ECLI:NL:RBHAA:2010:BN5583

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/447, 10/448 en 15/800995-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens onterecht inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

Op 25 maart 2010 heeft mr. M.E.L. Vallenduuk, advocaat, een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Haarlem, waarin verzoeker schadevergoeding vraagt van de Staat voor onterecht doorgebrachte tijd in verzekering en voorlopige hechtenis. Het verzoek betreft een vergoeding van € 2.530,00 voor 31 dagen inverzekeringstelling en € 540,00 voor kosten van juridische bijstand. De rechtbank heeft het verzoek op 12 augustus 2010 in raadkamer behandeld, waarbij zowel verzoeker als de officier van justitie, mr. F.A.C. Kooper-Gerritsen, aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de oorspronkelijke verdenking van bedreiging is geseponeerd, maar dat er nog een tweede verdenking bestaat, namelijk het voorhanden hebben van een imitatiewapen. De rechtbank stelt vast dat beide verdenkingen onder één parketnummer vallen en dat de tweede verdenking is ontstaan tijdens het onderzoek naar de eerste. Hierdoor kan de zaak niet als beëindigd worden beschouwd, en is verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank concludeert dat de verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn verzoekschrift op basis van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering, en wijst ook het aanvullende verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering af. De uitspraak is gedaan door mr. I.H. Lips in aanwezigheid van griffier mr. A. Blijleven op 26 augustus 2010.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 10/447 en 10/448
Parketnummer: 15/800995-09
Uitspraakdatum: 26 augustus 2010
beschikking (art. 36, 89 en 591a Sv.)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 25 maart 2010 is ter griffie van de rechtbank Haarlem ingekomen een door mr. M.E.L. Vallenduuk, advocaat, ingediend verzoekschrift, gedateerd 24 maart 2010, van
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
wonende te [woonplaats] ([land]), [adres],
domicilie kiezende te ([postcode]) [plaats], [adres], ten kantore van mr. M.E.L. Vallenduuk, voornoemd.
Het verzoekschrift ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat van:
1. € 2.530,00 voor 31 dagen die verzoeker ten onrechte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
2. € 540,00 wegens de noodzakelijk gemaakte kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het (gecombineerde) verzoekschrift ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Op 12 augustus 2010 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Voor verzoeker is verschenen mr. M.E.L. Vallenduuk, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. F.A.C. Kooper-Gerritsen.
In raadkamer heeft de raadsvrouw het verzoekschrift in die zin gewijzigd dat verzoeker thans tevens verzoekt dat de rechtbank zal verklaren dat de jegens verzoeker onder bovenstaand parketnummer geregistreerde strafzaak is geëindigd, zoals bedoeld in artikel 36 Sv.
Van het verhandelde in raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
2. Beoordeling
Alvorens de rechtbank kan toekomen aan de beantwoording van de vraag of - en zo ja, in hoeverre - ten aanzien van verzoeker gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van de verzochte vergoedingen, dient de vraag te worden beantwoord verzoeker in zijn verzoekschrift kan worden ontvangen. De rechtbank overweegt als volgt.
Verzoeker is op 11 juli 2009 aangehouden op Schiphol nadat de heer [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] aan de verbalisanten hadden medegedeeld dat zij door verzoeker en de heer [medeverdachte] waren bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Onder verzoeker is vervolgens een imitatiewapen in beslag genomen. Op 13 juli 2009 heeft de rechter-commissaris de bewaring van verzoeker bevolen op grond van bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend wapen. Verzoeker is op 11 augustus 2010, na te zijn gehoord over de bedreiging en het gebruik van een imitatiewapen, in vrijheid gesteld.
Bij brief van 3 februari 2010 met kenmerk 15/800995-09 is de strafzaak jegens verzoeker - voor zover deze ziet op de bedreiging - geseponeerd wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Met betrekking tot het voorhanden hebben van het imitatiewapen is in dezelfde brief aangekondigd dat verzoeker een transactie zal worden aangeboden en dat hij, als deze niet wordt betaald, alsnog zal worden gedagvaard. De officier van justitie heeft in raadkamer meegedeeld dat verzoeker vervolgens een transactie is aangeboden, welke hij echter niet heeft voldaan. De officier van justitie heeft voorts medegedeeld dat verzoeker zal worden gedagvaard voor het voorhanden hebben van een imitatiewapen onder hetzelfde parketnummer.
De rechtbank is - anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat bij deze stand van zaken geen sprake is van beëindiging van de zaak. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Volgens vaste rechtspraak dient in het geval dat een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden onder "zaak" als bedoeld in artikel 591a Sv te worden verstaan "al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had". De grenzen daarvan worden vervolgens bepaald door hetgeen in de inleidende dagvaarding is vermeld, met dien verstande dat deze grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging van de tenlastelegging en/of voeging dan wel splitsing.
In het onderhavige geval is de oorspronkelijke verdenking van bedreiging geëindigd in een sepot. Ter gelegenheid van het onderzoek naar dat feit is een tweede verdenking gerezen, namelijk het voorhanden hebben van een imitatiewapen. Deze verdenking bestaat nog steeds, zo blijkt uit de brief van 3 februari 2010 en de mededelingen van de officier van justitie in raadkamer. De rechtbank heeft geen reden aan deze mededelingen te twijfelen. De omstandigheid dat verzoeker de aangeboden transactie niet heeft ontvangen, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, doet overigens niet af aan de thans nog bestaande verdenking, temeer niet nu het, zo heeft de raadsvrouw ook betoogd, onzeker is of verdachte - als hij de transactie zou hebben ontvangen - deze daadwerkelijk zou hebben betaald.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke wetsuitleg met zich dat in dit geval beide verdenkingen aangemerkt moeten worden als één zaak in de zin van de artikelen 89 en 591a Sv. Immers, de tweede verdenking is ontstaan tijdens het onderzoek naar aanleiding van de eerste verdenking en het onderzoek naar aanleiding van de tweede verdenking heeft tijdens de inverzekeringstelling en inbewaringstelling ter zake van de eerste verdenking plaatsgehad. De bedreiging met een wapen en het voorhanden hebben van een imitatiewapen hangen, gelet op het feitencomplex en de omstandigheid dat voor beide verdenkingen eenzelfde parketnummer is gebruikt, zodanig met elkaar samen dat zij als één zaak kunnen worden beschouwd.
Nu verzoeker ten aanzien van het voorhanden hebben van een imitatiewapen - volgens de officier van justitie - nog zal worden gedagvaard, is de zaak niet geëindigd in de zin van de artikelen 89 en 591a Sv. Verzoeker kan derhalve niet in zijn verzoek op grond van die artikelen worden ontvangen.
Het voorgaande brengt tevens met zich dat het aanvullend verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering dient te worden afgewezen.
3. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoekschrift ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Wijst af het verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering.
4. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door
mr. I.H. Lips, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2010.