerd intuïtief inzicht. Door voorts uit te gaan van de eerder in de hiervoor genoemde zaak geadviseerde prijs hebben de deskundigen de transacties waarnaar [gedaagden] verwijzen, namelijk de transactie tussen de provincie en Baars en de levering door Fortis ACL Levensverzekering N.V. aan Bureau Beheer Landbouwgronden, weerlegd. [gedaagden] hebben naast de transacties met Baars en Fortis geen andere vergelijkbare transacties genoemd. De provincie heeft geen vergelijkbare transacties genoemd. Gelet op het hiervoor overwogene wijst de rechtbank de stellingen van beide partijen voor zover die betrekking hebben op de door de deskundige genoemde vergelijkingstransacties, dan wel het ontbreken daarvan, dan ook als onvoldoende gemotiveerd, af.
2.7. De stelling van de provincie dat eventuele prijsstijgingen na oktober 2007 weer zijn tenietgedaan door de daarop volgende economische crisis zijn voorts gelet op het gegeven dat de deskundigen hun taxatie mede op hun op kennis en ervaring gebaseerde intuïtief inzicht baseren, onvoldoende onderbouwd om te concluderen dat van een prijsstijging van grond geen sprake is. De algemene stelling van de provincie dat de ontwikkelingen op de grondmarkt in Nederland in het algemeen en in de Haarlemmermeer in de betrokken periode een dergelijke verhoging niet rechtvaardigen, brengt daarin, zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt –, geen verandering.
2.8. De rechtbank concludeert dat de stelling van [gedaagden] dat zij destijds bij de aankoop zelf nog niet zo lang geleden € 12,- per m² voor de gronden hebben moeten betalen in tegenspraak is met de eerdere verklaringen van [gedaagden] daaromtrent. Blijkens het proces-verbaal van vervroegde plaatsopneming van 22 juni 2007, ten behoeve van de behandeling van het verzoekschrift tot vervroegde onteigening, heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat hij € 10,- per m² voor de gronden heeft betaald. Bij die gelegenheid heeft [gedaagde sub 1] eveneens verklaard dat destijds op verzoek van de verkoper in de koopovereenkomst met de verdeling van het overeengekomen totaalbedrag van de grond en de gebouwen is geschoven. Daaruit valt af te leiden dat in de prijs kennelijk eveneens een vergoeding voor opstallen is begrepen. Gelet op deze verklaring vormt de latere stelling van [gedaagden] dat € 12,- per m² voor de grond is betaald, dan ook onvoldoende betwisting van de door de deskundigen in hun rapport gehanteerde grondprijs.
2.9. Voorts is de stelling van [gedaagden] dat zij de percelen grond aanmerkelijk hebben verbeterd wat betreft ontwatering en verkaveling niet nader onderbouwd, zodat dit niet kan leiden tot een verwerping van de door de deskundigen gehanteerde grondprijs.
2.10. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank zich verenigt met de door de deskundigen geadviseerde grondprijs van € 7,25 per m2 waarvan de deskundigen in hun definitieve rapport uitgaan.
Waardedaling overblijvende deel
2.11. [gedaagden] hebben aangevoerd dat volgens het taxatierapport dat Klaver Makelaardij op hun verzoek heeft opgesteld en dat in onderhavige zaak is overgelegd bij gelegenheid van de vervroegde plaatsopneming op 22 juni 2007, de schade als gevolg van de waardedaling van het resterende deel van het perceel dient te worden begroot op € 164.000,-.
2.12. Ingevolge artikel 41 Onteigeningswet heeft als uitgangspunt te gelden dat voor vergoeding slechts in aanmerking komt de schade, in de vorm van waardedaling van het overblijvende deel, voor zover deze een rechtsreeks en noodzakelijk gevolg is van de onteigening. De waardevermindering die aan het overblijvende deel wordt veroorzaakt kan voortvloeien uit het gebruik van het werk op het onteigende deel overeenkomstig het doel waarvoor onteigend wordt, zoals bijvoorbeeld verkeershinder tengevolge van het gebruik van dat deel van het werk dat op het onteigende deel zal worden aangelegd (vgl. HR 23 februari 1966, NJ 1966, 187, en HR 20 februari 2004, NJ 2004, 409).
2.13. De rechtbank stelt vast dat de deskundigen in hun rapport onder meer als uitgangspunt nemen dat na onteigening een perceel bouwland resteert dat als zodanig goed bruikbaar blijft, alsmede dat de uitweg door de onteigening niet wordt geraakt.
Het had op de weg van [gedaagden] gelegen om te stellen en nader te onderbouwen op grond waarvan zij menen dat de waarde van het resterende is verminderd bijvoorbeeld doordat sprake is van hinder ten gevolge van het gebruik van het fietspad dat op het onteigende wordt aangelegd. Uit het taxatierapport van Klaver Makelaardij blijkt niet waarop de veronderstelde waardedaling is gebaseerd. Ook overigens ontbreekt een nadere onderbouwing van [gedaagden] op dit punt. De stelling van [gedaagden] dat sprake is van schade als gevolg van waardedaling is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd om, anders dan de deskundigen, een bedrag aan schade in de vorm van waardedaling van het overblijvende deel toe te kennen.
2.14. [gedaagden] hebben voorts erop gewezen dat de provincie de werkstrook welke is gelegen aan de andere kant van het uitgevoerde werk, niet meer nodig heeft. Nu de werkzaamheden zijn uitgevoerd. [gedaagden] stellen dat de provincie, overeenkomstig de eerdere toezegging, gehouden is de strook grond, aangeduid met grondplannummer 5, aan hen terug te leveren.
2.15. De rechtbank overweegt dat in het kader van de thans in dit vonnis aan de orde zijnde vaststelling van het bedrag aan schadeloosstelling op grond van de Onteigeningswet voor een vordering tot teruglevering, voor zover [gedaagden] die heeft bedoeld in te stellen, geen plaats is en de stellingen daaromtrent niet betrokken kunnen worden bij het vaststellen van het bedrag aan schadeloosstelling dat [gedaagden] in het kader van de onteigening toekomt.
2.16. Hetgeen de deskundigen overigens hebben geadviseerd kan als niet weersproken verder onbesproken blijven. Gelet op het hiervoor overwogene volgt de rechtbank de deskundigen in het advies.
2.17. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat aan [gedaagden] toekomt ten titel van schadeloosstelling een bedrag van € 54.056,-.
2.18. De provincie zal worden veroordeeld tot betaling aan [gedaagden] van dit bedrag, te verminderen met het reeds uitbetaalde voorschot van € 46.973,-.
2.19. Zoals hiervoor vermeld onder 2.2 komt daarbij de schade die [gedaagden] lijden, omdat zij niet reeds in de periode tussen de onteigening en het eindvonnis over de gehele schadeloosstelling hebben kunnen beschikken, ingevolge de deskundigen een percentage van 3,5% op jaarbasis van het verschil.
Blijkens de brief van 23 februari 2010 van de provincie aan de deskundigen is op 10 maart 2009 het bedrag zoals vermeld in het vonnis van 17 oktober 2007 als voorschot op de schadeloosstelling aan [gedaagden] voldaan. In aanmerking genomen het betaalde voorschot en de datum van inschrijving van het onteigeningsvonnis komt dat, anders dan vermeld op pagina 4 van het advies van de deskundigen, neer op 3,5% over € 7.083,- (€ 54.056,- -/- € 46.973,-) over de periode vanaf 12 maart 2009 tot aan de datum van dit vonnis en zal aldus worden toegewezen.
De provincie zal voorts worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over zowel de schadeloosstelling als de vertragingsrente vanaf heden tot de dag der voldoening.
Kosten deskundige bijstand
2.20. Ingevolge artikel 50 Onteigeningswet en de jurisprudentie bij dat artikel komen de daadwerkelijke gemaakte kosten van rechtsbijstand en van bijstand door andere deskundigen voor vergoeding in aanmerking, althans voor zover tot het aanwenden van deze kosten in redelijkheid kon worden besloten en deze kosten, zulks beoordeeld in relatie tot het belang van de zaak, binnen een redelijke omvang zijn gebleven.
2.21. Mr. Duijsens heeft namens [gedaagden] bij brief van 28 juni 2010 aan de rechtbank de nota’s van zijn werkzaamheden als raadsman, met bijbehorende specificaties, alsmede een nota van makelaar Vellekoop overgelegd. De provincie is bij gelegenheid van het schriftelijk pleidooi uitgebreid ingegaan op deze opgave van gemaakte kosten van deskundige bijstand. Aangezien partijen tegelijkertijd hun schriftelijke pleitnota’s hebben overgelegd en [gedaagden] op de stellingen van de provincie nog niet hebben kunnen reageren, zal de rechtbank alvorens verder te beslissen nog een aktewisseling toestaan. [gedaagden] zullen in de gelegenheid worden gesteld op de stellingen van de provincie op dit punt in te gaan, waarna de provincie een reactie kan indienen. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen zoals hieronder vermeld.
2.22. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 oktober 2010 voor akte aan de zijde van [gedaagden] zoals bedoeld onder 2.21,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Sicking, mr. E.L. Grosheide en mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2010.?