ECLI:NL:RBHAA:2010:BO1428

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2239
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van kosten voor afkickbehandeling in het buitenland in verband met alcoholverslaving

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 20 oktober 2010 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van kosten voor een afkickbehandeling in Engeland in verband met alcoholverslaving. Eiser, die in het jaar 2004 twee keer was opgenomen in de kliniek ‘Q’ in Engeland, had kosten gemaakt voor deze behandeling die hij als ziektekosten wilde aftrekken. De totale kosten bedroegen € 139.020, inclusief kliniekopname, reiskosten en consultancy. De verzekeringsmaatschappij CZ had de aanvraag voor vergoeding van deze kosten afgewezen, omdat de behandeling niet was uitgevoerd door een AWBZ-gecontracteerde zorgverlener en er geen geldige verwijzing was van een bevoegde arts.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich gedrongen voelde om de behandeling in het buitenland te ondergaan, omdat er in Nederland geen tijdige en adequate zorg beschikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de kliniekopname en de reiskosten van eiser zelf in aanmerking komen voor aftrek als buitengewone uitgaven onder de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank heeft de belastingaanslag van eiser verlaagd en de boete die aan hem was opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte gehandhaafd. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van de beschikbaarheid van adequate zorg in Nederland en de voorwaarden waaronder kosten voor medische behandelingen in het buitenland aftrekbaar zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden van eiser, waaronder de ernst van zijn verslaving en de noodzaak voor onmiddellijke behandeling, voldoende waren om de kosten als aftrekbaar te beschouwen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 09/2239
Uitspraakdatum: 20 oktober 2010
Uitspraak in het geding tussen
X te Z, eiser,
gemachtigde: mr. A
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 29 november 2007 voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 237.737 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.055. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 567. Daarnaast is bij beschikking € 9.742 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 april 2009 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 237.737 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.485. De boetebeschikking is gehandhaafd. De heffingsrente is bij beschikking verminderd tot € 9.112.
1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Op 13 augustus 2009 heeft de rechtbank een nader stuk van eiser ontvangen. Dit is in kopie doorgezonden aan verweerder.
Op 31 mei 2010 heeft de rechtbank nog een stuk van eiser ontvangen, welk in afschrift naar verweerder is gezonden.
1.5. Op 1 oktober 2010 is ter griffie van de rechtbank een brief met bijlagen van eiser binnengekomen. Een kopie daarvan is doorgezonden naar verweerder.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2010.
Eiser is daar in persoon verschenen bijgestaan door mr. A. Namens verweerder is verschenen mr. B.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. In het jaar 2004 was eiser voor ziektekosten verzekerd bij de Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep (hierna: CZ).
2.2. Eiser is in het onderhavige jaar vanwege een alcoholverslaving twee maal opgenomen geweest in de kliniek ‘Q’ (hierna: Q) in Engeland. Eiser heeft daar het ‘Twelve Steps Minnesota Model’ gevolgd.
In verband daarmee is hem door C (hierna: C) een bedrag van € 139.020 gefactureerd.
Eiser heeft dit bedrag onderbouwd met de bijbehorende facturen. Dit bedrag bestaat volgens het door eiser overgelegde overzicht uit de volgende kostenposten:
kliniekopname: € 92.994
reiskosten: € 3.966
consultancy: € 26.149
secretarial: € 675
traveltime: € 8.251
overig: € 270
btw € 6.715
2.3. Door eiser is overgelegd een verklaring van dr. D, Consultant Psychiatrist, verbonden aan Q, d.d. 10 augustus 2004, die als volgt luidt:
“Mr. X is at present an in-patient under my care and I confirm he will not be medically fit to return to work until 1st September 2004, subject to review.”
2.4. Eiser is naar Q verwezen door E, een Gestalttherapeut verbonden aan C. E is niet ingeschreven in het BIG-register, hij is wel gecertificeerd lid van de NVAGT (Nederlands Vlaamse Associatie voor Gestalttherapie en Gestalttheorie).
2.5. Noch C noch Q is in het jaar 2004 een AWBZ-erkende instelling.
2.6. Op 22 november 2005 heeft verweerder de aangifte IB/PVV 2004 van eiser ontvangen. In de aangifte heeft eiser in de rubriek buitengewone uitgaven een bedrag van
€ 139.020 vermeld.
2.7. In maart 2008 heeft eiser bij CZ een declaratie voor de kosten van de behandeling bij Q ingediend. Dit verzoek om vergoeding is door CZ afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. CZ heeft bij uitspraak van 11 november 2008 het bezwaar ongegrond verklaard. In deze uitspraak is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) De medisch adviseur heeft uw dossier beoordeeld en geconstateerd dat u zich op eigen gelegenheid heeft gewend tot C, een organisatie die zich opwerpt als discrete hulpverlener bij verslavingsproblematiek. Deze organisatie is geen instelling in het kader van de AWBZ, (…) Ook is niet duidelijk of er sprake is van een geldige verwijzing. In het dossier is geen verwijzing aanwezig. Er is slechts een brief aanwezig van E d.d. 15 juli 2004, die gedateerd is ruim nadat C is ingeschakeld. Een verwijzing dient vooraf te geschieden.
De indicatie voor opname in een verslavingskliniek is niet gesteld door een bevoegd GGZ-hulpverlener (een gecontracteerde zorgverlener). CZ wijst de aanvraag ook daarom af, omdat geen sprake is van een verwijzing en de indicatiestelling niet heeft plaatsgevonden door de bevoegde persoon of instelling. (…)
Er is niet gebleken van een crisissituatie waardoor opname acuut was en al helemaal is niet gebleken dat een opname, zou deze geïndiceerd zijn, niet in een gecontracteerde instelling kon plaatsvinden, omdat men u daar geen adequate zorg kon bieden. (…)
De kosten van het natraject door C komt eveneens niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze zorgverlener eveneens niet gecontracteerd is en tevens niet AWBZ-erkend is. CZ heeft begrip voor het feit dat u liever naar een door C aangeraden zeer discrete kliniek wilde om uw alcoholprobleem te behandelen.
(…) CZ is echter van mening dat er tijdig doeltreffende zorg bij gecontracteerde zorgverleners voorhanden was.
(…)”
2.8. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder de aftrek buitengewone uitgaven niet geaccepteerd, hetgeen leidde tot een vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 237.737.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of en zo ja voor welk bedrag eiser recht heeft op aftrek buitengewone uitgaven.
3.2. Eiser stelt dat de kosten wegens verblijf in de kliniek Q in Engeland aftrekbare ziektekosten zijn aangezien sprake was van een noodzakelijke medische behandeling om af te kicken van zijn alcoholverslaving welke behandeling in Nederland niet beschikbaar was.
3.3. Verweerder betwist primair dat alcoholverslaving kan worden beschouwd als een ziekte en stelt zich subsidiair op het standpunt dat het ontbreken van een verwijzing door een arts dan wel van een medische verklaring van de behandelend artsen van Q aan aftrek in de weg staat.
Meer subsidiair stelt verweerder, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de behandeling in Q wel kwalificeert als ziektekosten, zulks alleen geldt voor de kosten van opname in de kliniek alsmede de reiskosten van eiser zelf, hetgeen betekent dat
€ 43.762 van het totale bedrag van € 139.020 niet in aftrek kan worden toegelaten.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Artikel 6.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) luidt - voor zo¬ver van belang - als volgt:
”1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende aftrekposten en (…)
2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
(…) d. buitengewone uitgaven (afdeling 6.5); (…)”
4.1.2. Ingevolge artikel 6.16, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 zijn buitengewone uitgaven onder meer de uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling van de belastingplichtige. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.
4.2. Uit de wetsgeschiedenis kan een tweetal voorwaarden voor de kwalificatie van een uitgaaf als uitgaaf ter zake van ziekte c.q. als buitengewone last worden afgeleid, namelijk de aanwezigheid van een ziekte en het ondergaan van een behandeling om medische redenen. Dit blijkt in het algemeen uit het feit dat de behandeling plaatsvindt onder toezicht en begeleiding van een arts. Op eiser rust de last om aannemelijk te maken dat aan genoemde voorwaarden is voldaan.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin geslaagd. Op grond van de stukken die zijn overgelegd en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht acht de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiser in Q - welke instelling als een ziekenhuis kan worden aangemerkt - is behandeld en verpleegd door artsen en verpleegkundigen in verband met zijn gezondheid. Er is derhalve sprake van een geneeskundige behandeling welke plaatsvond onder medische begeleiding met als doel het verbeteren van de psychische gesteldheid van eiser en als gevolg daarvan het beperken van de voortschrijdende aantasting van de algehele fysieke toestand. In beginsel kwalificeren de kosten die een dergelijke behandeling met zich meebrengen als aftrekbare ziektekosten.
4.4. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat de kosten niet drukken, omdat door CZ gefinancierde zorg in Nederland te verkrijgen was, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft verklaard dat in Nederland op korte termijn alleen het zogenaamde detox-programma beschikbaar was. Dit betreft geen afkickbehandeling maar is slechts een ontgiftingsbehandeling gedurende 3 tot 8 dagen waarna verplicht ontslag volgt. Eiser had een dergelijke behandeling reeds twee maal ondergaan maar deze bleek niet afdoende te zijn, omdat eiser na de behandeling weer terugviel in zijn verslaving. Voor een afkickbehandeling in Nederland bestonden wachtlijsten van 8 tot 12 maanden. Gezien de gezondheidstoestand van eiser, die inmiddels in een kritieke fase was gekomen, kon het starten van een afkickbehandeling niet langer worden uitgesteld en was eiser derhalve genoodzaakt uit te wijken naar het buitenland, waar wel direct een voor eiser geschikte behandeling beschikbaar was. De rechtbank neemt verder nog in aanmerking dat de door eiser in Q gevolgde behandeling volgens het ‘Twelve Steps Minnesota Model’ in 2004 niet in Nederland werd gegeven.
Verweerder heeft zijn stelling dat in Nederland tijdig de voor eiser specifiek noodzakelijke zorg voorhanden was niet nader onderbouwd, anders dan door de enkele verwijzing naar de uitspraak van CZ van 11 november 2008. De rechtbank acht de inhoud van deze uitspraak niet voldoende objectief aangezien CZ als partij in de door eiser aangespannen procedure belanghebbende is, en gaat daaraan dan ook voorbij.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden, welke door verweerder niet afdoende zijn bestreden, tot de conclusie leiden dat de gezondheidssituatie van eiser als gevolg zijn verslaving zodanig ernstig was dat acute medische zorg noodzakelijk was waardoor hij, bij gebreke van tijdig beschikbare en effectieve hulp in Nederland, zich voor behandeling tot Q moest wenden. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat eiser zich gedrongen voelde tot het doen van de in geschil zijnde uitgaven, zodat is voldaan aan het vereiste dat de kosten op hem drukken. Het vorenoverwogene brengt mee dat de met de behandeling in Q gemoeide kosten op de voet van artikel 6.16, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 voor aftrek wegens buitengewone uitgaven in aanmerking komen.
4.5. Vervolgens dient te worden beoordeeld of alle door eiser in aftrek gebrachte kosten kunnen worden geschaard onder artikel 6.16, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001.
Verweerder heeft met juistheid beargumenteerd dat in het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat de kosten van de behandeling in Q als aftrekbare ziektekosten moeten worden aangemerkt, alleen de kliniekkosten en de reiskosten van eiser zelf in aftrek kunnen worden toegelaten. Deze kosten houden immers direct verband met de medische behandeling die eiser in Q heeft ondergaan. De reiskosten van de echtgenote van eiser vallen niet daaronder. Evenmin komen de kosten van E en Ft - dit geldt zowel voor de consultancykosten als voor de reiskosten - voor aftrek in aanmerking aangezien ten aanzien hiervan geldt dat deze kosten geen verband houden met een behandeling die heeft plaatsgevonden op voorschrift en/of onder begeleiding van een naar Nederlandse begrippen als genees- of heelkundige aan te merken hulpverlener. Genoemde personen zijn immers niet verbonden aan Q en staan zelf niet ingeschreven in het BIG-register. De voor aftrek in aanmerking komende kosten, bestaande uit de kliniekkosten en de reiskosten van eiser, bedragen € 95.258. Dit leidt tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 142.479.
4.6. Aangezien uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de belastingaanslag moet worden verlaagd, slaagt ook het beroep tegen de beschikking heffingsrente. De rechtbank zal de beschikking dienovereenkomstig aanpassen.
4.7. Verweerder heeft aan eiser een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door hem gestelde termijn van tenminste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte. In het derde lid is bepaald dat de inspecteur de belastingplichtige daarna kan aanmanen binnen een door hem gestelde termijn aangifte te doen. Indien de belastingplichtige de aangifte niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn (van aanmaning) heeft gedaan, vormt dit ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de AWR een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste € 1.134 kan opleggen.
Vaststaat dat eiser niet tijdig aangifte heeft gedaan. Voorts is door eiser niet betwist dat hij de uitnodiging tot het doen van aangifte en de aanmaning heeft ontvangen. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank daarom dat verweerder terecht een boete wegens het te laat doen van aangifte heeft opgelegd.
4.8. Op grond van het vorenoverwogene zal het beroep gegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiser genoemde proceskosten, te weten reiskosten van eiser wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 10.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 142.479 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.485 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert de beschikking heffingsrente overeenkomstig de vermindering van de aanslag zoals hiervoor bepaald;
- handhaaft de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 654;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. T.A. de Hek en
mr. M. Mees, rechters, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b.. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.