ECLI:NL:RBHAA:2010:BN4368

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3512 & 10/3517
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over drank- en horecavergunning voor Museum De Cruquius

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 13 augustus 2010 uitspraak gedaan over een beroep tegen de verlening van een drank- en horecavergunning aan stichting Museum De Cruquius. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, met als doel het uitoefenen van een horecabedrijf in het museum. De Koninklijke Horeca Nederland, vertegenwoordigd door de vereniging afdeling Haarlemmermeer/Aalsmeer, heeft tegen deze vergunning beroep ingesteld, omdat zij meent dat de aan de vergunning verbonden voorwaarden niet voldoende zijn om oneerlijke concurrentie te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden, niet voorkomen dat het museum als paracommercieel horecabedrijf onder ongelijke voorwaarden concurreert met reguliere horeca. De rechter heeft vastgesteld dat de vergunning het mogelijk maakt dat alcoholhoudende drank wordt verstrekt tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, wat strijdig is met de doelstellingen van de Drank- en Horecawet. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 juni 2010 vernietigd, omdat het niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 3512 en 3517
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 augustus 2010
in de zaak van:
het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland, de vereniging afdeling Haarlemmermeer/Aalsmeer,
gevestigd te Haarlemmermeer,
eiseres,
gemachtigde: D.A. Hogervorst, directeur van het Bureau Eerlijke Mededinging,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
derde partij,
stichting Museum De Cruquius,
gevestigd te Cruquis,
gemachtigde: mr. H. van Lier, advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2010, verzonden op 24 juni 2010, heeft verweerder aan stichting Museum De Cruquius een drank- en horecavergunning verleend voor het uitoefenen van een horecabedrijf in het pand aan de Cruquiusdijk 27 te Cruquius.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 juli 2010 beroep ingesteld. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 augustus 2010. Eiseres en de derde partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens verweerder is verschenen mevrouw H. van Donge, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW) is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de DHW verbinden burgemeester en wethouders aan een vergunning, die op grond van artikel 3 voor het horecabedrijf wordt verleend aan een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich richt op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard, een of meer voorschriften of beperkingen die, gelet op de plaatselijke of regionale omstandigheden, nodig zijn ter voorkoming van mededinging door het verstrekken van alcoholhoudende drank, die uit een oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de DHW kunnen de in het eerste lid bedoelde voorschriften of beperkingen op geen andere onderwerpen betrekking hebben dan:
a. in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;
b. het openlijk aanprijzen van de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten als bedoeld onder a;
c. de tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank wordt verstrekt.
2.3 Verweerder heeft op grond van artikel 3 van de Drank- en horecawet (DHW) vergunning verleend aan museum De Cruquius (hierna: het museum) tot het uitoefenen van een horecabedrijf. Teneinde oneerlijke concurrentie te voorkomen heeft verweerder op grond van artikel 4 van de DHW de volgende voorschriften aan de vergunning verbonden:
a. de vergunning geldt niet voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse vóór, tijdens of na bijeenkomsten van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 4 van de Wet, welke niet zijn gerelateerd aan de museale, culturele en educatieve activiteiten;
b. de vergunning geldt uitsluitend voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse vanaf één uur voor, tijdens en één uur na de georganiseerde bijeenkomsten met een sociale of culturele strekking of in het kader van activiteiten van de instelling zelf.
Voorts is bepaald dat de vergunning geldt voor de Waterschapszaal en de Molenzaal.
2.4 Eiseres kan zich met deze besluitvorming niet verenigen en voert hiertoe aan dat verweerder met het stellen van voornoemde voorschriften beoogt het organiseren van feesten en partijen in het museum toe te staan, terwijl de strekking van artikel 4 van de DHW is dat voorschriften of beperkingen worden gesteld om feesten en partijen te verbieden teneinde oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres toegelicht dat de gestelde voorschriften niet voorkomen dat alcoholhoudende drank wordt geschonken op bijeenkomsten van persoonlijke aard die niet zijn gerelateerd aan museale, culturele en educatieve activiteiten, zoals bijvoorbeeld bruiloftsfeesten. Volgens eiseres zijn er diverse horecaondernemingen in de omgeving van Haarlemmermeer en Aalsmeer die hierdoor omzet mislopen.
2.5 Verweerder heeft zijn besluitvorming onder meer gebaseerd op een brief van het museum van 24 februari 2010, waarin kort gezegd wordt verklaard dat alle evenementen worden georganiseerd in combinatie met een museale activiteit. Verweerder heeft in het besluit, bij de reactie op de zienswijze van eiseres, uiteengezet dat tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard altijd deskundige rondleidingen worden verzorgd, een voorstelling van Living History wordt gegeven en workshops plaatsvinden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat sprake is van een verplicht aanbod van museale, culturele en educatieve activiteiten. Dit verplichte aanbod van activiteiten, alsmede de specifieke locatie van het museum, maken volgens verweerder dat de horeca-activiteiten onlosmakelijk zijn verbonden met de museale activiteiten. Verder heeft verweerder ter zitting toegelicht dat van oneerlijke concurrentie geen sprake is, omdat de door het museum gehanteerde prijzen niet concurrerend zijn en het museum voorziet in een zeer bijzondere locatie, die binnen de reguliere horeca niet te vinden is.
2.6 Gelet op dit standpunt van verweerder voorkomen naar het oordeel van de voorzieningenrechter de gestelde voorschriften niet dat sprake is van mededinging door het verstrekken van alcoholhoudende drank, die uit een oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd. Verweerders redenering maakt het immers mogelijk dat in het museum feesten en partijen van persoonlijke aard worden georganiseerd die alleen al vanwege het feit dat deze in het museum worden georganiseerd als gerelateerd aan de museale, culturele en educatieve activiteiten worden beschouwd. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat ter zitting, anders dan verweerder heeft betoogd, niet is gebleken dat tijdens de bijeenkomsten van persoonlijke aard sprake is van een verplicht aanbod van museale, culturele en educatieve activiteiten, maar dat bijvoorbeeld een rondleiding door het museum tot de mogelijkheden behoort. Dit volgt tevens uit de brief van het museum van 24 februari 2010. Onder deze omstandigheden doet zich de situatie voor dat het museum als paracommercieel horecabedrijf onder ongelijke voorwaarden in concurrentie treedt met de reguliere horeca. Dat vanwege de bijzondere locatie en het in rekening brengen van niet concurrerende prijzen geen sprake is van oneerlijke concurrentie volgt de voorzieningenrechter niet. Ook dan is nog altijd sprake van exploitatie van een paracommercieel horecabedrijf die ten opzichte van andere reguliere horecabedrijven onder ongelijke voorwaarden geschiedt, omdat de inrichting en exploitatie van het museum niet behoeft te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan commerciële horecagelegenheden.
2.7 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
2.8 Nu het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd, bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 18 juni 2010;
3.3 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.