RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/740800-09
Uitspraakdatum: 14 oktober 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 september 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 december 2006 tot en met 20 januari 2[naam gemeente] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ([naam med[achternaam medeverdachte]) en/of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in strijd met een hem en/of zijn verdachtes mededader(s), bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en), te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opgelegde verplichting(en) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk verzwegen voor en/of nagelaten (volledig) te melden aan: [naam medeverdachte] dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), in voornoemde periode (althans in delen daarvan), al dan niet tezamen en in vereniging:
- in het bezit was/waren van en/of gebruik konden maken van, althans de beschikking had(den) over een bankrekening (nummer: [bankrekeningnummer]) op naam van hun dochter ([naam dochter]) en/of
- in het bezit was/waren van vermogen in de vorm van geld en/of zilver(werk) en/of antiek, in elk geval van vermogen en/of
- in het bezit was/waren van en/of (dagelijks) gebruik konden maken van, althans (dagelijks) de beschikking had(den) over een auto (te weten een Volkswagen Golf) op naam gesteld van hun dochter ([naam dochter]) en/of
- (bouw)werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of inkomsten heeft/hebben genoten uit die bouw)werkzaamheden en/of
- (via internet) heeft/hebben gehandeld in zilver(werk) en/of antiek en/of inkomsten heeft/hebben genoten uit d(i)e handel in zilver(werk) en/of antiek en/of
- in het bezit was/waren van een of meer levensverzekering(en) en/of een of meer andere verzekering(en),
zulks, terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of zijn mededader wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of zijn mededader's en/of eens anders recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming krachtens de Wet Werk en Bijstand en/of voor de hoogte en/of de duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
4.1. Verzoek van de verdediging tot nader onderzoek en verweer strekkende tot bewijsuitsluiting in verband met gedane observaties
Verzoek tot nader onderzoek
Door de raadsman is aangevoerd dat de anonieme melding die de aanleiding tot het onderhavige strafrechtelijke onderzoek is geweest door de verdediging en de rechtbank niet op haar rechtmatigheid getoetst kan worden, zodat derhalve de start van het onderzoek niet getoetst kan worden. De verdediging acht het daarom noodzakelijk dat de rechtbank zich door middel van een aanvullend proces-verbaal nader laat informeren omtrent met name de wijze waarop de anonieme melding is binnengekomen en welke informatie deze melding precies bevatte.
De rechtbank acht een aanvullend proces-verbaal omtrent de anonieme melding niet noodzakelijk voor de beantwoording van een van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij weegt de rechtbank mee dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een anonieme melding aanleiding mag vormen tot het instellen van een opsporingsonderzoek. Voorts merkt de rechtbank op dat de anonieme melding niet zonder meer ten grondslag is gelegd aan de inzet van dwangmiddelen jegens verdachte.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting in verband met gedane observaties
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de waarnemingen die in de periode van 10 augustus 2009 tot en met 3 september 2009 van het handelen van verdachte zijn gedaan dienen te worden aangemerkt als stelselmatige observaties gelet op de duur van die waarnemingen en de intensiviteit daarvan, zonder dat aan die observaties een bevel ex artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ten grondslag heeft gelegen. Verdachtes privacy is hierdoor in ernstige mate geschonden. Die waarnemingen dienen derhalve van het bewijs te worden uitgesloten. Dat geldt vervolgens ook voor alle andere in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, nu dezen als “vruchten” van de zonder de vereiste toestemming van de officier van justitie uitgevoerde stelselmatige observaties zijn aan te merken, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Van een stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv kan eerst dan worden gesproken indien sprake is van een intensieve, privacyschendende vorm van observatie die tot resultaat kan hebben dat een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven kan worden verkregen. Daarbij dient onder meer te worden gekeken naar elementen als de duur, de intensiteit, de frequentie en de intimiteit van de plaats waar de te observeren persoon zich bevindt. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval gedurende een aantal weken op acht verschillende dagen waarnemingen van verdachtes handelen zijn verricht. Deze waarnemingen werden niet gedurende de gehele dag, maar slechts gedurende enkele uren gedaan. Bovendien werden deze waarnemingen vanaf de openbare weg gedaan en konden zij zich niet verder uitstrekken dan tot registratie van het voor ieder waarneembare handelen van de verdachte. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen volledig beeld van verdachtes leven gevormd kon worden en niet gesproken kan worden van een stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv, zodat een bevel van de officier van justitie in deze niet was vereist. Het stond de verbalisanten van de sociale recherche van de afdeling Werk en Welzijn van de [naam gemeente] vrij om deze waarnemingen van verdachte te verrichten. Het verweer wordt derhalve verworpen.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Op 11 februari 2010 is aangifte gedaan door het hoofd van de afdeling Samenleving van de [naam gemeente] van uitkeringsfraude jegens de verdachte en diens echtgenote, medeverdachte [naam] (hierna te nomen: [achternaam medeverdachte]). Samen ontvingen ze een uitkering naar de norm “gezamenlijke huishouding” krachtens de Wet werk en bijstand in de periode van 11 december 2006 tot en met 31 december 2009. Toekenning en voortduring van deze uitkering vond plaats op grond van door verdachten in te vullen en bij de gemeente in te leveren aanvraag en inlichtingen-, heronderzoeks- en rechtmatigheidsonderzoeksformulieren. Uit onderzoek van de sociale recherche is gebleken dat verdachte en [achternaam medeverdachte] in de door hen ingeleverde formulieren structureel gedurende de uitkeringsperiode niet hebben opgegeven en ook niet anderszins bij de gemeente hebben gemeld dat zij in het bezit waren van vermogen, verdachte werkzaamheden verrichtte en extra inkomsten hadden genoten.2
Uit nader onderzoek is gebleken dat dit vermogen en deze inkomsten bestonden uit het volgende.
Verdachte en medeverdachte [achternaam medeverdachte] hadden beiden de beschikking over een giropas van een bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] op naam van hun dochter, [naam dochter].3 De bankafschriften van deze bankrekening werden naar de woning van verdachten op de [adres en plaatsnaam] verzonden.4 Uit de bankafschriften van voornoemde bankrekening blijkt dat deze rekening door verdachte en medeverdachte [achternaam medeverdachte] werd gebruikt voor - onder andere - betaling van de maandelijkse contributie van de sportschool van [achternaam medeverdachte], het betalen van verschillende boetes aan politie en justitie en de betaling van door verdachte en [achternaam medeverdachte] geboekte vakanties.5 Uit de bankafschriften blijkt voorts dat meerdere stortingen ten gunste van verdachten zijn gedaan op deze rekening. Zo heeft een assurantiekantoor een verzekeringsbedrag naar aanleiding van een inbraak in de stacaravan van verdachte in Uitdam op de rekening gestort.6 Voorts heeft een gerechtsdeurwaarder een bedrag met omschrijving “dossiernr: [nummer], [naam verdachte en plaatsnaam]” op de rekening overgemaakt.7 Ten slotte heeft op de rekening een storting van verdachtes bedrijfstakpensioenfonds in verband met de afkoop van verdachtes pensioen plaatsgevonden.8
Verdachte en [achternaam medeverdachte] waren tevens in het bezit van grote hoeveelheden zilverwerk en antiek. Bij een doorzoeking in de woning van verdachte en [achternaam medeverdachte] aan de [adres] zijn grote hoeveelheden zilverwerk aangetroffen in vitrinekasten in de woon-, slaap- en werkkamer en ook ingepakt in dozen op zolder. Ook zijn op de zolder van deze woning schilderijen aangetroffen alsmede contant geld met een totaalwaarde van € 3.000,-.9 Verdachte heeft verklaard dat het zilverwerk en de schilderijen van hem en [achternaam medeverdachte] zijn.10
Ook hadden verdachte en medeverdachte [achternaam medeverdachte] beiden dagelijks de beschikking over een auto van het merk Volkswagen, type Golf, op naam gesteld van hun dochter, [naam dochter] voornoemd.11 Het kentekenbewijs van de auto bevond zich eveneens in de woning van verdachten.12 Ten slotte heeft de dochter van verdachte en [achternaam medeverdachte] verklaard dat [achternaam medeverdachte] de auto regelmatig gebruikte.13
Voorts is uit onderzoek gebleken dat verdachte diverse (bouw)werkzaamheden heeft verricht en daaruit inkomsten heeft genoten. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte het dak en ook een gescheurde waterleiding in de badkamer van de boerderij van zijn moeder aan de [adres] heeft gerepareerd. Verdachte regelde volgens [naam getuige] alles. Getuige heeft ongeveer € 20.000,- aan het dak uitgegeven.14 Voorts is verdachte tijdens waarnemingen door verbalisanten gezien terwijl hij op 10, 11, 14 en 31 augustus 2009 verschillende (bouw)werkzaamheden verrichtte aan de boerderij op de [adres].15 Ten slotte is de computer van verdachte uitgelezen en is daaruit gebleken dat hij verschillende lijsten bijhield waarop verdachte ontvangen bedragen, kosten van materiaal en gewerkte uren heeft opgenomen.16
Verdachte heeft tevens - onder andere via internet - gehandeld in zilver en daaruit inkomsten genoten. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij zilver via marktplaats inkocht.17 Voorts zijn grote hoeveelheden zilver, verpakt in noppenfolie, in dozen op de zolder van de woning van verdachte aangetroffen.18 Ten slotte blijkt uit een analyse van de bankafschriften van de bankrekening [bankrekeningnummer] op naam van [naam dochter] dat op deze bankrekening een aanzienlijke hoeveelheid stortingen zijn gedaan met als omschrijving “geld voor zilver [naam verdachte]” en “zilver [voornaam verdachte]”. Daarnaast blijkt uit het dossier dat op deze rekening ook grote hoeveelheden contant geld zijn gestort, te weten in 2007 in totaal € 3.250,0, in 2008 een totaalbedrag van € 18.495,- en in 2009 een bedrag van € 16.220,-.19 Verdachte heeft verklaard dat het geld dat hij op de rekening stortte, komt van spullen die hij heeft verkocht.20 Voorts heeft verdachte verklaard dat deze rekening feitelijk zijn handelsrekening was die hij gebruikte bij de aankoop van zilver.21
Ten slotte waren verdachte en medeverdachte [achternaam medeverdachte] beiden in het bezit van een levensverzekering.22
Al dit vermogen en deze inkomsten, alsmede de verrichte werkzaamheden waren niet gemeld aan de (afdeling Samenleving van de) [naam gemeente].
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij in de periode van 11 december 2006 tot en met 31 december 2[naam gemeente], tezamen en in vereniging met een ander ([naam medeverdachte]) meermalen in strijd met een hem en zijn, verdachtes, mededader bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opgelegde verplichting opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader telkens opzettelijk verzwegen voor en nagelaten te melden aan de [naam gemeente] dat hij, verdachte, en zijn mededader, in voornoemde periode (althans in delen daarvan) tezamen en in vereniging:
- de beschikking hadden over een bankrekening (nummer: [bankrekeningnummer]) op naam van hun dochter ([naam dochter]) en
- in het bezit waren van vermogen in de vorm van geld en zilver(werk) en antiek en
- dagelijks de beschikking hadden over een auto (te weten een Volkswagen Golf) op naam gesteld van hun dochter ([naam dochter]) en
- (bouw)werkzaamheden hebben verricht en inkomsten hebben genoten uit die (bouw)werkzaamheden en
- (via internet) hebben gehandeld in zilver(werk) en inkomsten hebben genoten uit die handel in zilver(werk) en
- in het bezit waren van levensverzekeringen,
zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en zijn mededader wisten, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en zijn mededader's recht op een verstrekking krachtens de Wet werk en bijstand en/of voor de hoogte en/of de duur van die verstrekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
Medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking en/of de hoogte en/of de duur van een verstrekking, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 27 september 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met zijn mededader stelselmatig, gedurende ruim drie jaren opzettelijk nagelaten aan de [naam gemeente] te vermelden dat hij een tweede rekening had, gebruik kon maken van een auto, vermogen bezat in de vorm van onder andere zilverwerk, een levensverzekering had en extra inkomsten verkreeg door de handel in zilverwerk en door het verrichten van (bouw)werkzaamheden. Door zijn handelen heeft verdachte, samen met zijn mededader, ten onrechte een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangen en de gemeenschap opzettelijk benadeeld voor een totaalbedrag van € 60.422,37, terwijl dat geld naar de bedoeling van de wetgever bestemd is voor mensen die dat werkelijk behoeven.
De bijstandsuitkering is een sociale voorziening die rechthebbenden een bestaansminimum moet verschaffen, waarmee in de kosten voor direct levensonderhoud kan worden voorzien. De bijstand moet voorts worden aangemerkt als laatste voorziening in het thans vigerende stelsel van sociale zekerheid en dient slechts te worden toegekend aan diegenen die niet in staat zijn om zelfstandig voor de minimumkosten van het bestaan zorg te dragen. Door zijn handelen heeft verdachte dit stelsel gefrustreerd en ondergraaft hij de solidariteit die nodig is om dit stelsel in stand te houden.
Daarbij weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat verdachte het voorgaande op een zeer geraffineerde wijze heeft gedaan, namelijk door gebruik te maken van een bankrekening en een auto die beiden niet op zijn naam stonden, zodat zijn frauduleuze handelingen voor de uitkeringsinstantie moeilijk te achterhalen waren. Voorts heeft verdachte, hoewel hij naar eigen zeggen grotendeels arbeidsongeschikt is, gedurende een langere periode extra inkomsten genoten door verschillende (bouw)werkzaamheden te verrichten. Ter terechtzitting is ook gebleken dat verdachte na ontdekking van de fraude zich als zelfstandige met een klus- en timmerbedrijf heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank ook mee dat verdachte zelfs nog ter terechtzitting zijn handelen bagatelliseert door bijvoorbeeld te stellen dat hij slechts bouwmaterialen leverde en zelf niet werkte en dat hij zilverwerk alleen als hobby spaarde en hij zelf geen zilverwerk verkocht maar alleen inkocht en ruilde. Ten slotte acht de rechtbank ook van belang dat verdachte gedurende een groot deel van zijn leven een uitkering heeft ontvangen, waardoor aangenomen mag worden dat hij zeer goed op de hoogte is van zijn rechten en verplichtingen daaromtrent. Dit geldt te meer nu verdachte en zijn medeverdachte reeds eerder voor een vergelijkbaar feit zijn veroordeeld. Destijds maakten zij zich schuldig aan verzwegen samenwoning, verzwegen inkomsten en vermogen. Kennelijk heeft die eerdere veroordeling onvoldoende effect gesorteerd en de verdachte er niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door de officier gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat geen andere straf op haar plaats is dan één die vrijheidsbeneming van langere duur dan door de officier van justitie is gevorderd met zich brengt.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter,
mrs. A.C.M. Rutten en S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M.W. Martens,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2010.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van aangifte d.d. 11 februari 2010 (dossierpagina 147 en 148).
3 De verklaring van verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal doorzoeking en inbeslagname (dossierpagina 68).
4 Een schriftelijk stuk, te weten een afschrift van de girorekening [bankrekeningnummer] (bijlage 9 in het dossier).
5 Het proces-verbaal van bevindingen bankafschriften d.d. 23 november 2009 (dossierpagina 36, 37, 38 en 40) en het proces-verbaal van bevindingen CJIB-boetes d.d. 24 november 2008 (dossierpagina 41 en 42).
6 Het proces-verbaal van bevindingen bankafschriften d.d. 23 november 2009 (dossierpagina 37).
7 Het proces-verbaal van bevindingen bankafschriften d.d. 23 november 2009 (dossierpagina 38).
8 Het proces-verbaal van bevindingen bankafschriften d.d. 23 november 2009 (dossierpagina 38).
9 Het proces-verbaal van doorzoeking en inbeslagname d.d. 20 januari 2010 (dossierpagina 70).
10 De verklaring van verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 21 januari 2010 (dossierpagina 89).
11 De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
12 Het proces-verbaal van doorzoeking en inbeslagname d.d. 20 januari 2010 (dossierpagina 68).
13 Het proces-verbaal van verhoor van [naam dochter] d.d. 21 januari 2010(dossierpagina 113).
14 Het proces-verbaal van verhoor van [naam getuige] d.d. 21 januari 2010 (dossierpagina 122 en 123).
15 Het proces-verbaal inzake aanvraag bevel tot observatie ex artikel 126g Sv (dossierpagina 23 en 24).
16 Een schriftelijk stuk, te weten een overzichtslijst (bijlage 49 van het dossier).
17 De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
18 Het proces-verbaal van doorzoeking en inbeslagname (dossierpagina 70).
19 Een schriftelijk stuk, te weten een lijst contante stortingen vanaf 12 december 2006 op bankrekening [bankrekeningnummer] (bijlage 5).
20 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 januari 2010 (dossierpagina 94).
21 De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
22 De verklaring van verdachte ter terechtzitting en een schriftelijk stuk, te weten de verzekeringsovereenkomst met [naam verzekeringsmaatschappij] (bijlage 14).