ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9932

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
161377 - HA ZA 09-1310
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade na mishandeling met gevolgen voor arbeidsvermogen en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem is behandeld, betreft het een letselschadezaak die voortvloeit uit een vechtpartij op 30 juni 2004. De eiser, wonende te Uitgeest, heeft letsel opgelopen als gevolg van de mishandeling door de gedaagden, die beiden in Wormerveer wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de eiser heeft geleden, op basis van een eerder vonnis van de politierechter waarin zij zijn veroordeeld voor mishandeling. De eiser heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, inclusief materiële en immateriële schade, alsook kosten voor medische behandelingen en verlies aan arbeidsvermogen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de eigen schuld van de eiser afgewezen, ondanks het verweer van de gedaagden dat de eiser het gevecht had opgezocht en onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten van medische behandelingen en andere schadeposten in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat nadere bewijsstukken van de eiser noodzakelijk zijn. De rechtbank heeft ook besloten om een deskundige te benoemen om de restklachten en beperkingen van de eiser vast te stellen, en om te onderzoeken in hoeverre deze klachten verband houden met de mishandeling.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht. De beslissing op de vordering van de eiser zal worden aangehouden tot na de deskundigenrapportage, waarbij de rechtbank ook de kosten van de deskundige door de gedaagden laat deponeren. Dit vonnis is uitgesproken op 1 september 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 161377 / HA ZA 09-1310
Vonnis van 1 september 2010
in de zaak van
[EISER],
wonende te Uitgeest,
eiser,
advocaat mr. A.G. Lubbers,
tegen
1. [GEDAAGDE SUB 1],
wonende te Wormerveer,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. van Seumeren,
2. [GEDAAGDE SUB 2],
wonende te Wormerveer,
gedaagde,
advocaat mr. P.H. Visser.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en (gedaagden tezamen:) [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 december 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 13 april 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn bij vonnissen op tegenspraak van 6 oktober 2004 door de politierechter te Haarlem veroordeeld voor mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, op 30 juni 2004 van [eiser]. Bij deze vonnissen is tevens een voorschot op de schadevergoeding van EUR 5.000,-- toegewezen. Tegen voornoemde vonnissen is geen hoger beroep ingesteld. [gedaagden] hebben het voorschot voldaan.
2.2. Na voornoemde mishandeling is [eiser] in coma geraakt en is hij vervoerd naar het ziekenhuis De Heel te Zaandam, alwaar een fors hersenletsel werd geconstateerd. Vervolgens is [eiser] overgebracht naar het VU-ziekenhuis te Amsterdam voor een spoedoperatie (Craniotomie). Vervolgens heeft [eiser] een maand in het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk doorgebracht ter observatie. Daarna heeft hij 5 weken gerevalideerd in het revalidatiecentrum Heliomare te Wijk aan Zee.
2.3. Op 21 juli 2004 heeft klinisch psycholoog [A] aan de neuroloog [B] en de huisarts van [eiser] gerapporteerd:
“Middels NPO wordt vastgesteld dat hij (lees: [eiser], rechtbank) moeite heeft met verbale geheugentaken terwijl een visuele geheugentaak op gemiddeld tot bovengemiddeld niveau wordt afgelegd. Op tests voor gerichte – en verdeelde aandacht wordt slecht gepresteerd. De exclusieve en volgehouden aandacht gaan daarentegen beter. Schrijf – en rekenfunctie zijn intact, evenals visuele organisatie en planning. (…) Op dit moment is nog moeilijk in te schatten hoe het herstel verder zal verlopen.”
2.4. Bij brief van 18 oktober 2004 heeft de behandelend neuroloog [B] aan (onder meer) de huisarts van [eiser] bericht:
“Op 16 september jl. zag ik hem zelf ter controle terug; hij was goed opgeknapt maar voelde zich nog wel gauw moe en was ook wat prikkelbaar. Ik heb patiënt verzocht langzamerhand te gaan proberen weer aan het werk te gaan. De neurologische bemoeienis werd gestaakt.”
2.5. Bij brief van 29 november 2004 schrijft neuropsycholoog [C] van Heliomare aan de ziektekostenverzekeraar van [eiser]:
“(…) Bij een NPO d.d. 19 en 21 juli werden door collega [A] in het RKZ cognitieve problemen op het vlak van het verbale geheugen, de gerichte aandacht en de verdeelde aandacht vastgesteld. Er was een vlot herstelverloop en na enkele weken werd patiënt uit klinische revalidatiebehandeling naar huis ontslagen. (…) Ook startte hij met werken op therapeutische basis ( 3 ochtenden, 3 ½ uur per keer) in het timmerbedrijf dat hij samen met zijn vader heeft. (…) Onlangs spraken we af dat hij gaat proberen dagelijks 3 ½ uur te werken en vervolgens daar ½ uur per dag aan toe te voegen. (…)
Ik verwacht een zeer geleidelijke verbetering in het cognitief functioneren met op den duur nog lichte tot matige beperkingen t.a.v. geheugen, aandacht en mentale belastbaarheid. Of patiënt in staat zal zijn het bedrijf t.z.t., na pensionering van zijn vader, zoals de bedoeling is zelfstandig voort te zetten, is nu moeilijk te zeggen maar er is reden tot twijfel daarover.”
2.6. Bij brieven van 13 mei 2005 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden schade.
2.7. Bij brief van 6 april 2006 heeft [D], arts-medisch adviseur van Medisch Adviseurs Rechtsbijstand (MAR) aan de raadsman van [eiser] bericht:
“(…) Blijkens de laatste gegevens van de neuroloog [B] blijken er niet al te veel restklachten meer te zijn. We moeten daar toch voorzichtig mee zijn omdat de neuropsychologische stoornissen nogal eens worden ontkend danwel miskend door betrokkenen. Het letsel is dermate ernstig geweest dat er zeker aanleiding is tot het in overweging nemen van een afsluitende expertise in de 2e helft van dit jaar (…)”
2.8. Het rapport van arbeidsdeskundige [E] van het UWV d.d. 10 april 2008 vermeldt:
Voorgeschiedenis:
(…)
De EWT WAZ wordt op 29 juni 2005 bereikt, verzekerde werkt inmiddels gedeeltelijk in het eigen bedrijf. Per EWT 80-100% WAZ, uitkering komt niet tot uitbetaling i.v.m. inkomsten uit het bedrijf o.t.v. artikel 58 WAZ. Verzekerde heeft per 1 november 2007 zijn uitkering WAZ op nihil laten zetten.
(…)
Relevante beperkingen in belastbaarheid:
Op 24 september 2007 vond een medisch onderzoek plaats door verzekeringsarts [F]. De beperkingen zijn vastgesteld ten aanzien van:
- persoonlijk functioneren (concentreren van de aandacht, verdelen van de aandacht, handelingstempo, geen afleiding door derde (n), voorspelbare werksituatie, geen veelvuldige verstoringen of onderbrekingen, geen deadlines of productiepieken)
- sociaal functioneren (horen, lezen)
- werktijden (4 uur per dag, 20 uur per week)
(…)
Geschiktheid huidige werkzaamheden:
(…)
Ik acht verzekerde ongeschikt voor deze functie omdat nog steeds in een lager tempo werkzaam is gedurende 15 uur per week en er van een urenuitbreiding geen sprake kan zijn.
(…)
Mate van arbeidsongeschiktheid
Verzekerde dient ongewijzigd ingedeeld te worden in de huidige arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%.
2.9. [eiser] is sedert 1 juli 2001 medevennoot in de VOF Aannemersbedrijf […] te Beverwijk. De andere vennoot is zijn vader, de heer […].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert
I te verklaren voor recht, primair dat door eiser geleden en door gedaagden hoofdelijk te vergoeden schade ten gevolge van de mishandeling op 30 juni 2004 dient te worden berekend aan de hand de uitgangspunten zoals geformuleerd in het lichaam van de dagvaarding; subsidiair met inachtneming van datgene wat de rechtbank in goede justitie zal menen dat in die uitgangspunten gewijzigd of aangevuld dient te worden;
II gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan eiser te betalen, des de een betalende, de ander zal zijn gekweten, tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
a. een bedrag van EUR 50.000,-, zijnde een voorschot op de door eiser geleden schade ten gevolge van de mishandeling op 30 juni 2004, dan wel een zodanig bedrag als uw rechtbank in goede justitie juist acht, met belastinggarantie door gedaagden jegens eiser;
b. een bedrag van EUR 1.788, zijnde de buitengerechtelijke incassokosten.
III een deskundige te benoemen op het gebied van geneeskundig onderzoek, arbeidsdeskundig onderzoek alsmede actuarieel rekenkundig onderzoek;
IV gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan eiser van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en partijen naar een schadestaatprocedure te verwijzen ten aanzien van die (onderdelen van) schadeposten waarvan de omvang thans nog niet bekend is;
V gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure en een eventuele schadestaatprocedure daaronder begrepen.
3.2. [gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de veroordeling door de politierechter [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden schade. De schade bestaat uit materiële schade, te weten: medische behandelingen, verlies aan arbeidsvermogen, verlies zelfredzaamheid en andere materiële schade, alsmede immateriële schade. [eiser] stelt aanzienlijke beperkingen en belemmeringen te hebben: hij kan zich moeilijk concentreren, kan moeilijk zaken onthouden en hij raakt sneller geïrriteerd en agressief. Verder stelt hij last te hebben van gehoorverlies aan de linkerzijde van zijn hoofd, een voortdurende pieptoon te horen en dat zijn reuk- en smaakvermogen zijn aangetast. Verder heeft hij vermoeidheidsklachten, zweetaanvallen en kans op epileptische aanvallen.
4.2. [gedaagde sub 2] heeft ontkend dat hij de klappen heeft gegeven waardoor [eiser] met zijn hoofd op de straat is gevallen. Hij stelt dat het [gedaagde sub 1] is geweest die de klap heeft uitgedeeld waarbij [eiser] ten val is gekomen. Voorzover hij wel heeft geslagen is dat in reactie geweest op het slaan, al dan niet met een knuppel, door [eiser].
4.3. In dit kader geldt dat ingevolge artikel 161 in samenhang met artikel 151, tweede lid, Rv het bewezen verklaarde strafbare feit ook in het civiele geding als vaststaand dient te worden aangenomen, behoudens tegenbewijs. Anders dan [gedaagde sub 2] stelt is hij blijkens het strafvonnis niet veroordeeld voor openlijke geweldpleging, doch voor mishandeling. De rechtbank zal dan ook ervan uit dienen te gaan dat [gedaagde sub 2] [eiser] mishandeld heeft. Om toe te komen aan tegenbewijs zal [gedaagde sub 2] feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit blijkt dat hij niet degene is geweest die [eiser] heeft geslagen. [gedaagde sub 2] had bijvoorbeeld verklaringen van omstanders (onder meer zijn broers) in het geding kunnen brengen. Nu [gedaagde sub 2] aan deze stelplicht niet heeft voldaan, kan niet worden toegekomen aan bewijslevering op dit punt. Het ter zitting door de raadslieden van [gedaagden] gedane verzoek om [eiser] op te dragen het strafdossier in het geding te brengen, wordt reeds daarom afgewezen.
4.4. Met het vorenstaande staat vast dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] en dat dit onrechtmatig handelen hen ook toegerekend kan worden. [gedaagden] dienen dan ook in beginsel de schade die [eiser] als gevolg van de mishandeling heeft geleden te vergoeden.
4.5. [gedaagde sub 2] doet een beroep op eigen schuld: [eiser] heeft willens en wetens het gevecht opgezocht, althans het risico genomen dat hij in een vechtpartij letsel zou bekomen. Bovendien had hij een bovenmatige hoeveelheid bier gedronken. De rechtbank begrijpt deze stellingen aldus, dat [gedaagde sub 2] met een beroep op artikel 6:101 BW betoogt dat de schade die [eiser] heeft geleden vanwege de genoemde omstandigheden voor zijn eigen rekening moet blijven. Nu [gedaagde sub 2] ook voor deze stellingen geen nadere feitelijke onderbouwing heeft gegeven, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
Materiële schade
4.6. [eiser] heeft gesteld zes behandelingen acupunctuur te hebben ondergaan, een gehoortoestel te hebben aangeschaft en vitaminepillen te hebben gekocht. Deze posten zijn door [gedaagden] betwist.
4.7. Tijdens de comparitie heeft [eiser] erkend geen gehoortoestel te hebben aangeschaft, zodat de opgevoerde kosten niet toewijsbaar zijn. Met betrekking tot de accupunctuur en de vitaminepillen overweegt de rechtbank dat deze behandelingen niet op verwijzing van een arts hebben plaatsgevonden en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan immers niet vastgesteld worden of deze behandelingen en vitaminepillen noodzakelijk zijn geweest voor herstel.
Andere materiële schade
4.8. [eiser] heeft voorts de kosten van bureau MAR, de kosten van het opvragen van medische informatie, reiskosten, kledingkosten, de kosten van verlies zelfredzaamheid en de kosten van mantelzorg opgevoerd.
4.9. [gedaagden] hebben als verweer gevoerd dat deze kosten niet zijn aangetoond middels facturen en betaalbewijzen, zodat wordt betwist dat [eiser] deze kosten heeft gemaakt. Voorts wordt aangevoerd dat de beperkingen, voorzover aanwezig, niet tot deze schade leiden, althans wordt betwist dat de schade enig causaal verband heeft met het letsel.
4.10. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van verlies zelfredzaamheid pas beoordeeld kunnen worden nadat de mate van beperkingen is vastgesteld.
Met betrekking tot de kosten bureau MAR, de kosten opvragen medische informatie, de reiskosten van en naar het ziekenhuis en de psycholoog, alsmede de kledingkosten en de mantelzorg is de rechtbank van oordeel dat deze in zodanig verband met de mishandeling staan, dat deze in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op het verweer zal [eiser] te zijner tijd nadere bewijsstukken in het geding moeten brengen. Nu de reiskosten en de kosten van mantelzorg zijn gebaseerd op de richtlijnen Nationaal Platform Personenschade en de Aanbevelingen huishoudelijke hulp, waarvan de toepasselijkheid niet is betwist, zijn deze posten zonder facturen toewijsbaar. De beslissing op deze posten zal echter worden aangehouden tot na deskundigenrapportage.
Immateriële schade
4.11. [eiser] vordert een bedrag aan immateriële schade van EUR 35.000,- . [gedaagden] betwisten deze schadeposten. Naar het oordeel van de rechtbank is toekenning van immateriële schade (mede) afhankelijk van de vraag welke beperkingen [eiser] nog ondervindt. De beslissing op dit punt zal derhalve worden aangehouden.
Verlies aan arbeidsvermogen/inkomensschade
4.12. [eiser] heeft gesteld dat hij tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Sinds 1 januari 2005 is hij weer voor 1,5 uur per dag aan het werk op therapeutische basis. De bedoeling was dat rond 2009 de vader van [eiser] uit de vennootschap zou treden hetgeen niet is geschied. Indien de situatie voor het ongeval wordt vergeleken met de situatie na het ongeval is er in de periode 2003-2005 in elk geval een schade van EUR 75.718,-, aldus [eiser]. Deze schade is gebaseerd op vermindering van het bedrijfsresultaat van de vof. De toekomstige schade is vooralsnog niet in te schatten.
4.13. Met betrekking tot de gestelde inkomensschade tot op heden hebben [gedaagden] aangevoerd dat a) uit het UWV rapport blijkt dat [eiser] vanaf 29 juni 2005 geen recht meer heeft op de WAZ-uitkering als gevolg van zijn werken voor en inkomsten uit de vof, zodat er geen feitelijk verlies aan verdiencapaciteit is, b) uit dit UWV rapport ook blijkt dat [eiser] 20 uur per week werkt, c) de vof-akte niet is overgelegd zodat niet duidelijk is wat het winstaandeel van [eiser] is; ook de jaarrekeningen ontbreken, d) het inhuren van vervangend personeel zou moeten betekenen dat geen terugval in de omzet mogelijk is in de periode 19 juli 2004 tot en met 16 december 2005, e) een groei van 5-10% per jaar als door [eiser] gesteld niet aannemelijk is en f) de kosten van omzet niet evenredig zijn toegenomen.
4.14. Met betrekking tot de toekomstige schade hebben [gedaagden] als verweer gevoerd dat er geen restklachten meer zijn, hetgeen volgens hem bevestigd wordt door de omstandigheid dat geen medische rapportage van na 25 juli 2006 is overgelegd.
4.15. De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde medische stukken voldoende is gebleken dat [eiser] in de periode vanaf 30 juni 2004 - juli 2006 beperkingen heeft ondervonden als gevolg van de mishandeling. Onduidelijk is echter of [eiser] thans nog beperkingen ondervindt en zo ja, in welke mate. Weliswaar heeft [eiser] verwezen naar het UWV-rapport en het daarin genoemde percentage arbeidsongeschiktheid, doch de in dat kader gemaakte rapportages zijn afgestemd op de WAO-regels die in civiele zaken niet van toepassing zijn. In een civiele zaak is de aansprakelijke partij dan ook niet aan de inhoud van die bestuursrechtelijke beslissing gebonden. Omdat zowel voor de toekomstige inkomensschade als voor andere schadeposten beantwoording van de vraag naar de zich thans nog voordoende beperkingen relevant is, zal daarnaar eerst onderzoek moeten worden gedaan. De beslissing op de tot nu toe gestelde inkomensschade zal worden aangehouden.
4.16. De rechtbank acht het voorshands nodig een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.17. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van de neurologie en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
1. Welke zijn uw bevindingen bij anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel hulponderzoek? Welke diagnose(n) stelt u op uw vakgebied? Welke behandelingen werden ingesteld en met welk resultaat?
2. Wilt u op grond van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens zo uitgebreid mogelijk en gemotiveerd aangeven:
a. waaruit de restklachten en/of restverschijnselen bestaan die op medische gronden als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd?
b. Welke van de huidige klachten en/of restverschijnselen naar uw mening reeds voor het ongeval bestonden of op enig moment ook zouden zijn ontstaan als het ongeval betrokkene niet was overkomen? Kunt u daarbij een indicatie geven op welke termijn en in welke mate dit dan het geval zou zijn (geweest)?
3. Wilt u de mate van functiestoornis (= impairment) op uw vakgebied als gevolg van het ongeval uitdrukken in een percentage van de mens ongeacht enig beroep en uitgaande van de toestand van betrokkene voor het ongeval? Wilt u hierbij uitgaan van de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, laatste druk)? Wilt u zo nauwkeurig mogelijk omschrijven hoe het totale percentage is opgebouwd?
4. a. Welke beperkingen stelt betrokkene te ondervinden bij activiteiten in het algemeen dagelijks leven (zelfverzorging, vrije tijdsbesteding, sportbeoefening), bij het verrichten van loonvormende arbeid en bij het verrichten van huishoudelijke arbeid?
b. Acht u de door betrokkene aangegeven beperkingen aannemelijk op grond van uw onderzoekresultaten als gevolg van het ongeval?
c. Zijn er andere – niet door betrokkene aangegeven – beperkingen op uw vakgebied en als gevolg van het ongeval waarmee bij de beoordeling rekening dient te worden gehouden?
d. Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo uitgebreid mogelijk omschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
5. Is er thans sprake van een relatieve of definitieve eindtoestand met betrekking tot de ongevalsgevolgen? Zo neen, verwacht u dan nog verbetering dan wel verslechtering ten opzichte van het huidige toestandbeeld en op welke termijn kan een eindtoestand wel worden verwacht? In hoeverre zal deze verandering het hierboven genoemde percentage functiestoornis dan wel de door u aangegeven beperkingen nog beïnvloeden?
6. Acht u het verrichten van een neuropsychologische beoordeling geïndiceerd en zo ja, waarom?
7. Heeft u nog therapeutische suggesties dan wel op- of aanmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
4.18. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geding aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de gedaagden moet worden gedeponeerd. Omdat [gedaagde sub 2] met een toevoeging procedeert, zal echter aan hem geen voorschot worden opgelegd.
4.19. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 september 2010 voor het nemen van een akte van alle partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.J. Ruijpers, mr. E. Jochem en mr. I.A.M. Tel en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2010.?