ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9810

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
167247 - HA ZA 10-338
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.C. Hofman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling door de Ontvanger aan curator in faillissement van Luyt Metal Solutions B.V.

In deze zaak vorderde de Ontvanger van de Belastingdienst terugbetaling van een bedrag van EUR 28.789,- dat onverschuldigd was betaald aan de curator van Luyt Metal Solutions B.V. De curator had dit bedrag ontvangen na een vergissing van de belastingdienst, die het bedrag ten onrechte aan de failliete vennootschap had overgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de curator zonder enige twijfel had kunnen herkennen dat de betaling een vergissing was, aangezien er geen rechtsgrond bestond voor deze specifieke betaling. De curator had zich beroepen op een langdurige rechtsverhouding tussen de belastingdienst en de failliete vennootschap, maar de rechtbank oordeelde dat deze relatie niet uitsloot dat er sprake kon zijn van een onmiskenbare vergissing. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat een curator moet meewerken aan het ongedaan maken van een vergissing als deze onmiskenbaar is. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de Ontvanger toewijsbaar was en veroordeelde de curator tot terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 167247 / HA ZA 10-338
Vonnis van 25 augustus 2010
in de zaak van
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/HOLLAND-NOORD,
gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
eiser,
advocaat mr. M.J.W. Hoogstrate te Amsterdam,
tegen
MR. R.J. FRANS
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Luyt Metal Solutions B.V.,
kantoorhoudende te Zaandam, gemeente Zaanstad,
gedaagde,
advocaat mr. G.J.F. Voss te Zaandam.
Partijen zullen hierna de Ontvanger en de curator genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 mei 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 14 juli 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van deze rechtbank van 23 juni 2009 is het faillissement uitgesproken van de besloten vennootschap Luyt Metal Solutions B.V., hierna Luyt, met benoeming van mr. R.J. Frans tot curator.
2.2. De moedermaatschappij van Luyt is de besloten vennootschap Equites B.V., hierna Equites.
2.3. De Ontvanger heeft op 29 juni 2009 een teruggaafbeschikking vennootschapsbelasting (“beschikking voorlopige terugwenteling verlies”) opgemaakt ten name van Equites over het jaar 2007. Het betrof een bedrag van EUR 77.741,-, welk bedrag zou worden verrekend met belastingschulden van dochtermaatschappij Luyt. Equites heeft hiertegen op 20 augustus 2009 bezwaar gemaakt, welk bezwaar door de Ontvanger is gehonoreerd. De verrekening met belastingschulden van Luyt werd teruggedraaid en een bedrag van EUR 29.387,- (wel werd verrekening toegepast met belastingschulden van Equites zelf) zou aan Equites worden uitbetaald.
2.4. De invorderingsmedewerker heeft abusievelijk niet aan Equites, maar aan (de curator van) Luyt op 24 september 2009 een formulier “opgaaf wijze afhandeling teruggaaf” gezonden met het verzoek dit in te vullen. Op het formulier is aangegeven dat het gaat om een teruggaaf loonheffing mei 2009. Als bedrag staat vermeld EUR 29.387,-, welk bedrag met de pen is gewijzigd in EUR 28.789,-.
2.5. De curator heeft het door hem ingevulde formulier op 28 september 2009 geretourneerd.
2.6. De Ontvanger heeft op 12 oktober 2009 een bedrag van EUR 28.789,- op de boedelrekening van Luyt betaald. Hierna heeft de secretaresse van de curator contact opgenomen met de heer [X] van de belastingdienst, omdat dit bedrag niet correspondeerde met de betalingen die door de curator werden verwacht. Op verzoek van [X] heeft de secretaresse hem de betreffende bankafrekening gefaxt.
2.7. Na ontdekking van de vergissing heeft de Ontvanger bij brief van 14 oktober 2009 aan de curator als volgt bericht:
Naar aanleiding van uw faxbericht heden inzake het faillissement van Luyt Metal Solutions B.V. deel ik u mede dat het bedrag van EUR 28.789,00 bestemd is voor Equites B.V. te Wormerveer. Het bedrag komt voort uit een teruggaaf vennootschapsbel. van Equites B.V. Ik verzoek u het bedrag over te maken naar rekeningnummer (..) t.n.v. Equites B.V.
De teruggaaf had ik in eerste instantie op de schuld van failliet afgeboekt, echter na bezwaar moest het worden teruggedraaid. Het is vervolgens per abuis aan failliet overgemaakt.
2.8. De curator heeft de curator bij brief van 19 oktober 2009 laten weten dat de betaling in de boedel valt en dat hij niet tot doorbetaling naar Equites kan overgaan.
2.9. In de hierna gevolgde correspondentie heeft de Ontvanger met een beroep op jurisprudentie van de Hoge Raad aan de curator verzocht het bedrag van EUR 28.789,- aan de belastingdienst terug te betalen. De curator heeft de Ontvanger laten weten dat naar zijn mening niet sprake is van een onverschuldigde betaling na faillietverklaring ten gevolge van een onmiskenbare vergissing die hem tot ongedaanmaking zou verplichten.
2.10. De Ontvanger heeft op 27 november 2009 EUR 28.789,- aan Equites overgemaakt.
2.11. Op 14 juli 2009 heeft de Ontvanger aan Luyt een verrekeningsbeschikking gezonden, die luidt als volgt:
Hierbij deel ik u mede dat het bedrag groot EUR 26.076,-
x Waarvoor u bij beschikking een teruggaaf van omzetbelasting werd verleend,
(…)
is verrekend met de volgende aanslag(en):
____________________________________Verrekend:__________________________
soort belasting aanslagnummer belasting totaal
Loonheffing […] € 26076,00 € 26076,00
Indien na deze verrekening een bedrag overblijft zal dat aan u worden uitbetaald.(..)
3. Het geschil
3.1. De Ontvanger vordert samengevat - veroordeling van de curator tot betaling van EUR 28.789,-, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. De curator voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het aan de curator overgemaakte bedrag onverschuldigd is betaald.
4.2. Ingevolge artikel 20 van de Faillissementswet (Fw) is dit bedrag in de boedel gevallen. De vordering van De Ontvanger tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag is daarmee in beginsel een concurrente boedelvordering, aangezien aan zo’n vordering in het stelsel van de Faillissementswet geen voorrang toekomt.
4.3. Op deze hoofdregel moet een uitzondering worden gemaakt, indien de betaling het gevolg is van een onmiskenbare vergissing. In het door beide partijen aangehaalde arrest van 5 september 1997, NJ 1998, 437, Ontvanger/Mr. Hamm q.q., heeft de Hoge Raad bepaald dat de curator, wanneer hij wordt geconfronteerd met zodanige onmiskenbare vergissing in overeenstemming handelt met hetgeen in het maatschappelijk verkeer als betamelijk wordt beschouwd indien hij meewerkt aan het –zo spoedig mogelijk en met voorbijgaan van aanspraken van andere boedelcrediteuren- ongedaanmaken van die vergissing.
4.4. In latere jurisprudentie heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien terug te komen van bovengenoemd arrest. In zijn uitspraak van 8 juni 2007, NJ 2007,419, Mr. Van der Werff q.q./BLG, heeft de Hoge Raad onder rechtsoverweging 3.3.3.nader gepreciseerd wanneer sprake is van een onmiskenbare vergissing, waarbij voor de curator een terugbetalingsverplichting bestaat, te weten:
wanneer geen rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan die de betaler, de gefailleerde of de curator aanleiding kon geven te veronderstellen dat er (mogelijk) wél een rechtsgrond aanwezig was voor de betaling in kwestie. Dan valt immers voor geen van de betrokkenen te miskennen dat de betaling bij vergissing is verricht, omdat duidelijk is dat zij bij gebreke van enige rechtsverhouding noch voor de gefailleerde, noch voor de curator bestemd was, dan wel evident is dat de rechtsverhouding die tussen de betaler en de gefailleerde wél bestaat of heeft bestaan voor de betaling in kwestie geen rechtsgrond kon opleveren.
4.5. De curator stelt zich op het standpunt dat tussen de Ontvanger en Luyt zowel voor als na het faillissement een brede en langdurige rechtsverhouding heeft bestaan en bestaat vanwege betalingen, verrekeningen en restituties van heffingen en belastingen, die met zich brengt dat er aanleiding voor de betaling was of kon zijn, zodat geen sprake is van een onmiskenbare vergissing.
Meer in het bijzonder beroept de curator zich op twee betalingen die hij op grond van contacten met de belastingdienst mocht verwachten. Hij verwijst allereerst naar de hiervoor onder 2.11. vermelde verrekeningsbeschikking van 14 juli 2009.
De curator heeft na ontvangst van deze beschikking op 15 juli 2009 aan de Ontvanger een brief geschreven met als inhoud –voor zover hier van belang:
Uit bijgaande mededeling blijkt dat aan mijn curanda EUR 26.076,- kan worden uitbetaald.
Ik verzoek u dit bedrag en eventueel andere bedragen over te maken naar de boedelrekening bij de Kas Bank, rekeningnummer (…)
Daarnaast stelt de curator dat hij op grond van het toegezonden formulier, vermeld onder 2.2. een teruggaaf kon verwachten van EUR 29.387,-.
4.6. De rechtbank is met de Ontvanger van oordeel dat de rechtsverhouding die bestaat in het zijn van belastingplichtige en waaruit in algemene zin betalingen, verrekeningen en restituties kunnen volgen, niet reeds uitsluit dat ten aanzien van een specifieke betaling sprake kan zijn van een onmiskenbare vergissing. Gelet op de hiervoor geciteerde criteria gaat het er om of deze bestaande rechtsverhouding een rechtsgrond opleverde (of mogelijk kon opleveren) voor de betaling in kwestie.
4.7. Voor zover de curator zijn concrete verwachting dat er een teruggaaf omzetbelasting van EUR 26.076,- zou komen baseert op de verrekeningsbeschikking omzetbelasting van 14 juli 2009, berustte die verwachting op een onjuiste lezing van genoemde beschikking. Uit de tekst blijkt immers dat de teruggaaf voor het volledige bedrag is verrekend met een opgelegde aanslag loonbelasting. De Ontvanger heeft gesteld en ter zitting met een bewijsstuk toegelicht dat de invorderingsambtenaar na ontvangst van de brief van de curator, waaruit van die onjuiste lezing bleek, telefonisch nog heeft meegedeeld dat het bedrag was verrekend. De curator betwist dit. Of deze mededeling inderdaad is gedaan kan hier in het midden blijven, omdat de beschikking zelf redelijkerwijs niet anders kan worden gelezen dan dat volledige verrekening heeft plaatsgevonden. De (standaard)zin onderaan “indien na deze verrekening een bedrag overblijft zal dat aan u worden uitbetaald” mist in dit geval dan ook betekenis.
4.8. Gelet op het voorgaande kan de beschikking van 14 juli geen rechtsgrond vormen voor de aan de curator gedane betaling. De curator kan aan die beschikking ook niet de gerechtvaardigde verwachting hebben ontleend dat een bedrag van omstreeks deze hoogte op de boedelrekening zou worden gestort. Dat hij dit abusievelijk wel heeft verondersteld maakt dit niet anders.
4.9. Voorts heeft de curator zijn verwachting, dat er een restitutie van EUR 29.387,- dan wel EUR 28.789,- zou komen gebaseerd op het door een vergissing van de Ontvanger door hem ontvangen formulier. Wat dit betreft verschilt deze zaak niet wezenlijk van die van De Ontvanger/mr Hamm q.q. Voor de betaling in kwestie bestond geen rechtsgrond, aangezien deze bestemd was voor Equites en bij vergissing aan Luyt is uitbetaald. Dit is –door de actie van de secretaresse van de curator en de reactie daarop van de Ontvanger- ook vrijwel onmiddellijk na de betaling duidelijk geworden.
4.10. De rechtbank is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat de curator, mede op grond van de door de Ontvanger verstrekte gegevens en gegeven toelichting zonder enige twijfel heeft kunnen herkennen dat bij de betaling in kwestie sprake is geweest van een vergissing. Daarbij wordt overwogen dat uit het bovengenoemde arrest blijkt dat “onmiskenbaar” niet gelijk staat met “op het eerste gezicht”, maar dat daar ook zonodig enig onderzoek van de curator mee gemoeid kan zijn.
4.11. Het voorgaande voert tot de slotsom dat de uitzonderingsregel hier van toepassing is. De vordering van De Ontvanger is dus toewijsbaar.
4.12. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- dagvaarding EUR 15,00
- vast recht 635,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.808,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt de curator om aan de Ontvanger te betalen een bedrag van EUR 28.789,00 (achtentwintigduizend zevenhonderdnegenentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 14 oktober 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op EUR 1.808,00,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.C. Hofman en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2010.?