ECLI:NL:RBHAA:2010:BN7657

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/467
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.S. Korteweg-Wiers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie wegens onvoldoende geschiktheid voor groepsfunctie I

In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij de Belastingdienst Holland-Midden, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn sollicitatie voor de groepsfunctie I. De afwijzing was gebaseerd op een selectiegesprek dat op 9 juni 2009 had plaatsgevonden, waaruit bleek dat eiser niet voldeed aan de gestelde eisen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 december 2009, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 juni 2010, waarbij eiser in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door R.H. Laurs en L.A.L. Barelds.

De rechtbank oordeelt dat de beslissing van het bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure het resultaat is van een afwegingsproces van de capaciteiten van de sollicitant tegen de achtergrond van de functie-eisen. De rechterlijke toetsing is terughoudend, maar in dit geval concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit niet kan standhouden. De rechtbank stelt vast dat de selectiecommissie onvoldoende informatie had over de kandidaten en dat de afwijzing van eiser niet op een evenwichtige manier tot stand is gekomen. Eiser had in 2002 een niveautest gedaan en een volledige fiscaal juridische opleiding gevolgd, wat zijn geschiktheid voor de functie zou moeten ondersteunen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien eiser geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.S. Korteweg-Wiers en op 26 juli 2010 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 467 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen:
De Staatssecretaris van Financiën,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2009 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij geen geschikte kandidaat is gebleken voor de groepsfunctie I.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 juli 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 december 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 januari 2010, aangevuld bij brief van 21 februari 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 juni 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen en verweerder bij R.H. Laurs en L.A.L. Barelds.
2. Overwegingen
2.1 Eiser, werkzaam bij de Belastingdienst Holland-Midden in de groepsfunctie F, heeft gesolliciteerd naar een vacature in de groepsfunctie I. Eiser is door de voorselectie gekomen en met hem is een selectiegesprek gevoerd op 9 juni 2009. Bij besluit van 19 juni 2009 is hem medegedeeld dat hij na selectie geen geschikte kandidaat is gebleken voor de door hem geambieerde groepsfunctie I. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 15 december 2009 ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft het ingenomen standpunt. De afwijzing berust op het advies van de selectiecommissie en dit advies is volgens verweerder zorgvuldig tot stand gekomen. Het oordeel van de selectiecommissie luidt dat eiser op meer competenties onvoldoende scoorde, onder andere op flexibiliteit en contactgerichtheid.
2.2 Eiser betoogt in beroep dat verweerder artikel 3:2 Awb heeft geschonden, door bij het nemen van het bestreden besluit niet alle relevante feiten te verzamelen en de betrokken belangen niet zorgvuldig af te wegen. Eiser stelt dat het bestreden besluit slechts op basis van één enkel gesprek is genomen, terwijl de personeelsbeoordelingen en de kwaliteit van de eigen verrichte werkzaamheden in het geheel niet zijn meegewogen. Eiser heeft erop gewezen dat de eisen die aanvankelijk werden gesteld aan de groepsfunctie I interne belanghebbenden hebben gedwongen een jarenlange opleiding te volgen. De criteria voor een benoeming waren een niveautest en een universitaire opleiding fiscale economie of fiscaal recht. Eiser heeft, nadat hij in 2002 te kennen had gegeven belangstelling te hebben voor aanstelling in groepsfunctie I en na het succesvol afleggen van de niveautest, de opleiding fiscaal recht gevolgd van de UvA. Die opleiding heeft hij in november 2007 afgerond. Eiser acht het niet terecht dat de interne belanghebbenden, na een jarenlange investering in tijd en geld, opeens aan de hand van afwijkende subjectieve criteria worden beoordeeld. Voorts stelt eiser dat de groepsfunctie I moet worden gezien in het verlengde van zijn huidige groepsfunctie F waaruit voortvloeit dat zijn functioneren in de laatste groepsfunctie wel relevant is voor de beoordeling van zijn geschiktheid voor de bedoelde functie. Ook heeft eiser kritiek op de wijze waarop de bezwaarprocedure is verlopen.
2.3 Verweerder heeft nog gesteld overeenkomstig de geldende procedureregels te hebben gehandeld. Uit de regels volgt geen verplichting beoordelingen van de afgelopen drie jaren of de aard/niveau huidige werk in selectieproces te betrekken. Volgens verweerder betreffen die zaken overigens ook het naast lagere functieniveau, te weten HBO-niveau, terwijl eiser een functie op academisch niveau ambieert. Daar voegt verweerder aan toe dat in dat geval andere sollicitanten, die niet beschikken over beoordelingen van afgelopen jaren en niet functioneren op naast lagere niveaus, in een nadeliger positie komen te verkeren en dat rechtsongelijkheid of willekeur zou opleveren. Ook wordt erop gewezen dat de massaliteit van de sollicitaties een rol heeft gespeeld bij maken keuze voor een praktische aanpak, waarbij een ieder gelijke kansen heeft. Verweerder heeft verder gesteld dat juist doordat eiser in de sollicitatiecategorie 1 is toegelaten tot de selectieprocedure wel rekening is gehouden met zijn kennis en ervaring. Verweerder heeft in de visie op het bezwaarschrift van 14 september 2009 aangegeven dat er bij benoeming aan geschikte kandidaten uit de categorieën 1 en 2 voorrang wordt gegeven bij benoeming. Een geschikte kandidaat uit categorie 3 wordt pas dan benoemd als voor de geschikte kandidaten uit categorie 1 en 2 een plek in groepsfunctie I is gevonden. Dit betekent volgens verweerder dat eisers opleiding en ervaring een doorslaggevende rol hadden gespeeld als hij geschikt was bevonden. Verweerder heeft ook nog aangegeven dat de toegepaste selectiemethodiek sinds tientallen jaren geldt en dat geen sprake is geweest van een wijziging. Naar het oordeel van verweerder was eiser tevoren op de hoogte van de huidige selectiecriteria alsmede van de omstandigheid dat de wijze van functioneren in de eigen functie geen rol zou spelen en niet in de beslissing kon worden betrokken.
2.4 De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
2.5 De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure is het resultaat van een afwegingsproces van de capaciteiten van de sollicitant tegen de achtergrond van de eisen die voor het kunnen vervullen van de desbetreffende functie zijn gesteld. Het bestuursorgaan heeft hierbij een grote beoordelingsruimte. De rechterlijke toetsing van die beslissing is daarom terughoudend. De toetsing is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. Daarbij wordt gewogen of er reden is te vermoeden dat de afwijzing van de sollicitatie op andere gronden is gebaseerd dan op een onbevangen oordeel over iemands geschiktheid voor de geambieerde functie.
2.6 Op de onderhavige sollicitatieprocedure is van toepassing de landelijk vastgestelde Notitie interne werving 2009, die nader is uitgewerkt in twee documenten (Plan van aanpak interne werving 2009 en draaiboek interne werving 2009). In de Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPBV) staan verder de van toepassing zijnde regels ter zake van het openstellen van vacatures en het wervings- en selectieproces. Hierin is onder meer bepaald dat medewerkers van de Belastingdienst worden toegelaten tot de selectieprocedure voor groepsfunctie I als ze voldoen aan de volgende vooropleidingseisen: 1. het voldoen aan een in het RPBV opgenomen vooropleidingseis of een qua niveau overeenkomende en qua inhoud verwante opleiding met goed gevolg afgerond; 2. het voldoen aan een qua niveau overeenkomende, maar qua inhoud niet verwante opleiding met goed gevolg afgerond; 3. een denkniveau dat vergelijkbaar is met de vereiste vooropleiding (vastgesteld via de niveautest welke onder verantwoordelijkheid van B/CKC is afgenomen).
2.7 Voorts wordt aan de hand van de aan de vervulling van een vacature verbonden eisen/voorwaarden de mate van geschiktheid van een sollicitant beoordeeld. De sollicitant wordt tijdens het selectiegesprek beoordeeld op zes competenties. Dit zijn oordeelsvorming, inzet, stressbestendigheid, flexibiliteit, contactgerichtheid en klantgerichtheid. Ieder selectiecommissielid vult na afloop van het selectiegesprek een beoordelingsformulier in en dat wordt als input gebruikt voor het gezamenlijke scoreformulier. Op de zes beoordelingsaspecten wordt door de leden van de selectiecommissie telkens een score gegeven.
2.8 Eiser is toegelaten tot de sollicitatieprocedure op basis van categorie 1 (afgeronde functiegerichte opleiding op academisch niveau). Eiser heeft vervolgens bij het selectiegesprek een onvoldoende score behaald. Het gezamenlijk oordeel van de selectiecommissie is uitgekomen op een totaalscore van 14 punten, terwijl de geschiktheiddrempel is gesteld op 18 punten. Blijkens het verslag van het selectiegesprek heeft eiser op meer competenties onvoldoende gescoord. Het samenvattend oordeel luidt: “heel star, niet flexibel, echte jurist, vakkennis/technisch zit wel goed, procederen, voorkeur voor IH/IB Haarlem, sociaal vaardig niet sterk, einzelgänger, duidelijk geen kc-klantgerichtheid, grote twijfel”.
2.9 Verweerder heeft zijn besluit om eiser niet aan te stellen als medewerker groepsfunctie I doen rusten op het advies van de selectiecommissie dat eiser niet aan deze eisen voldeed.
2.10 De rechtbank stelt vast dat het selectiegesprek een wezenlijk onderdeel is van de sollicitatieprocedure en bij uitstek bedoeld is voor het toetsen van de functie eisen. De rechtbank heeft evenwel geconstateerd dat de commissieleden uitsluitend zijn afgegaan op hun eigen interpretatie van het met eiser gevoerde gesprek, dat naar eisers zeggen ongeveer drie kwartier heeft geduurd. Naar de rechtbank heeft begrepen beschikten de commissieleden niet over enige nadere (achtergrond) informatie over de kandidaten, zoals bijvoorbeeld verslagen van beoordelingsgesprekken of andere input. Ook is niet gebleken dat de commissieleden uit hoofde van hun functie op enigerlei wijze kennis droegen van de wijze van functioneren van eiser noch van zijn medekandidaten.
2.11 Gezien de geschetste gang van zaken kan de rechtbank eiser volgen in zijn kritiek en kan niet anders dan geconcludeerd worden dat het bestreden besluit de resultante is van een onvoldoende evenwichtig afwegingsproces van de capaciteiten van eiser als sollicitant tegen de achtergrond van de eisen die aan de desbetreffende functie moeten worden gesteld. De rechtbank betrekt hierbij uitdrukkelijk dat eiser in het kader van zijn loopbaanplanning in 2002 een zgn. niveautest heeft gedaan en na het positieve resultaat daarvan een volledige fiscaal juridische opleiding heeft gevolgd met het vooruitzicht op een aanstelling in groepsfunctie I. Naar het gevoelen van de rechtbank heeft de sollicitatiecommissie kennelijk uit het oog verloren om wat voor feitelijke functie het blijkbaar ging met als gevolg dat de thans bevorderde ambtenaar alsnog zal moeten worden bijgeschoold op fiscaal/juridische terrein.
2.12 Voorts merkt de rechtbank op dat wat er ook van de criteria hierboven nader omschreven zij, het niet aangaat de sociale vaardigheid en klantgerichtheid van een sollicitant in twijfel te trekken en vervolgens bepalend te doen zijn voor de benoeming in een vacature zonder een gedegen oordeel over die vaardigheden en buiten beschouwing latend de beoordelingen die over de kandidaat zijn uitgebracht.
2.13 Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bestreden besluit voor zover daarbij de afwijzing van de sollicitatie van eiser is gehandhaafd, geen stand kan houden.
2.14 De rechtbank zal het beroep derhalve gegrond verklaren. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Er is geen aanleiding voor een proceskosten-veroordeling. Eiser heeft medegedeeld geen voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten te hebben gemaakt.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 15 december 2009;
3.3 draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.S. Korteweg-Wiers, rechter, en op 26 juli 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.