ECLI:NL:RBHAA:2010:BN4436

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/668879-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding schade en kosten raadsman bij vrijspraak op basis van artikel 591a Sv

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 29 juli 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding en kostenvergoeding voor rechtsbijstand, ingediend door verzoeker na zijn vrijspraak in een strafzaak. Verzoeker had zijn alibi pas ter terechtzitting onderbouwd, terwijl hij al eerder op de hoogte was van het belang van het aantonen van zijn vliegreis. De rechtbank oordeelde dat verzoeker hierdoor zelf heeft bijgedragen aan het voortduren van de verdenking en de schade die hij nu vergoed wil zien. De rechtbank concludeert dat er geen gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van een vergoeding voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand, omdat verzoeker had kunnen voorkomen dat deze kosten ontstonden door eerder bewijs te overleggen. De rechtbank wijst het verzoek tot vergoeding van de gemaakte kosten van de raadsman af, maar kent wel een forfaitaire vergoeding toe voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. De totale vergoeding die aan verzoeker wordt toegekend bedraagt € 540,00, te betalen door de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 10/623
Parketnummer: 15/668879-08
Uitspraakdatum: 29 juli 2010
beschikking (art. 591a Sv.)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 27 april 2010 is ter griffie van de rechtbank Haarlem ingekomen een door mr. M.R.H Meijer, advocaat, ingediend verzoekschrift, gedateerd 20 april 2010, van
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te Haarlem,
wonende [adres],
domicilie kiezende [adres], ten kantore van mr. Meijer, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning aan verzoeker, in zijn voormelde hoedanigheid, van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 1.070,95, wegens met betrekking tot de strafzaak met bovengenoemd parketnummer gemaakte kosten van een raadsman, alsmede tot vergoeding van de kosten van een raadsman met betrekking tot de indiening en behandeling van het onderhavige verzoekschrift, zijnde € 540,-.
Op 26 juli 2007 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Voor verzoeker is verschenen mr. Meijer, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. C.J.C. Vos.
Van het verhandelde in raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
2. Beoordeling
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 15 februari 2010, waarbij verzoeker van het hem tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het verzoekschrift is tijdig ingediend.
Op de voet van het bepaalde in artikel 591a juncto artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte nu de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te diens laste gekomen kosten van een raadsman.
Van de zijde van verzoeker is er, zakelijk weergegeven, op gewezen dat:
- Verzoeker is door de politie gehoord en heeft toen gezegd dat hij op vakantie was ten tijde van het feit en derhalve het feit niet kan hebben begaan. Deze mededeling is door de politie genegeerd.
- Door de secretaresse van verzoeker is tegen de politie niet gezegd dat verzoeker niet aanwezig was.
- Indien de politie de verklaringen kritisch had gecontroleerd, dan was men niet tot vervolging overgegaan.
- Verzoeker heeft de verklaring van Transavia dat verzoeker op 1 juli 2008 om 16:40 vanuit Amsterdam is vertrokken, eerst bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak overgelegd omdat hij van mening is dat hij zijn onschuld niet behoeft aan te tonen.
- Hij de redenering van het openbaar ministerie, dat de gemaakte kosten te wijten zijn aan zijn eigen proceshouding, betwist.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- Verzoeker door de politie is gehoord en hij toen heeft opgemerkt: "Wat als ik kan aantonen dat ik op 1 juli 2010 in het vliegtuig zat?".
- Naar aanleiding van die opmerking is gezegd dat de situatie dan anders zou komen te liggen en er mogelijk onvoldoende bewijs zou zijn tegen verzoeker.
- Bij de correspondentie en ingediende aanhoudingsverzoeken zijn geen stukken overgelegd met betrekking tot de vlucht naar Malaga op 1 juli 2008.
- Eerst bij de inhoudelijke behandeling is het stuk van Transavia overgelegd.
- Verzoeker had geen kosten van rechtsbijstand hoeven maken als hij direct het stuk had overgelegd.
- Het verzoek dient te worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat:
- Dat verzoeker op 26 augustus 2008 aan verbalisante [verbalisant] heeft gevraagd hoe het politieonderzoek verder zou gaan als hij kon aantonen dat hij op 1 juli 2008 naar Spanje was gevlogen met Transavia.
- De verbalisante heeft daarop aangegeven dat als verzoeker dat kon aantonen, zij dan zou uitzoeken of hij op die dag was meegevlogen zodat hij als verdachte kon worden uitgesloten. Verdachte daarop heeft aangegeven dat hij dan maar even zou afwachten hoe het onderzoek verder zou verlopen en het bericht daarover af te wachten.
- De behandeling van de strafzaak tweemaal op verzoek van de verdediging is aangehouden, te weten op 14 juli 2009 en 10 november 2009.
- Verzoeker bij latere correspondentie de brief van 1 juli 2009 van Transavia niet heeft overgelegd, doch dit eerst heeft gedaan ter terechtzitting van 15 februari 2010.
De maatstaf bij een verzoek tot schadevergoeding ex artikel 591a Sv wordt op grond van het vierde lid van artikel 591a Sv, gevonden in artikel 90, eerste lid, Sv.
Artikel 90, eerste lid, Sv luidt als volgt:
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Bij de beoordeling van de vraag of aan verzoeker een schadevergoeding dient te worden toegekend, wordt door de rechtbank betekenis toegekend aan de door verzoeker gekozen proceshouding.
De rechtbank overweegt in dit verband dat uit het dossier naar voren komt dat verzoeker de keuze heeft gemaakt zijn alibi eerst ter terechtzitting van 15 februari 2010 te onderbouwen hoewel hem reeds op 26 augustus 2008 duidelijk was geworden dat het aantonen van de vliegreis naar Malaga van doorslaggevende betekenis was voor de uitkomst van de zaak en de vraag of hij verder vervolgd zou worden.
Door eerst op 15 februari 2010 een verklaring van de vliegmaatschappij te overleggen waaruit volgt dat hij ten tijde van het ten laste gelegde feit aan boord was van een vliegtuig, heeft verzoeker bijgedragen aan het voortduren van de verdenking jegens hem en in het verlengde daarvan aan het ontstaan en vergroten van de schade waarvan hij thans om vergoeding verzoekt.
Er geldt het algemene strafvorderlijke uitgangspunt dat van een verdachte niet gevergd kan worden zijn onschuld te bewijzen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat een verdachte - die klaarblijkelijk op eenvoudige wijze een alibi kan geven - stil kan blijven zitten tot de terechtzitting, ondertussen kosten voor rechtsbijstand veroorzakend, om vervolgens deze kosten te claimen in artikel 591a Sv procedure.
In de onderhavige procedure heeft verzoeker ook geenszins aannemelijk gemaakt dat de veroorzaakte en geclaimde schade niet door hem kon worden voorkomen dan wel beperkt.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er gezien het bovenstaande geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand.
De rechtbank acht wel gronden aanwezig om de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift (€ 540,00 inclusief BTW) - in te willigen.
3. Beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzoek tot vergoeding van gemaakte kosten van een raadsman af.
Kent aan verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat vergoeding toe van € 540,00 (zegge: vijfhonderd veertig euro);
beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, bankrekening nummer [nummer] ten name van Stichting Beheer Derden Gelden W58 te St. Odiliënberg, onder vermelding van "[nummer]".
4. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.A. Plaisier, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Blaas, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2010.