ECLI:NL:RBHAA:2010:BN5633

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-801581-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het invoeren van cocaïne door vader en zoon op Schiphol

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 21 januari 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn zoon op 28 oktober 2009 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte heeft verklaard dat hij en zijn zoon door een persoon genaamd 'Stanga' of 'Stanco' zijn benaderd om bolletjes met verdovende middelen naar Nederland te vervoeren. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn zoon, omdat zij niet van elkaars activiteiten op de hoogte waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, onder andere omdat de vliegtickets van de verdachte en zijn zoon opeenvolgend genummerd waren en zij kort na elkaar waren uitgegeven. Dit wijst op een gezamenlijke actie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn zoon in dezelfde omstandigheden verkeerden en dat hun verklaringen over de reis en het vervoer van de cocaïne niet consistent waren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen reisbescheiden verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de verdachte is aangeklaagd voor het opzettelijk handelen in strijd met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801581-09
Uitspraakdatum: 21 januari 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 januari 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
wonende te [woonplaats] ([land]), [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem - Huis van Bewaring Arnhem Zuid te Arnhem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
- de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- verbeurdverklaring van het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermelde reisbescheiden.
4. Bewijsbeslissingen
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
Op 28 oktober 2009 kwamen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, vanuit Paramaribo aan [verdachte] (hierna: verdachte) en diens zoon [medeverdachte] (hierna: medeverdachte).2
Bij nader onderzoek werden bij verdachte 134 slikkersbollen aangetroffen met daarin . een witkleurige stof. Het totaal nettogewicht van de bij verdachte aangetroffen stof bedroeg ongeveer 975,4 gram. Van de aangetroffen stof zijn 2 representatieve monsters in het Douane Laboratorium te Amsterdam onderzocht.3
De deskundige van het Douane Laboratorium heeft geconcludeerd dat het onderzochte materiaal cocaïne bevat.4
Bij nader onderzoek van de bij medeverdachte aangetroffen 83 slikkersbollen met daarin een witkleurige stof. Het totaal nettogewicht van de bij de medeverdachte aangetroffen stof bedroeg ongeveer 655,7 gram. Van de aangetroffen stof is een representatief monster onderzocht in het Douane Laboratorium te Amsterdam.5
De deskundige van het Douane Laboratorium heeft geconcludeerd dat het onderzochte materiaal cocaïne bevat.6
Verdachte heeft verklaard, dat hij op 27 oktober 2009 naar Nederland is gevlogen en dat hij deze reis heeft gemaakt om drugs te smokkelen. Verdachte verklaarde voorts dat hij de reis voor 'Stanga' heeft gemaakt, die zijn ticket en visum heeft betaald. Met 'Stanga' is hij naar een huis gegaan, waar hij 134 bolletjes met drugs heeft geslikt. Deze 'Stanga' heeft hem naar het vliegveld gebracht.7
De medeverdachte, zoon van verdachte, heeft verklaard dat hij op 27 oktober 2009 naar Nederland is gevlogen en dat hij deze reis moest maken van een meneer genaamd 'Stanco', dat deze 'Stanco' hem de bolletjes op de markt in Paramaribo heeft overhandigd en dat hij ongeveer 80 bolletjes met cocaïne heeft geslikt op zijn slaapkamer in het huis waar hij met zijn vader en moeder woont. De reden van de reis naar Nederland is geweest dat hij bolletjes met cocaïne moest brengen. Hij heeft zijn ticket zelf bij [naam] Travelservice gekocht voor $ 890,00 en ook zijn visum heeft hij zelf betaald en afgehaald. Voorts verklaarde de medeverdachte, dat hij en zijn vader door familie naar het vliegveld van Paramaribo zijn gebracht. Ze zijn met twee auto's gegaan, waarbij medeverdachte samen met zijn moeder, tante en nicht in de eerste auto zat en zijn vader samen met zijn neef in de tweede auto zat. Met betrekking tot de gemaakte reis heeft de medeverdachte verklaard dat hij samen met zijn vader heeft ingecheckt en is gereisd.8
Verdachte heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij samen met zijn zoon heeft gereisd en dat hij van zijn zoon wist van dat (de rechtbank begrijpt en leest, gelet op de zinsopbouw en de context van de verklaring, voor het woord "ik" het woord "hij") hij bolletjes bij zich had.9
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij en zijn medeverdachte naast elkaar in het vliegtuig hebben gezeten, maar dat hij niet wist dat zijn medeverdachte bolletjes met cocaïne bij zich had. Verdachte verklaarde dat hij dacht dat zijn zoon was meegegaan om in Nederland vakantie te houden. Na aflevering van de bollen zou hij, volgens zijn verklaring, een paar weken verblijven bij de persoon aan wie hij de bollen moest afleveren.
4.2. Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd, dat - nu niet is gebleken van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn zoon - verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de door zijn zoon ingevoerde hoeveelheid cocaïne. Hij voert daartoe aan, dat:
- de verdachten niet van elkaar wisten dat zij verdovende middelen vervoerden,
- Suriname een kleine gemeenschap is, zodat de kans op tickets met opeenvolgende nummers groter is,
- elk van de verdachten kennelijk, gelet op de namen van de opdrachtgevers, door een andere persoon is benaderd,
- aan elk van de verdachten een andere beloning in het vooruitzicht is gesteld,
- ingeval van medeplegen ieder van de verdachten een even grote hoeveelheid zou hebben geslikt,
- de visa niet op dezelfde wijze zijn geregeld.
De omstandigheid dat verdachte en de medeverdachte een familiaire band hebben, in hetzelfde huis wonen, samen vanuit Suriname naar Nederland reisden om aldaar vakantie te houden en in het bezit waren van vliegtickets met opeenvolgende nummers, doet daaraan niet af, aldus de raadsman.
In weerwil van het betoog van de raadsman acht de rechtbank ook het ten laste gelegde bestanddeel medeplegen bewezen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Zowel verdachte als zijn zoon hebben verklaard door ene 'Stanga of Stanco' te zijn benaderd om tegen een beloning bolletjes met verdovende middelen naar Nederland te vervoeren.
Verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de persoon die hem en zijn zoon de bolletjes heeft gegeven ook hun reis heeft betaald. Voorts zijn de bij verdachte en zijn zoon aangetroffen vliegtickets opeenvolgend genummerd en slechts een minuut na elkaar uitgegeven. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat er sprake is van één en dezelfde opdrachtgever.
Verdachte en medeverdachte hebben voorts andersluidende verklaringen met betrekking tot het vervoer naar de luchthaven in Suriname, hun reisdoel en hun verblijf in Nederland afgelegd. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat verdachte niet op de hoogte was van het reisdoel en het verblijfadres van de medeverdachte. Het betreft hier immers naaste familieleden die in hetzelfde huis wonen en het ontbrak hen aan voldoende financiële armslag voor het maken van een dergelijke kostbare reis.
Nu verdachte heeft bekend bolletjes met cocaïne te hebben geslikt met de bedoeling die cocaïne Nederland binnen te voeren, maar desalniettemin een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd, kan het niet anders zijn dan dat hij daarmee wil verdoezelen dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en medeverdachte op het binnen Nederland brengen van cocaïne.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 28 oktober 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim 1,6 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De door de officier van justitie gevorderde straf is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. In de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat na te noemen vrijheidsstraf moet worden opgelegd.
7.2. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven reisbescheiden, te weten:
- een KLM-instapkaart en
- een vliegticket,
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die bescheiden, die aan verdachte toebehoren, is begaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VEERTIEN (14) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een KLM-instapkaart en
- een vliegticket.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mrs. J.M. Sassenburg en E. Kanninga-Jonker, rechters,
in tegenwoordigheid van A.B. van Velzen en mr. S.V. Ramdharie, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 januari 2010.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 De processen-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 28 oktober 2009 (dossierparagrafen 1.1. en 2.1.).
3 Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 4 november 2009 (dossierparagraaf 1.1.4.).
4 Het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 6 november 2009, kenmerk 13045 X 09.
5 Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 5 november 2009 (dossierparagraaf 2.2.4.).
6 Het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 11 november 2009, kenmerk 13226 X 09.
7 Het proces-verbaal van verhoor d.d. 31 oktober 2009 (dossierparagraaf 1.3.).
8 Het proces-verbaal van verhoor d.d. 31 oktober 2009 (dossierparagraaf 2.3.).
9 Het proces-verbaal van verhoor (inbewaringstelling) d.d. 30 oktober 2009.