RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/740406-10
Uitspraakdatum: 6 september 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 augustus 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland – Huis van Bewaring Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 15 maart 2010 te Haarlem opzettelijk brand heeft gesticht in een bovenwoning aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk proppen papier aangestoken en op verschillende plaatsen in die woning gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met goederen in die woning, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan verschillende ruimtes met de daarin aanwezige goederen in die bovenwoning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de overige ruimtes in die woning en/of in die woning aanwezige goederen en/of een of meer aangrenzende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die in die aangrenzende woningen aanwezige personen , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 maart 2010 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 maart 2010 te Haarlem (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, in elk geval(telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
€ 4.005,55, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot voornoemd bedrag.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
Feit 1
Op 15 maart 2010 omstreeks 21:23 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding van een brand in een bovenwoning aan de [adres] te Haarlem, waar zij om 21:27 uur ter plaatse kwamen en door de bewoners van de direct aangrenzende woningen werden gewezen op de woning waar de brand kennelijk gaande was. De verbalisanten constateerden dat de ramen van de woning zwart waren uitgeslagen en dat er sprake was van rookontwikkeling vanuit de woning. Hierop zijn de aangrenzende woningen ontruimd. Enkele minuten later kwam de brandweer ter plaatse. Deze hebben de toegangsdeur geforceerd en de woning betreden.2 Na het betreden van de woning constateerden de brandweerlieden een brandhaard op de eerste etage en een brandhaard op de zolderetage, alsmede een hennepkwekerij. Voorts zagen zij versnipperde en verbrande enveloppen op en tussen de hennepplanten. Op basis van die bevindingen concludeerde de brandweer dat het niet mogelijk is dat het uit zich zelf op twee plaatsen tegelijk gaat branden en dat er geen sprake was van doorslag in het plafond, daarmee aangevend dat de brand niet door het plafond van de eerste verdieping naar de zolderetage is geslagen.3 Op 16 maart 2010 is door de politie een forensisch onderzoek ingesteld naar de brand. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat aan de woning geen braakschade is geconstateerd. Het op de eerste en tweede etage aangetroffen sporenbeeld, in combinatie met de aangetroffen en deels verbrande papierresten, levert het beeld op van een opzettelijke brandstichting, waarbij door het inbrengen van vuur geprobeerd is het papier tussen de potten van de hennepplanten te gebruiken om het brandproces te bespoedigen. Gelet op de aard van de brand, het gegeven dat het een hoek/etagewoning betreft en het tijdstip van het ontstaan van de brand, is tengevolge van deze brand gemeen gevaar voor personen en goederen ontstaan.4 Op 16 maart 2010 is door de eigenaar [slachtoffer] aangifte gedaan van de brandstichting.5
Verdachte heeft verklaard dat hij de woning aan de [adres] te Haarlem vanaf september 2009 huurde en dat hij daar woonde met zijn wit met zwart gevlekte hond.6
Verdachte heeft verklaard dat hij met de brand in zijn woning niets te maken heeft. Verdachte heeft verklaard dat hij, vanwege een ruzie over de opbrengsten van de hennepkwekerijen in zijn woning, had besloten om zijn spullen te pakken en de woning met de aldaar aanwezige hennepkwekerijen definitief te verlaten en dat hij op 15 maart 2010 na zijn werk, tussen 18:00-19:00 uur, zijn spullen in zijn rode bestelbus heeft geladen en samen met zijn hond is weggegaan.7
Uit het buurtonderzoek dat direct na de brand is ingesteld, blijkt dat diverse getuigen verdachte op 15 maart 2010 omstreeks 21.00 uur bij zijn woning hebben gezien.
Zo heeft [getuige 1], bewoonster van [adres], verklaard dat zij haar buurman, een blanke Nederlandse man met gemillimeterd haar, die met zijn Argentijnse vechthond woont op de [adres], op 15 maart 2010 omstreeks 21:00 uur bij zijn rode bestelauto bezig zag.8 Mevrouw [getuige 2], bewoonster van de [adres] te Haarlem, verklaarde dat zij de bewoner van de [adres] op 15 maart 2010 omstreeks 20:45 uur meermalen met voorwerpen vanuit zijn woning naar zijn rode/oranje auto zag lopen.9 Voorts heeft [getuige 3], wonende aan de [adres], verklaard dat zij de alleenstaande jongen, die bij haar aan de overkant in de [adres] woont met zijn wit met zwart gevlekte hond, op 15 maart 2010 omstreeks 21:00 uur een paar keer heen en weer zag lopen tussen zijn woning en zijn roodgekleurde auto en zag dat hij diverse vuilniszakken uit zijn woning haalde en deze in zijn auto deed.10
Voorts hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], verklaard dat zij op 15 maart 2010 omstreeks 21.05 uur, in het kader van een algemene surveillance door de [adres] te Haarlem reden en zagen dat er op de hoek van de [adres] en de Vroomstraat te Haarlem een rode bestelauto geparkeerd stond, waarvan de linkerachterdeur open stond. Op de laadvloer van die bestelauto zagen ze meerdere vuilniszakken staan en een matras, waardoor de verbalisanten het vermoeden hadden dat het zou gaan om een verhuizing. Voorts zagen de verbalisanten een manspersoon met een blank uiterlijk en kort gemillimeterd haar bij de bestelauto staan die in de richting van de [adres] liep.11
Daarnaast blijkt uit de telefoongegevens van de mobiele telefoon van verdachte dat zijn mobiele telefoon op 15 maart 2010 omstreeks 20.30 uur werd aangestraald via steunzender [nabij gelegen straat] te Haarlem.12 Dit is in de buurt van de [adres].
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, waarbij naar voren komt dat meerdere buurtbewoners alsmede ook verbalisanten verdachte hebben gezien bij de woning van de [adres] rondom het tijdstip van half negen cq negen uur die avond, hetgeen wordt ondersteund door de telefoongegevens betrekking hebbend op de mobiele telefoon van verdachte acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij tussen 18.00 en 19.00 uur en niet rondom negen uur ‘s avonds zijn woning heeft verlaten kennelijk leugenachtig.
Dat geldt ook voor de verklaring van verdachte dat hij zijn mobiele telefoon ruim voor 15 maart 2010 was kwijtgeraakt.13 Uit de telefoongegevens van de mobiele telefoon van verdachte blijkt namelijk dat er op 15 maart 2010 rond 18.00 uur een uitgaand contact is geweest met [medeverdachte 1].14 Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] een van de personen is met wie hij samen de hennepkwekerijen had.15 Voorts blijkt uit die telefoongegevens dat er op 16 maart 2010 rond 08.30 uur een inkomend contact is geweest met [slachtoffer].16 [slachtoffer] is de verhuurder van de woning aan de [adres] te Haarlem en heeft verklaard dat zij, nadat zij op 16 maart 2010 omstreeks 08:30 uur door een contra-expertise bureau werd gebeld in verband met de brand in de door haar verhuurde woning, direct contact heeft opgenomen met verdachte.17
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachtes verklaring niet anders kan worden beschouwd dan afgelegd om de waarheid – namelijk dat hij op 15 maart 2010 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning – te bemantelen.
De feiten 2 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feit 2:
* De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2010.
* Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning [adres] te Haarlem d.d. 17 maart 2010 (pagina 61-62).
* De goederenlijst hennepkwekerij van de politie Kennemerland d.d. 16 maart 2010 (pagina 137).
* Het proces-verbaal, te weten een Kennisgeving van Inbeslagneming, van de politie Kennemerland d.d. 16 maart 2010 (pagina 141).
Feit 3:
* De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2010.
* Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens Liander N.V. d.d. 26 juli 2010 (pagina 144-174).
* Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 17 maart 2010 (pagina 175-177).
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1:
hij op 15 maart 2010 te Haarlem opzettelijk brand heeft gesticht in een bovenwoning aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk papier aangestoken op verschillende plaatsen in die woning, ten gevolge waarvan verschillende ruimtes met de daarin aanwezige goederen in die bovenwoning gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de overige ruimtes in die woning en in die woning aanwezige goederen en aangrenzende woningen, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die in die aangrenzende woningen aanwezige personen, te duchten was.
Feit 2:
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 maart 2010 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt in een pand aan [adres] een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Feit 3:
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 maart 2010 te Haarlem telkens tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
Feit 1:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met zijn mededaders in zijn woning gedurende een periode van twee en een halve maand hennepkwekerijen met een groot aantal planten gehad, waarbij verdachte niet alleen heeft geholpen met het knippen van de planten maar ook een aandeel heeft gehad bij het verrichten van hand- en spandiensten bij de opbouw van de kwekerijen en het afvoeren van de planten. De plantage bestond uit een hennepkwekerij in de woonkamer en twee hennepkwekerijen op de zolderetage. Daarnaast hebben verdachte en zijn mededaders door het verbreken van de ‘shunt’ van de energiemeter de elekticiteitsmeter stilgezet waardoor verdachte gedurende geruime tijd met zijn mededaders elektriciteit heeft gestolen van Liander B.V. Dit is een ergerlijk feit, waardoor de elektriciteitsmaatschappij benadeeld is. Voorts is door deze illegale elektriciteitsaansluiting sprake van een handelwijze waarbij niet voldaan is aan de veiligheidsvoorschriften, met als gevolg dat gevaar voor goederen en gevaar voor de gezondheid en veiligheid van anderen kan ontstaan. De fraudespecialist van Liander heeft de situatie in de woning als zeer gevaarlijk beschreven omdat de voorschakelapparaten, die zeer heet worden, op de houten vloer stonden. Tevens waren de hennepkwekerijen aangesloten op een stopcontact hetgeen te zwaar is.
Hennep bevat de voor de gezondheid van personen schadelijke stof THC. Met het kweken van hennep, waarbij illegaal stroom wordt afgenomen, worden grote illegale winsten behaald. Daarmee heeft het kweken van hennep een sterk corrumperende werking. Verdachte heeft zich, met voorbijzien aan de gezondheidsrisico's voor gebruikers en het ontstane gevaar voor personen en goederen, schuldig gemaakt aan het kweken van hennep uit louter winstbejag.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Verdachte was door zijn mededaders beloofd dat hij een financiële beloning zou krijgen voor het in zijn woning aanwezig hebben van een hennepkwekerij. Daarnaast zouden zijn energiekosten en zijn huurpenningen door zijn mededaders worden vergoed. Toen betaling van voornoemde posten uitbleef en zijn mededaders de hennepkwekerijen niet uit zijn woning wilden verwijderen, heeft verdachte besloten om zijn spullen te pakken en de in de woning aanwezige hennepkwekerijen in brand te steken – door middel van het plaatsen van in brand gestoken papieren (enveloppen) tussen de hennepplanten van de kwekerij in de woonkamer en de twee kwekerijen op de zolderetage – kennelijk om zodoende zijn sporen te wissen en zich aan (eventuele) strafvervolging en nadelige consequenties te onttrekken. Door de branden in de woning van verdachte is gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar ontstaan voor de bewoners van de aangrenzende woningen. Slechts doordat de bewoners van de aangrenzende woningen tijdig in de gaten hadden dat er brand was ontstaan in de woning van verdachte was de brandweer in staat om daadkrachtig in te grijpen en verdere schade te voorkomen. Dit toont reeds aan dat brandstichting vanwege de ernstige en onvoorspelbare gevolgen die met brand gepaard kunnen gaan een ernstig delict betreft.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het in brand steken van onroerend goed in lintbebouwing gemeen gevaar voor personen en goederen, dan wel levensgevaar voor anderen oplevert. Verdachte heeft – gelet op zijn handelwijze, te weten het in brand steken van de hennepkwekerijen en vervolgens de deur achter zich dichttrekken om niet meer in de woning terug te keren – uitermate lichtzinnig en zonder zich te bekommeren om de veiligheid van zijn buurtbewoners gehandeld, slechts met het (kennelijke) doel om zichzelf te distantiëren van en te onttrekken aan de negatieve gevolgen van de in zijn woning aanwezige hennepkwekerijen. Voorts is door de brand schade ontstaan aan het pand, waardoor de huiseigenaar zich geplaatst zag voor aanzienlijke kosten om de door verdachte toegebrachte schade te herstellen. Daarbij komt dat verdachte geen blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat hij eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, en met name zijn jeugdige leeftijd, grond is gelegen om ten voordele van verdachte enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4005,55 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden schade niet eenvoudig is vast te stellen nu de post “leeghalen hennepplantage” vragen oproept in verband met de ontruiming door de politie die op 16 maart 2010 heeft plaatsgevonden. Voorts bestaan onduidelijkheden omtrent de gederfde huurinkomsten, onder meer in verband met de borgsom die bij het ingaan van de huurovereenkomst is betaald. De benadeelde partij zal dan ook niet in de vordering kunnen worden ontvangen en aldus bij de civiele rechter zijn aanspraak kunnen doen
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 55, 57, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en
3 en 11 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.G. Hijink, voorzitter,
mrs. T. van Muijden en J. Candido, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 september 2010.
Mr. J. Candido is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2010 (pagina 52-54).
3 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2010 (pagina 84-85).
4 Het proces-verbaal brandonderzoek d.d. 29 maart 2010 (pagina 63-83).
5 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 16 maart 2010 (pagina 24-31).
6 Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2010.
7 Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2010.
8 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2010 (pagina 32-33).
9 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2010 (pagina 34).
10 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2010 (pagina 57-58).
11 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2010 (pagina 55-56).
12 Het proces-verbaal telecom printgegevens d.d. 27 juli 2010 (pagina 103-104).
13 Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2010.
14 Het proces-verbaal telecom printgegevens d.d. 27 juli 2010 (pagina 103-104).
15 Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2010.
16 Het proces-verbaal telecom printgegevens d.d. 27 juli 2010 (pagina 103-104).
17 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 16 maart 2010 (pagina 24-28).