2.1 Verzoekster heeft ook al in het verleden van verweerder een WWB-uitkering ontvangen. Als gevolg van ten onrechte ontvangen bijstand over de periode 1 juni 2007 tot en met 4 november 2008 moet verzoekster een bedrag van € 17.422,-- aan verweerder terugbetalen. Hiervoor wordt maandelijks € 45,46 ingehouden op de WWB-uitkering die verzoekster thans ontvangt. Inmiddels heeft verzoekster ook een achterstand in de betaling van de huur. De huurschuld bedroeg ten tijde van de zitting ongeveer € 1400,--. De verhuurder heeft bij de kantonrechter van deze rechtbank een ontruimingsprocedure in gang gezet.
2.2 Op 20 april 2010 heeft verzoekster bij verweerder bijzondere bijstand aangevraagd om hiermee in een keer de huurschuld te kunnen voldoen. Op 25 mei 2010 heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat bijzondere bijstand in beginsel niet bedoeld is ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast. Verweerder raadt verzoekster aan zich te wenden tot de afdeling schuldhulpverlening. Hij heeft geen beleid dat is gebaseerd op artikel 49 WWB. Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat slechts in zeer bijzondere omstandigheden bijstand wordt verstrekt voor het aflossen van schulden. In zijn brief van 14 juli 2010 heeft verweerder aangegeven dat de verhuurder ermee akkoord gaat dat verzoekster maandelijks in plaats van met € 200,-- met € 100,-- aflost op de huurschuld. De verhuurder zet de ontruimingsprocedure echter wel voort.
2.4 Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij stelt dat zij niet erg zelfredzaam is en dat zij hulp nodig heeft. Verzoekster heeft een grote huurschuld. Als gevolg hiervan heeft de verhuurder verzoekster gedagvaard voor de kantonrechter. Huisuitzetting dreigt. Verzoekster heeft bijzondere bijstand nodig om de huurschuld te kunnen aflossen. Inmiddels heeft zij wel om hulpverlening gevraagd, maar die is nog niet gestart. Volgens verzoekster is verweerder, gelet op verzoeksters persoonlijke omstandigheden, gehouden verzoekster te helpen. In haar reactie van 2 augustus 2010 heeft verzoekster aangegeven dat zij verweerder heeft gemachtigd om maandelijks haar huur plus het aflossingsbedrag van € 100,-- op de WWB-uitkering in te houden en rechtstreeks te betalen aan de verhuurder. De verhuurder heeft echter de ontruimingsprocedure niet stopgezet, zodat er voor verzoekster geen definitieve oplossing voor haar problemen bestaat. Verzoekster beroept zich op het bestaan van zeer bijzondere omstandigheden.
2.5 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.6 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor over deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.7 Artikel 13, eerste lid, WWB luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
‘Geen recht op bijstand heeft degene:
a. (…………);
f. die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.’
2.8 In artikel 49, onder b, WWB is bepaald dat in afwijking van artikel 13, eerste lid, onder f, het college bijzondere bijstand kan verlenen, indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt. Deze mogelijkheid heeft betrekking op borgstelling op grond van de WWB, op grond waarvan de gemeentelijke kredietbank zou kunnen besluiten aan de betrokkene een saneringskrediet te verstrekken.
2.9 In het geval van verzoekster is voldoende aannemelijk dat zij ten tijde van het ontstaan van de huurschuld beschikte over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Uit de stukken kan immers worden opgemaakt dat verzoekster sinds 2003 beschikt over een WWB-uitkering. Gelet hierop vormt artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, WWB een beletsel voor verlening van bijstand voor de aflossing van de huurschuld van verzoekster. Artikel 49 WWB vormt echter voor verweerder de bevoegdheidsgrondslag om af te wijken van het bepaalde in artikel 13 WWB. In artikel 49 WWB is specifiek aangegeven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om bijzondere bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van de schuldenlast te kunnen verlenen. Gesteld noch gebleken is dat zich in het geval van verzoekster de situatie voordoet als bedoeld in artikel 49, onder a, WWB. Verzoekster beroept zich dan ook op de in artikel 49, onder b, WWB vermelde zeer dringende redenen, die gelden als voorwaarden voor bijstandsverlening voor het aflossen van schulden.
2.10 Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de zeer dringende redenen zijn gelegen in het feit dat de verhuurder de ontruimingsprocedure jegens verzoekster voortzet, zodat volgens verzoekster sprake is van een dreigende huisuitzetting. Uit de stukken komt naar voren dat de verhuurder er inmiddels mee heeft ingestemd dat verzoekster maandelijks met € 100,-- aflost op de huurschuld. Voorts komt uit de stukken naar voren dat verzoekster erin heeft toegestemd dat verweerder de huur, vermeerderd met voormeld aflossingsbedrag maandelijks rechtstreeks aan de verhuurder voldoet. Bij deze stand van zaken ligt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands niet in de rede dat de ontruimingsprocedure die de verhuurder heeft aangespannen op korte termijn tot een huisuitzetting zal leiden. Betaling van de maandelijkse huur is immers gewaarborgd zolang verzoekster een WWB-uitkering ontvangt, terwijl ook maandelijks op de huurschuld wordt afgelost.
2.11 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
2.12 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.