RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
zaak/rolnr.: 462126 / CV EXPL 10-2890
datum uitspraak: 23 september 2010
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
[eiser]
te [adres]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. D. Simons
Graphit B.V.
te Krommenie
gedaagde partij
hierna te noemen Graphit
gemachtigde mr. P.T.M. van Diepen
[eiser] heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen Graphit.
Hierop heeft Graphit geantwoord.
Vervolgens zijn partijen ter terechtzitting verschenen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. De gemachtigden hebben de zaak toen tevens bepleit. Daarvan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zo nodig in de vorm van een proces-verbaal worden uitgewerkt.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat de opzegging van de in deze procedure bedoelde arbeidsovereenkomst door Graphit kennelijk onredelijk is en Graphit zal veroordelen aan [eiser] een schadevergoeding te betalen van € 130.500,-- bruto, met rente en kosten.
Het verweer strekt tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering.
In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
1. [eiser], geboren op 2 april 1962, is van 15 oktober 1997 tot 1 oktober 2009 op arbeidsovereenkomst bij Graphit werkzaam geweest. Van 1997 tot 2001 is [eiser] werkzaam geweest als verkoper binnendienst, van 2001 tot medio 2008 als verkoper buitendienst en vanaf medio 2008 tot einde dienstverband als verkoper Datacenter. Alle functies waren van commerciële aard.
2. In 2008 is het hiervoor bedoelde Datacenter van de grond gekomen. Het betreft een nieuw systeem voor de drukkerijbranche, waarmee alle digitale processen voor de klant konden worden verzorgd. De daartoe benodigde diepte-investering kon worden terugverdiend doordat Dagblad De Pers als eerste klant werd binnengehaald. Het was de bedoeling dat [eiser] andere klanten zou binnenhalen, waardoor het project ook winstgevend kon worden. Daarvan is niets terecht gekomen.
3. Vanaf medio 2008 tot en met januari 2009 is [eiser] uitgevallen wegens ziekte. Hij heeft toen elders re-integratiewerkzaamheden verricht. In de tussentijd nam een van de directeuren van Graphit de taken van [eiser] over. Op 1 februari 2009 is [eiser] weer aan de slag gegaan als verkoper van Datacenter.
4. Inmiddels had de economische crisis toegeslagen, waardoor ook Graphit getroffen werd. Nadat de winstgevendheid van Graphit over het jaar 2008 al flink was gedaald, werd over 2009 een verlies verwacht van minimaal € 500.000,--. Het voortbestaan van de onderneming stond op het spel. Daarop is besloten om te bezuinigen op personeelskosten, in welk verband een ontslagvergunning is aangevraagd voor vijf personeelsleden, waaronder [eiser].
5. Bij Graphit was en is tevens werkzaam de heer [collega] als commercieel verkoper, die niet is ontslagen. Op zichzelf kon en kan [eiser] het werk van [collega] overnemen, zij het dat dit een behoorlijke inwerktijd zou vergen, nu [collega] in het bijzonder bekend is met het door hemzelf vanuit een vorige betrekking ingebrachte klantenbestand.
6. Nadat de ontslagvergunning op 3 juni 2009 was verleend is de arbeidsovereenkomst met [eiser] rechtsgeldig opgezegd per 1 oktober 2009. Een ontslagvergoeding is niet betaald. Evenmin is een andere voorziening getroffen om het ontslag te verzachten. [eiser] is daarop een eigen bedrijf begonnen, waarvoor hij de nodige investeringen heeft moeten doen, of nog moet gaan doen.
De beoordeling van het geschil
[eiser] is eerst en vooral van mening, dat het ontslag als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt, omdat bij een juiste toepassing van het afspiegelingsbeginsel niet hij, doch de hiervoor bedoelde heer [collega] ontslagen had moeten worden. Volgens [eiser] vervulden hij en [collega] immers onderling uitwisselbare functies. Dat laatste is door Graphit weersproken, volgens haar vervulde [eiser] als verkoper Datacenter een unieke functie.
Daarover wordt als volgt geoordeeld.
Niet gebleken is, dat het ontslag is gegeven met veronachtzaming van het afspiegelingsbeginsel. Dat de functie van [eiser] onderling uitwisselbaar zou zijn met de functie van [collega] is niet juist. [eiser], die het tegendeel betoogt, ziet kennelijk over het hoofd, dat het er bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel niet om gaat of hij –al dan niet met enige inwerktijd- vanwege zijn werkervaring in staat mocht worden geacht de functie van [collega] te vervullen. Waar het om gaat is of de functie van [collega] en de zijne objectief gezien (dus geabstraheerd van de persoonlijke ervaring en kwaliteiten van betrokkkenen), onderling uitwisselbaar waren. Dat nu, is niet gebleken. Niet dan wel onvoldoende betwist is gebleven dat het Datacenter project dusdanig bijzonder was, dat dit niet zonder al te veel problemen kon worden overgedragen aan een derde zoals [collega], die daar niet van meet af aan bij betrokken was. Anders gezegd: [eiser] kon vanwege zijn ervaring in het verleden misschien wel het werk van [collega] doen, maar omgekeerd was dat niet, althans niet zomaar het geval. In zoverre vervulde [eiser] dus wel degelijk een unieke functie, die vanwege de noodzakelijke bezuinigingen is komen te vervallen.
Overigens, maar dit ten overvloede, zou een afwijking van het afspiegelingsbeginsel gerechtvaardigd kunnen worden door het bijzondere commerciële belang van het door [collega] ingebrachte klantenbestand. Als hij had moeten wijken ligt het immers in de lijn der verwachting dat hij zou proberen het door hem ingebrachte klantenbestand weer mee te nemen naar een andere werkgever.
Samenvattend is het ontslag dus niet als kennelijk onredelijk aan te merken, wegens miskenning van het afspiegelingsbeginsel.
Daarnaast meent [eiser] dat het ontslag als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt vanwege het zogenaamde gevolgencriterium. Volgens hem had Graphit enige voorziening moeten treffen om het ontslag te verzachten. Graphit voert aan dat dit financieel niet mogelijk was. De situatie was en is zo slecht, dat haar twee directieleden al twee jaar lang geen inkomsten uit de onderneming hebben genoten en hebben moeten interen op hun persoonlijke vermogen.
Daarover wordt als volgt geoordeeld.
Het enkele feit, dat geen ontslagvergoeding wordt betaald en/of enige andere voorziening is getroffen om het ontslag te verzachten, maakt een ontslag nog niet kennelijk onredelijk. Dat neemt niet weg dat een dergelijk ‘koud’ ontslag bij een dienstverband van ongeveer 13 jaren en een werknemer die ten tijde van het ontslag 47 jaar oud was, in verband met de beginselen van goed werkgeverschap wel een dragende motivering behoeft, die door de kantonrechter marginaal moet worden getoetst.
Niet dan wel onvoldoende betwist is gebleven, dat het financiële water Graphit ten tijde van het ontslag aan de lippen stond. Voor het treffen van een ontslagvoorziening bestond dan ook in geen ruimte, mede gelet op het feit dat er sprake was van vijf ontslagen werknemers. De door Graphit gegeven motivering om daarvan af te zien komt dan ook niet onredelijk voor, laat staan kennelijk onredelijk.
Dit temeer niet nu de arbeidspositie van [eiser] ten tijde van het ontslag niet als bijzonder zorgwekkend hoefde te worden beschouwd. Dat vindt zijn bevestiging in het gegeven, dat [eiser] aansluitend een eigen onderneming is begonnen.
Samenvattend is het ontslag dus niet als kennelijk onredelijk aan te merken wegens miskenning van het gevolgencriterium.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen en dat hij dient te worden verwezen in de proceskosten.
De vordering wordt afgewezen.
[eiser] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van Graphit tot op heden begroot op € 1.400,-- wegens salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 september 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.