ECLI:NL:RBHAA:2010:BN8607

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800664-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 mei 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, samen met een medeverdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De tenlastelegging was gericht op het feit dat de verdachte betrokken was bij het invoeren van een materiaal bevattende cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tenlastelegging voldoende feitelijk en duidelijk was omschreven, ondanks de bezwaren van de verdediging over de formulering van de dagvaarding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.

De verdachte is samen met zijn medeverdachte aangehouden na een verscherpte douanecontrole op de luchthaven Schiphol. Bij de controle zijn bij de verdachte 100 slikkersbollen aangetroffen met een netto gewicht van ongeveer 1.000 gram cocaïne. De medeverdachte had 24 slikkersbollen en 1 duwersbol met een totaal netto gewicht van 439,8 gram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld, wat heeft geleid tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800664-10
Uitspraakdatum: 10 september 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 augustus 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere te Almere.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding
Ter terechtzitting heeft de raadsman namens verdachte bepleit dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat onduidelijk is of de in de tenlastelegging opgenomen woorden “een hoeveelheid” zien op het gewicht van de bij verdachte aangetroffen cocaïne, dan wel het totale gewicht van de bij verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen cocaïne. Bovendien is uit de in de tenlastelegging opgenomen woorden “tezamen en in vereniging met een ander” niet op te maken of dit bestanddeel ziet op verdachte met zijn opdrachtgever, dan wel verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte].
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is de bedoeling van de steller van de tenlastelegging geweest in de eerste plaats aan te geven dat verdachte betrokken is bij het binnen het grondgebied van Nederland brengen van “een hoeveelheid” cocaïne. De tenlastelegging bedoelt voorts tot uitdrukking te brengen dat deze gedraging ofwel door verdachte “tezamen en in vereniging met een ander” ofwel “alleen” zou zijn verricht. Het ten laste gelegde feit is daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijk en duidelijk omschreven. Daarbij kan in het kader van de onderhavige beslissing in het midden blijven om welke hoeveelheid cocaïne het gaat, omdat in de desbetreffende strafbepalingen geen onderscheid naar hoeveelheden wordt gemaakt. Op dat punt bieden de stukken van het strafdossier overigens voldoende houvast. Pas bij het eventueel opleggen van straf wordt in de regel rekening gehouden met bewezen verklaarde hoeveelheden. Evenmin behoeft in de dagvaarding te worden aangegeven met wie het feit wordt medegepleegd. Nietigheid van de dagvaarding op de aangevoerde gronden is dan ook niet aan de orde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ook overigens geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft daarbij aansluiting gezocht bij de door het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten inzake drugskoeriers en heeft bij zijn strafeis de categorie “standaard” gehanteerd.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
Op 23 mei 2010 komt verdachte met vlucht KL714 vanuit Suriname aan op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Bij een verscherpte douanecontrole wordt verdachte aan de hand van de slikkerscriteria als verdachte aangemerkt en aangehouden.2 Met dezelfde vlucht komt ook medeverdachte [medeverdachte] aan op de luchthaven Schiphol. Ook zij wordt bij een verscherpte douanecontrole aan de hand van de slikkerscriteria als verdachte aangemerkt.3
In totaal worden bij verdachte 100 slikkersbollen aangetroffen met daarin een stof met een totaal netto gewicht van ongeveer 1.000 gram. Van deze stof is een representatief monster genomen dat is opgestuurd naar het Douane Laboratorium te Amsterdam.4 Het Douane Laboratorium heeft vervolgens vastgesteld dat dit monster cocaïne bevat.5 Verdachte wist dat er cocaïne in de door hem geslikte bollen zat.6 Bij medeverdachte [medeverdachte] worden 24 slikkersbollen en 1 duwersbol aangetroffen met daarin een witte stof met een totaal netto gewicht van 439,8 gram. Van deze slikkersbollen en de duwersbol zijn twee representatieve monsters genomen die zijn opgestuurd naar het Douane Laboratorium te Amsterdam.7 Het Douanelaboratorium heeft vervolgens vastgesteld dat beide monsters cocaïne bevatten.8
Aan de Waterkant te Paramaribo (Suriname) is verdachte door zijn opdrachtgever in contact gebracht met medeverdachte [medeverdachte]. De opdrachtgever wilde dat zij elkaar zouden ontmoeten om met elkaar een plan te maken als partners terug naar Nederland te vliegen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben “een babbeltje gemaakt” en met elkaar bepaalde zaken afgesproken. Op dat moment wist verdachte niet alleen dat hij zelf bollen cocaïne zou slikken maar ook dat medeverdachte [medeverdachte] zulke bollen zou slikken. Het plan was om samen naar Nederland te reizen om zodoende minder op te vallen bij de douanecontrole in Nederland. In het kader van het gemaakte plan hebben verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] samen ingecheckt bij de incheckbalie van luchthaven Zanderij te Suriname.9
Uit voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte]. De rechtbank is derhalve - met de officier van justitie en in weerwil van het andersluidende standpunt van de raadsman - van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 23 mei 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van in totaal bijna anderhalve kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat slechts een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt in aanmerking komt.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden gevorderd. Deze eis is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (ELF) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mrs. J.J.M. Uitermark en J.H. Crijns, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Wessels,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 september 2010.
Mr. J.H. Crijns is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 23 mei 2010, dossierparagraaf 2.1.
3 Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 23 mei 2010, dossierparagraaf 1.1.
4 Het schriftelijke stuk, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dossierparagraaf 2.1.5.
5 Het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 4 juni 2010, opgemaakt door hoofdscheikundige drs. M. Sarneel, kenmerk 6144 X 10.
6 Het proces-verbaal van terechtzitting d.d. 27 augustus 2010, inhoudende de verklaring van verdachte.
7 Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 2 juni 2010, dossierparagraaf 1.1.5.
8 Het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 4 juni 2010, opgemaakt door scheikundige ing R.C.M. de Groot, kenmerk 6147 X 10.
9 Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 mei 2010, inhoudende de verklaring van verdachte, dossierparagraaf 2.3, pagina 4 en pagina 5 tweede alinea.