2. Overwegingen
2.1 Eiser had een verblijfsovereenkomst met de Stichting [naam] (verder te noemen de Stichting) voor de periode van 19 december 2007 tot en met 18 december 2008. Eiser heeft zich op 4 juli 2008 ziek gemeld en na beëindiging van het contract op 18 december 2008 heeft hij een ZW-uitkering aangevraagd. Na een medische beoordeling in april 2009 is besloten aan eiser ingaande 20 december 2008 een ZW-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 8 juli 2009 heeft verweerder de uitkering vanaf 20 december 2008 abusievelijk herzien en de toegekende uitkering teruggevorderd omdat eiser zich met terugwerkende kracht met ingang van 5 juli 2008 hersteld had verklaard. Dat besluit is vervolgens weer ingetrokken.
2.2 Bij het aan deze procedure ten grondslag liggende besluit van 1 september 2009 heeft verweerder medegedeeld dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat onderzoek heeft uitgewezen dat hij niet in dienstbetrekking stond bij de Stichting wegens met name het ontbreken van werkgeversgezag. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ingenomen standpunt, dat de verblijfsovereenkomst voor bepaalde tijd geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is die steunt op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, gehandhaafd. Verweerder houdt er aan vast dat eiser niet als werknemer in de zin van de ZW is aan te merken en daarom geen recht heeft op ziekengeld. Wel heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard in die zin dat verweerder is teruggekomen van de herziening en terugvordering met terugwerkende kracht. Verweerder heeft nader met ingang van de dag waarop eiser voor het eerst kenbaar is gemaakt dat aan hem ten onrechte uitkering is verstrekt, te weten 1 september 2009, de Ziektewet uitkering ingetrokken.
2.3 Eiser betoogt in beroep dat hij wel als werknemer in de zin van de ZW dient te worden beschouwd omdat de verblijfsovereenkomst een privaatrechtelijke dienstbetrekking is die steunt op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Volgens eiser is de benaming van de overeenkomst niet relevant. Eiser stelt verplicht geweest te zijn tot het persoonlijk verrichten van arbeid. Bij het aangaan van de overeenkomst is afgesproken dat hij voor 30 uur chauffeurswerkzaamheden zou verrichten en voor de overige 10 uur beschikbaar moest blijven voor het doen van andere werkzaamheden. Eiser kreeg zijn loon in de vorm van geld, loon in natura (kost en inwoning, gebruik goederen) en vakantiegeld. Eiser wijst op het loonbegrip als omschreven in de artikelen 7:610 en 7:617 BW. Eiser attendeert erop dat uit zijn loonstrook blijkt dat hij salaris ontving en dat ook het gedeelte van zijn loon dat in natura werd verstrekt op zijn loonstrook staat vermeld. Over dat loon in natura moest hij ook belasting betalen. Ook wijst eiser erop dat op de loonstrook staat vermeld dat hij verzekerd is voor de ZW. De werkgever heeft premies afgedragen. Eiser geeft aan dat het niet zo is dat alle medewerkers dezelfde verstrekkingen ontvangen. Dat de werkgever de verblijfs-overeenkomst ook zelf als een privaatrechtelijke overeenkomst ziet blijkt volgens eiser uit het feit dat de werkgever, na de ziekmelding op 4 juli 2008, het loon heeft doorbetaald tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Voorts stelt eiser dat er wel degelijk sprake was van een gezagsverhouding. Eiser wijst erop dat er elke ochtend alvorens men aan de slag ging een werkbespreking werd gehouden tussen de managers en coördinatoren van het bedrijf met alle medewerkers waarbij het werk voor die dag werd doorgesproken. Bij het niet nakomen van afspraken zoals het niet verschijnen op zo’n werkbespreking zou een waarschuwing volgen en bij meerdere overtredingen beëindiging van de overeenkomst. Bij een dergelijke omvangrijke organisatie is sprake van leidinggeven. In de overeenkomst is ook opgenomen dat eiser recht had op 25 vakantiedagen in een jaar.
2.4 Verweerder handhaaft het ingenomen standpunt. Verweerder benadrukt dat alle medewerkers dezelfde verstrekkingen ontvangen, dat er gratis kosten en inwoning is en gebruik mag worden gemaakt van de goederenvoorraad van de stichting. Van een marktconform salaris is in de visie van verweerder geen sprake. De stichting is een non profit organisatie en het geschapen organisatorische kader is van een te geringe betekenis om werkgeversgezag te kunnen aannemen. Er is sprake van een platte structuur. Gewezen wordt op de tekst van de verblijfsovereenkomst en het jaarverslag. Deze stukken acht verweerder cruciaal. In de visie van verweerder wijst het feit dat de overeenkomst wordt beëindigd wanneer een bewoner aangeeft niet langer te willen behoren tot de woon- en werkgemeenschap, niet op een “gewone” arbeids-overeenkomst. De loonstrook acht verweerder onvoldoende bepalend. Dat uit de loonstrook blijkt dat er sv-loon is bepaald is niet doorslaggevend te achten voor de beantwoording van de hier aan de orde zijnde vragen.
2.5 De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
2.6 De rechtbank stelt voorop dat het overwegende non profit karakter van de in een arbeidsverhouding verrichte arbeid op zich niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Aan de hand van de feitelijke omstandigheden zal steeds beoordeeld dienen te worden of in een bepaalde arbeidsverhouding sprake is van een reëel blijkend werkgeversgezag, loon en de verplichting tot persoonlijk verrichten van arbeid. De vraag is of in dit geval uit de feiten en omstandigheden de overtuiging kan worden gekregen dat eiser werkzaam is geweest op arbeidsovereenkomst.
2.7 De rechtbank merkt de vastgestelde beloning, zoals die is vastgelegd in artikel 3 van de verblijfsovereenkomst, aan als loon uit dienstbetrekking. Er is immers sprake van een contractueel vastgelegde verplichting tot het betalen van die beloning. De ontvangen beloning valt in dit geval niet anders te beschouwen dan als een vastgelegde (reguliere) tegenprestatie, in geld of in natura, voor de door de werknemer verrichte werkzaamheden. Die visie vindt ook bevestiging in het feit dat de Stichting het loon heeft doorbetaald tot het einde van het contract tussenbeiden.
2.8 Daarnaast staat naar het oordeel van de rechtbank het bestaan van een gezagsrelatie genoegzaam vast. Hierbij heeft de rechtbank het volgende in overweging genomen. Blijkens het jaarverslag heeft het stichtingsbestuur formeel de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de doelstelling van de stichting en ligt de feitelijke uitvoering bij de kerngroep. De kerngroep wordt geleid door een coördinator, die namens het bestuur de dagelijkse leiding uitoefent. Elke ochtend voor aanvang van de werkzaamheden vindt er een werkbespreking plaats. Daarbij worden door de aangestelde leidinggevenden de te verrichten werkzaamheden doorgenomen en instructies en aanwijzingen gegeven. Eiser was verplicht zich te conformeren aan de instructies en had niet de vrijheid zelf een afwijkende invulling te geven aan de te verrichten werkzaamheden. Het niet nakomen van afspraken zou leiden tot de beëindiging van het (arbeids)contract. De rechtbank kan niet inzien dat, gelet op het feit dat het hier een tamelijk omvangrijke organisatie betreft, die zou kunnen functioneren zonder een zekere mate van organisatorisch gezag. Daarmee staat genoegzaam de (vorm en inhoud van de) verantwoordelijkheid van (uiteindelijk) het stichtingsbestuur voldoende concreet vast.
2.9 Ook staat voor de rechtbank voldoende vast dat sprake was van een persoonlijke arbeidsverrichting. Eiser verrichte voornamelijk (voor 30 uur in de week) chauffeurs-werkzaamheden Uit het feit dat eiser ervaring had met chauffeurswerkzaamheden en over een rijbewijs beschikte valt af te leiden dat het de werkgever te doen was om de persoonlijke inzet van eiser. Niet betwist wordt dat hij die chauffeurswerkzaamheden ook daadwerkelijk heeft verricht. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat eiser de vrijheid had zich te laten vervangen door een willekeurige derde.
2.10 Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een privaatrechtelijke dienstbetrekking van eiser met de daarvoor vereiste elementen en daarmede de verzekering voor de Ziektewet in toereikende mate vaststaan.
2.11 Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, begroot op € 874,- voor verleende rechtsbijstand (indiening beroepschrift 1 punt, bijwonen zitting 1 punt).