ECLI:NL:RBHAA:2010:BN5196

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/801661-09, 15/801354-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op niet-ontvankelijkheid en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling in drugszaken

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 1 februari 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 10 november 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de verdachte de eerste vier dagen na zijn aanhouding geen advocaat kon raadplegen. Dit zou volgens de raadsman een onherstelbaar vormverzuim zijn. De rechtbank verwierp dit verweer, oordelend dat de piketcentrale tijdig melding had gedaan en dat de verdachte niet in zijn belangen was geschaad. De verdachte had immers zelf aangegeven een advocaat te willen raadplegen voordat hij werd verhoord.

De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 22 maanden, met verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank overwoog dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.

De rechtbank oordeelde dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling kon worden toegewezen, omdat de verdachte zich niet had gehouden aan de voorwaarden van zijn vrijlating. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 22 maanden en verklaarde de in beslag genomen voorwerpen verbeurd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verdachte en de gevolgen van zijn handelen in het kader van de drugswetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/801661-09 en 15/801354-08 (herroeping VI)
V.I.-zaaknummer: 99-000013-26
Uitspraakdatum: 1 februari 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 januari 2010 in de zaak tegen:
[naam], hierna verder: verdachte,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([land]),
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, HvB De IJssel te Krimpen aan de IJssel.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1. Bespreking van een ontvankelijkheidverweer
De raadsman heeft ter zitting betoogd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Daartoe is aangevoerd, dat verdachte de eerste vier dagen na zijn aanhouding geen raadsman heeft kunnen raadplegen omdat de melding van de piketcentrale drie dagen na de aanhouding van verdachte per fax door de toenmalige raadsvrouwe is ontvangen. Dit is, aldus de raadsman, een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering, dat primair dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
In weerwil van het betoog van de raadsman is de rechtbank van oordeel, dat geen sprake is van enig verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De piketcentrale heeft tijdig melding gedaan, nu de melding op 10 november 2009 om 15.27 uur door de piketcentrale is ontvangen en de piketcentrale op 10 november 2009 om 16.25 uur de melding heeft doen uitgaan. Dat de melding van de piketcentrale pas drie dagen later op het kantoor van de toenmalige raadsvrouwe van verdachte zou zijn ontvangen komt, wat daar ook van zij, voor rekening van de raadsvrouwe. Verdachte is hierdoor ook niet in zijn belangen geschaad. Uit het proces-verbaal voor inverzekeringstelling blijkt immers dat verdachte op 10 november 2009 aan de hulpofficier van justitie te kennen heeft gegeven eerst een verklaring te willen afleggen nadat hij een raadsman heeft geconsulteerd. Verdachte heeft vervolgens eerst op 13 november 2009 bij de rechter-commissaris, in tegenwoordigheid van zijn raadsman, een inhoudelijke verklaring afgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
- de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- verbeurdverklaring van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen weergegeven instapkaart en notitie/memo;
- toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 84 dagen.
4. Bewijsbeslissingen
4.1. Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen:
* De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 januari 2010;
* Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 10 november 2009 (dossierparagraaf 1.1);
* Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 14 november 2009 (dossierparagraaf 1.1.4);
* Het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 18 november 2009, kenmerk 13475 X 09.
De hiervoor door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 10 november 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
7.1. Hoofdstraf
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim 1,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, bepleit om - ingeval van strafoplegging -de door officier van justitie gevorderde vrijheidsstraf te matigen en een deel daarvan in voorwaardelijke vorm op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarde van toezicht door de Reclassering te verbinden.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd, nu verdachte - blijkens zijn documentatie - in het verleden eerder meerdere malen in Nederland onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen voor in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten en op de Nederlandse Antillen tot vrijheidsbenemende straffen voor in de Opiumlandsverordening strafbaar gestelde feiten. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om daarvan af te wijken.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7.2. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven (reis)bescheiden, te weten een instapkaart en een notitie/memo, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
8. Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 24 oktober 2008 in de zaak met parketnummer 15/801354-08 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem verdachte ter zake van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dat vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verdachte is op 11 september 2009 op de voet van het bepaalde in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de op 365 dagen gestelde proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De officier van justitie vordert thans, nu verdachte zich - gelet op hetgeen hem in de dagvaarding met het parketnummer 15/801661-09 is ten laste gelegd - niet heeft gehouden aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden, dat de rechtbank de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal gelasten, en wel voor de duur van 84 dagen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Om die reden zal de rechtbank, gelet op de artikelen 15 en verder van het Wetboek van Strafrecht, de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gelasten.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEEËNWINTIG (22) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een instapkaart,
- een notitie/memo.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van voornoemde verdachte voor een periode van 84 dagen.
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mrs. E.P.W van de Ven en E. Kanninga-Jonker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 februari 2010.