ECLI:NL:RBHAA:2010:BN8023

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/801881-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne met verminderde toerekenbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 30 augustus 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was op het moment van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne op 19 december 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, met verbeurdverklaring van in beslag genomen geld.

De rechtbank heeft de conclusies van een psycholoog overgenomen, die had vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat haar verminderde toerekeningsvatbaarheid met zich meebracht. De rechtbank heeft de waarde van het psychologisch rapport in twijfel getrokken, maar besloot deze toch mee te wegen in de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, lager dan de geëiste straf, en heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar verminderde toerekeningsvatbaarheid.

Daarnaast heeft de rechtbank het onder verdachte in beslag genomen geld van € 1.625,- verbeurd verklaard, aangezien dit bedrag vermoedelijk verkregen was door middel van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801881-09
Uitspraakdatum: 30 augustus 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis, te Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
zij op of omstreeks 19 december 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts vordert de officier van justitie dat het onder verdachte in beslag genomen geld wordt verbeurd verklaard.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 19 december 2009 (dossierpagina 5.1);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 30 december 2009 (dossierpagina 5.5.4);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 19 januari 2010 (dossierpagina 4.4.4);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 30 december 2009 (dossierpagina 3.3.4);
• het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 6 januari 2010 (kenmerk 3 X 10) in de zaak contra [verdachte].;
• het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 25 januari 2010 (kenmerk 620 X 10) in de zaak contra [medeverdachte 1].;
• het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 6 januari 2010 (kenmerk A065.9.096468) in de zaak contra [medeverdachte 2])
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 19 december 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet(en) worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van de vanwege:
- forensisch psychiater [psychiater] op 29 april 2010 uitgebrachte consultbrief en
- gezondheidspsycholoog [psycholoog] op 28 juli 2010 uitgebrachte Pro Justitiarapportage
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van 1.909 gram (de totale hoeveelheid van haar dochter, haar zoon en haarzelf) cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Psycholoog [psycholoog] heeft in de hierboven aangehaalde Pro Justitiarapportage geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid. Verdachte beschikt over gebrekkige intellectuele vaardigheden, haar probleemoplossend vermogen is beperkt en ze beschikt niet over adequate copingmechanismen. Vanwege haar stoornis dient verdachte vanuit psychologisch standpunt als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De rechtbank neemt – zij het met hierna vermeld voorbehoud - de conclusie van de psycholoog over, maakt deze tot de hare en houdt daar bij het bepalen van de op te leggen straf rekening mee. De rechtbank tekent hierbij wel aan dat uit het rapport kan worden opgemaakt dat het verloop van het psychologisch onderzoek wegens beperkte testmogelijkheden, onder meer als gevolg van de gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal door verdachte, niet optimaal was. Achteraf gezien rijst dan ook de vraag welke waarde aan dat rapport kan worden toegekend, mede gelet op de sociale en culturele verschillen waarmee de Nederlandse onderzoeker ten opzichte van de onderzochte te maken heeft gehad. Nu verdachte daar verder, behoudens het verlengde voorarrest, niet door is benadeeld behoeft die vraag niet meer te worden beantwoord.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan de straf zoals die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte aanleiding de straf te matigen.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het standpunt van de officier van justitie zoals verwoord op de zitting van 3 juni 2010. De officier van justitie heeft op die zitting, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting, immers verklaard zich te kunnen vinden in de voorkeur van de raadsman dat verdachte zou kunnen teruggaan naar Suriname samen met haar zoon, wanneer deze de door hem opgelegde detentie van 9 maanden zou hebben uitgezeten. Feiten en omstandigheden die de ter terechtzitting gevorderde hogere strafeis wettigen, zijn gesteld noch anderszins aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan die van haar zoon (en medeverdachte) [medeverdachte 2] passend en geboden.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten € 1.625,- dient te worden verbeurdverklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte opzettelijk cocaïne in Nederland heeft gebracht. Het kan niet anders dan dat verdachte voor het drugstransport beloning zou ontvangen. Aangenomen moet worden dat het bij verdachte aangetroffen en haar toebehorende geldbedrag, met name gelet op de hoogte daarvan, geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde feit is verkregen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 33, 33a, 47 van het Wetboek van Strafrecht
Artikelen 2, 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN (9) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- Geld Euro; 32 biljetten ad in totaal EUR 1625,--.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. Patijn, voorzitter,
mrs J. Snitker en T. van Muijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2010.