ECLI:NL:RBHAA:2010:BN0958

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-973018-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van metamfetamine

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van metamfetamine. De verdachte, geboren op een onbekende datum te een onbekende plaats, werd beschuldigd van het plegen van witwassen over een periode van meer dan zes jaar, waarbij aanzienlijke contante bedragen op zijn bankrekening werden gestort. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met zijn medeverdachten betrokken was bij de handel in (pseudo-)efedrine, een stof die kan worden gebruikt voor de productie van metamfetamine. De verdachte had ook een rol als tussenpersoon in deze criminele activiteiten, waarbij hij regelmatig contact had met andere verdachten en betrokkenen in het netwerk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van de illegale bestemming van de (pseudo-)efedrine en dat hij zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van dertig maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen betrokken was bij de criminele activiteiten, maar ook dat hij de ernst van zijn daden niet onder ogen had gezien, wat leidde tot een zware straf.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/973018-07
Uitspraakdatum: 9 juli 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 april 2010, 3 juni 2010, 11 juni 2010 en 25 juni 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is – na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 14 januari 2009 – ten laste gelegd dat:
Feit 1
(zaaksdossier B-09)
Primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 28 mei 2008 te Almere en/of Amsterdam en/of Purmerend en/of Deventer en/of Waalwijk en/of Hilversum en/of Den Haag en/of Zutphen en/of Venebrugge en/of Baarn en/of Oosterhout en/of Heerenveen en/of Zeewolde en/of Tossa de Mar, althans in Nederland en/of Spanje, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders:
***(ten aanzien van de contante stortingen op rekening [nummer])***
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2002 tot en met 17 december 2002 te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 46.615,53 euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 januari 2003 tot en met 12 december 2003 te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 120.419,36 euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 januari 2004 tot en met 20 december 2004 te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 98.470,70,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 januari 2005 tot en met 30 december 2005 te Almere en/of Purmerend en/of Deventer, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 81.850,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 januari 2006 tot en met 6 december 2006 te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 56.670,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 januari 2007 tot en met 20 december 2007 te Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 36.380,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 januari 2008 tot en met 28 mei 2008 te Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 16.000,-- euro en/of
***(ten aanzien van contante betalingen m.b.t. nota's)***
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 januari 2002 tot en met 28 december 2002 te Amsterdam en/of Waalwijk en/of Hilversum en/of Den Haag, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 34.220,40 euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2003 tot en met 1 november 2003 te Den Haag en/of Waalwijk en/of Zutphen en/of Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 48.232,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 september 2004 tot en met 24 november 2004 te Venebrugge en/of Baarn en/of Amsterdam en/of Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 3.973,90 euro en/of
-op of omstreeks 21 maart 2005 te Almere, althans in Nederland, (van) een geldbedrag van (ongeveer) 1.187,-- euro en/of
-op of omstreeks 17 juni 2006 en/of 20 juli 2006 te Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 575,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 4 augustus 2007 te Amsterdam en/of Oosterhout en/of Almere en/of Heerenveen, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 32.667,19 euro en/of
***(ten aanzien van de aankoop, huur, lease of onderhoud van voertuigen)***
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 april 2002 en/of 17 april 2003 en/of 18 juni 2003 en/of 20 augustus 2003 en/of 25 februari 2004 te Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag (gestort op rekening [nummer] door Harley World Amsterdam en/of Harley World Arnhem), in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 121.785,45 euro en/of
-op of omstreeks 3 augustus 2002 en/of 26 september 2002 en/of 22 november 2002 en/of 17 augustus 2004 te Amsterdam, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag (betaald aan Harley World Amsterdam), in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 48.073,13 euro en/of
-op of omstreeks 21 januari 2003 en/of 15 maart 2005 en/of de periode van 13 juni 2006 tot en met 3 augustus 2006 en/of 30 november 2007 en/of 15 januari 2008 te Zeewolde en/of Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag (contant betaald aan Autobedrijf Jedi BV), in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 24.290,-- euro en/of
-in of omstreeks de periode van 22 augustus 2002 tot en met 10 september 2002 te Amsterdam, althans in Nederland, (van) een geldbedrag van (ongeveer) 60.000,-- euro (met betrekking tot kenteken [kenteken]) en/of
-op of omstreeks 7 januari 2003 te Amsterdam en/of Zeewolde, althans in Nederland, (van) een geldbedrag, te weten 73.500,-- euro (met betrekking tot kenteken [kenteken]) en/of
-in of omstreeks de periode van 11 mei 2007 tot en met 16 juni 2007 te Almere, althans in Nederland, (van) een geldbedrag van (ongeveer) 5.500,-- euro (met betrekking tot kenteken [kenteken]) en/of
***(ten aanzien van Spaanse bankrekening)***
-op of omstreeks 24 januari 2002 te Almere en/of Tossa de Mar, althans in Nederland en/of Spanje, (van) een geldbedrag van (ongeveer) 17.259,76 euro en/of
***(ten aanzien van aanbetaling onroerend goed in Spanje)***
-op of omstreeks 19 januari 2007 te Almere, althans in Nederland, (van) een geldbedrag (gestort op rekening [nummer] door [betrokkene 8]) van (ongeveer) 55.000,-- euro
- de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op eerdergenoemd voorwerp was of wie eerdergenoemd voorwerp voorhanden had en/of
- verworven, overgedragen, omgezet, gebruikt en/of voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 28 mei 2008 te Almere en/of Amsterdam en/of Purmerend en/of Deventer en/of Waalwijk en/of Hilversum en/of Den Haag en/of Zutphen en/of Venebrugge en/of Baarn en/of Oosterhout en/of Heerenveen en/of Zeewolde en/of Tossa de Mar, althans in Nederland en/of Spanje, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
***(ten aanzien van de contante stortingen op rekening [nummer])***
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2002 tot en met 17 december 2002 te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 46.615,53 euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 januari 2003 tot en met 12 december 2003 te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 120.419,36 euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 januari 2004 tot en met 20 december 2004 te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 98.470,70,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 januari 2005 tot en met 30 december 2005 te Almere en/of Purmerend en/of Deventer, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 81.850,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 januari 2006 tot en met 6 december 2006 te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 56.670,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 januari 2007 tot en met 20 december 2007 te Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 36.380,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 januari 2008 tot en met 28 mei 2008 te Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 16.000,-- euro en/of
***(ten aanzien van contante betalingen m.b.t. nota's)***
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 januari 2002 tot en met 28 december 2002 te Amsterdam en/of Waalwijk en/of Hilversum en/of Den Haag, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 34.220,40 euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2003 tot en met 1 november 2003 te Den Haag en/of Waalwijk en/of Zutphen en/of Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 48.232,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 september 2004 tot en met 24 november 2004 te Venebrugge en/of Baarn en/of Amsterdam en/of Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 3.973,90 euro en/of
-op of omstreeks 21 maart 2005 te Almere, althans in Nederland, (van) een geldbedrag van (ongeveer) 1.187,-- euro en/of
-op of omstreeks 17 juni 2006 en/of 20 juli 2006 te Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 575,-- euro en/of
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 4 augustus 2007 te Amsterdam en/of Oosterhout en/of Almere en/of Heerenveen, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 32.667,19 euro en/of
***(ten aanzien van de aankoop, huur, lease of onderhoud van voertuigen)***
-op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 april 2002 en/of 17 april 2003 en/of 18 juni 2003 en/of 20 augustus 2003 en/of 25 februari 2004 te Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag (gestort op rekening [nummer] door Harley World Amsterdam en/of Harley World Arnhem), in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 121.785,45 euro en/of
-op of omstreeks 3 augustus 2002 en/of 26 september 2002 en/of 22 november 2002 en/of 17 augustus 2004 te Amsterdam, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag (betaald aan Harley World Amsterdam), in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 48.073,13 euro en/of
-op of omstreeks 21 januari 2003 en/of 15 maart 2005 en/of de periode van 13 juni 2006 tot en met 3 augustus 2006 en/of 30 november 2007 en/of 15 januari 2008 te Zeewolde en/of Almere, althans in Nederland, meermalen (van) een geldbedrag (contant betaald aan Autobedrijf Jedi BV), in totaal een geldbedrag van (ongeveer) 24.290,-- euro en/of
-in of omstreeks de periode van 22 augustus 2002 tot en met 10 september 2002 te Amsterdam, althans in Nederland, (van) een geldbedrag van (ongeveer) 60.000,-- euro (met betrekking tot kenteken [kenteken]) en/of
-op of omstreeks 7 januari 2003 te Amsterdam en/of Zeewolde, althans in Nederland, (van) een geldbedrag, te weten 73.500,-- euro (met betrekking tot kenteken [kenteken]) en/of
-in of omstreeks de periode van 11 mei 2007 tot en met 16 juni 2007 te Almere, althans in Nederland, (van) een geldbedrag van (ongeveer) 5.500,-- euro (met betrekking tot kenteken [kenteken]) en/of
***(ten aanzien van Spaanse bankrekening)***
-op of omstreeks 24 januari 2002 te Almere en/of Tossa de Mar, althans in Nederland en/of Spanje, (van) een geldbedrag van (ongeveer) 17.259,76 euro en/of
***(ten aanzien van aanbetaling onroerend goed in Spanje)***
-op of omstreeks 19 januari 2007 te Almere, althans in Nederland, (van) een geldbedrag (gestort op rekening [nummer] door [betrokkene 8]) van (ongeveer) 55.000,-- euro
- de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op eerdergenoemd voorwerp was of wie eerdergenoemd voorwerp voorhanden had en/of
- heeft verworven, overgedragen, omgezet, gebruikt en/of voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf.
Feit 2
(zaaksdossier B-12)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 28 mei 2008 te Amsterdam en/of Schiphol en/of Almere en/of Beets en/of Den Ilp en/of Antwerpen en/of Saalfeld en/of Sydney en/of Lahore en/of Islamabad en/of Karachi en/of Dubai en/of Kinshasa, althans in Nederland en/of België en/of Duitsland en/of Australië en/of Pakistan en/of de Verenigde Arabische Emiraten en/of de Democratische Republiek Congo,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheden metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens)
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededaders (telkens) (al dan niet via (een) ander(en)):
- (een) stof(fen), te weten een hoeveelheid van (ongeveer) 600 kilogram efedrine en/of pseudo efedrine - welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van metamfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I - besteld, vervoerd, opgeslagen, verpakt , bereid, bewerkt, verwerkt, afgeleverd, verstrekt, gekocht, verkocht, gefinancierd, ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad en/of doen/laten bestellen, vervoeren, opslaan, verpakken, bereiden, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen, verkopen, financieren, ter beschikking stellen en/of voorhanden hebben en/of
- geld en/of (valse) documenten en/of bescheiden en/of verpakkingsmaterialen en/of vervoermiddelen en/of opslagruimte bestemd voor het bestellen, vervoeren, opslaan, verpakken, bereiden, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen, verkopen, financieren, ter beschikking stellen en/of voorhanden hebben van eerdergenoemde hoeveelheid efedrine en/of pseudo efedrine voorhanden gehad en/of opgemaakt en/of verstrekt en/of doen/laten opmaken en/of verstrekken en/of
- een of meer proefzending(en) met efedrine en/of pseudo efedrine georganiseerd en/of uitgevoerd en/of doen/laten organiseren en/of uitvoeren en/of
- (telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid efedrine en/of pseudo efedrine en/of
- een of meer van eerdergenoemd(e) perso(o)n(en) voorzien van informatie en/of (valse) documenten en/of bescheiden en/of verpakkingsmateria(a)l(en) en/of (een) vervoermiddel(len) en/of reisbescheiden en/of geld ten behoeve van en/of ter vergoeding van de levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid efedrine en/of pseudo efedrine en/of ter vergoeding van door die perso(o)n(en) geleverde dienst(en) en/of door die perso(o)n(en) gemaakte reis- en/of verblijfkosten en/of andere kosten met betrekking tot de levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid efedrine en/of pseudo efedrine en/of
- tot vorenomschreven feiten opdracht gegeven en/of daartoe hand- en spandiensten verricht.
Feit 3
(zaaksdossier B-22)
hij op of omstreeks 28 mei 2008 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II - te weten een pistool (merk Glock, model 17 lang, kaliber 9x19 mm) - en/of munitie van categorie III - te weten 17 kogelpatronen (met opschrift WIN 9mm Luger) -, voorhanden heeft/hebben gehad.
2. Voorvragen
2.1. Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
2.2. Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.3. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De heimelijke inkijkoperatie in Dubai
De verdediging heeft – onder verwijzing naar het zogenoemde Zwolsman-criterium – betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, nu, kort gezegd, in het opsporingsonderzoek sprake is geweest van een zogeheten “U-bocht constructie”. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd. Tijdens het verblijf van de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in Dubai (Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE)) in de periode van 24 tot 29 juli 2006, is door de autoriteiten van de VAE een heimelijke inkijk gedaan in de hotel-kamers van de verdachten, waarbij in één van de kamers een memory- of usb-stick zou zijn gevonden. Die stick zou interessante (opsporings-)informatie hebben bevat, die door de autoriteiten van de VAE zou zijn veilig gesteld (door het kopiëren of uitlezen van de stick). Deze informatie is uiteindelijk bij het onderzoeksteam van de (Nederlandse) Nationale Recherche terechtgekomen. In het dossier wordt vermeld, dat deze inkijkoperatie door de VAE is gedaan op verzoek van de Australische autoriteiten. De autoriteiten van de VAE hebben de informatie dan ook aan de Australian Federal Police gegeven, die het vervolgens – op basis van de wederzijdse rechtshulpverhouding – aan de Nationale Recherche heeft gegeven. Het kan echter niet anders zijn, aldus de verdediging, dan dat deze recherche van meet af aan achter (het verzoek tot) de heimelijke inkijk in Dubai heeft gezeten. De Nationale Recherche wist dat genoemde verdachten naar Dubai zouden afreizen en daar (wellicht) een bespreking zouden hebben met een mogelijke klant ([medeverdachte 4]). De Nationale Recherche had geprobeerd om zelf een rechtshulpverzoek te doen aan de autoriteiten van de VAE, maar dat werd – aangezien in de VAE op de feiten waarvan de verdachten werden en worden verdacht de doodstraf staat – door het Ministerie van Buitenlandse Zaken tegengehouden. Gelet op de verdere gang van zaken, kan het niet anders zijn dan dat de Nationale Recherche toen via de Australian Federal Police, die, naar de verdediging heeft gesteld, niets van een reis/ontmoeting van de verdachten naar/in Dubai (met [medeverdachte 4]) kon weten, alsnog heeft geprobeerd om de autoriteiten van de VAE tot rechtshulp te bewegen, en met succes. Dit is een onrechtmatige “U-bocht constructie”, waardoor verdachtes recht op een eerlijk proces is geschonden. Dit dient tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te leiden, aldus steeds de verdediging.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Het onderzoek Mayer is in Nederland in januari 2006 gestart. Gedurende het onderzoek, met name in de periode april-mei-juni 2006, rees het ernstige vermoeden dat de verdachten bezig waren met –de voorbereidingen van – een transport van (een) grondstof(fen) voor drugs naar Australië. Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van relaas van zaaksdossier B-04 houdt in (pagina 3):
“Onderzoeksgegevens die een relatie hebben met Australië zijn op 19 juni 2006 gegeven aan de Australische Liaison officer bij de Australian Federal Police. Hierop is door de Australische autoriteiten een afzonderlijk strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de personen die in Australië vermoedelijk op grote schaal handelen in stoffen bestemd voor de illegale productie van harddrugs. Op 26 juni 2006 is een rechtshulpverzoek aan Australië gedaan waarin werd verzocht om een wederzijdse uitwisseling van gegevens. De onderzoeksgegevens van de Australische autoriteiten (…) zullen in zijn geheel worden gevoegd (…) (in het dossier).”
Hieruit volgt dat in juni 2006 door de Australian Federal Police een eigen strafrechtelijk onderzoek is gestart naar (de) (mogelijke) klant(en) van de verdachten in Australië, (de) (vermoedelijke) afnemer(s) van de grondstof(fen). Derhalve liep zowel in Nederland als in Australië een opsporingsonderzoek, die de nodige raakvlakken hadden. Met het ingewilligde rechtshulpverzoek aan Australië van 26 juni 2006 kwam echter een wederzijdse rechtshulpverhouding tot stand, waarbinnen over en weer informatie zou worden uitgewisseld. Het proces-verbaal van relaas van zaaksdossier B-04 houdt in, dat op grond van deze rechtshulpverhouding de informatie van de memory- of usb-stick uit de hotelkamer in Dubai van Australië is verkregen. Het proces-verbaal houdt in (pagina 4):
“Uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken in het onderzoek Mayer was duidelijk geworden dat [medeverdachte 1] in Dubai een afspraak had met de leverancier van (pseudo) efedrine, (…), met betrekking tot de partij (…) bestemd voor Australië. (…) Mogelijk zou ook de Australische afnemer van deze partij, [medeverdachte 4], bij deze ontmoeting in Dubai aanwezig zijn. In verband met de mogelijke ontmoeting tussen de Australische verdachte [medeverdachte 4] en de Nederlandse [medeverdachte 1] c.s. is door de Australische autoriteiten aan de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten te Dubai, een rechtshulpverzoek gedaan met betrekking tot observatie van de betrokkenen.
(…)
De autoriteiten in de Verenigde Arabische Emiraten te Dubai hebben een heimelijke inkijk gedaan in de hotelkamers en de bagage (…). In (…) (een) kamer (…) hebben zij een memorystick gevonden waarop veel relevante documentatie stond. (…)
De gegevens aangaande de op de memorystick aangetroffen documenten zijn door de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten overgedragen aan de Australische autoriteiten. De Australische autoriteiten hebben deze gegevens aan het onderzoeksteam Mayer ter beschikking gesteld.”
Het bovenstaande is ook gerelateerd in het proces-verbaal van relaas van zaaksdossier B-05 (pagina’s 5 en 6). De teamleider van het onderzoek Mayer, [naam], is tijdens zijn verhoor als getuige door de rechter-commissaris op 18 augustus 2009 door verschillende raadslieden bevraagd over de gang van zaken rond de verkrijging van de gegevens op de bewuste stick. [naam] heeft toen onder andere verklaard (respectievelijk op pagina 4, 7, 8 en 12):
“U (de rechtbank leest: de raadsman van de verdachte [medeverdachte 1]) vraagt mij naar de rechtshulpverzoeken aan de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). De rechtshulpverzoeken die zijn gedaan, zijn afgewezen. Ik weet dat de Australiërs en de politie in Dubai die inkijk in de hotelkamer in Dubai hebben gedaan. Dat weet ik omdat ik via Australië de stukken op mijn bureau kreeg. Ik heb niet aan de Australiërs gevraagd of het materiaal van de inkijkoperatie rechtmatig is verkregen. Ik vind dat niet mijn taak. Ik ga ervan uit dat de autoriteiten in Australië en de VAE wel hebben gekeken of het allemaal rechtmatig is, maar dat weet ik niet zeker. Ik ben zelf niet in staat om de rechtmatigheid van zo’n operatie te controleren. Zelf zijn wij via een rechtshulpverzoek aan de informatie uit die operatie gekomen.”
“De Australiërs en wij draaiden ons eigen onderzoek. Wij legden elkaar ook niets op.”
“In het Mayer-onderzoek hadden wij niet de wens om een inkijkoperatie in Dubai te doen. Daar is nooit over gesproken. Van de Australiërs hebben wij later gehoord dat de politie in Dubai zelfstandig een inkijkoperatie heeft gedaan. Door mijn onderzoeksteam zijn de vier rechtshulpverzoeken geïndiceerd die aan de VAE zijn uitgegaan. Wij wilden daarbij observeren en wij wilden daarbij ook telefoonnummers tappen. [medeverdachte 1] had namelijk een Dubai-nummer. Via [naam], parketsecretaris bij het Landelijk Parket, kregen wij teruggekoppeld dat de rechtshulpverzoeken waren geweigerd. Wij hebben naar aanleiding daarvan de Australische autoriteiten niet aangestuurd. Zij hebben zelfstandig onderzoek gedaan. De Australiërs en wij wisselden wel gegevens uit. Dit verliep via [liaison officer], die ik heb ervaren als een efficiënte liaisonofficer. Hij had om de paar dagen contact met ons en daarom wisselden wij veel informatie uit. Ik meldde hem wel als [medeverdachte 1] naar Dubai ging.”
“De rechtshulpverzoeken aan de VAE betroffen alleen observeren. U (de rechtbank leest: de raadsman van de verdachte [medeverdachte 1]) vertelt mij dat er ook wat anders in wordt gevraagd. Nu u het mij zo voorhoudt zou het kunnen dat ook is gevraagd om bagage te controleren. Dat is vrij gebruikelijk.
Zodra in een rechtshulpverzoek aan een land als de VAE wordt gesproken dat het gaat om handel in verdovende middelen komt zo’n verzoek niet langs BIRZ. Dat komt omdat er in die landen op dit soort feiten de doodstraf staat. Wij moesten steeds minder vermelden in de rechtshulpverzoeken. Wij wisten dat er in de VAE geen verdovende middelen werden verhandeld maar dat er alleen besprekingen werden gevoerd over dit onderwerp. Dat hebben wij vermeld in het rechtshulpverzoek en dat bleek ook al teveel te zijn voor BIRZ. (…)
Met [liaison officer] heb ik het er wel over gehad dat de rechtshulpverzoeken in de VAE waren mislukt. Ik heb alleen gezegd dat de samenwerking niet kon. [liaison officer] zou dit doorgeven aan het onderzoeksteam in Australië. Hij heeft mij verteld dat de Australiërs wel een liaisonofficer in de VAE hadden en dat hij zou kijken wat hij kon doen voor de Australiërs. Ik wil hiermee niet zeggen dat wij de Australiërs nu hebben ingezet, omdat het ons niet lukte. Wij waren al veel langer bezig met de VAE en hadden daar geprobeerd om geobserveerd te krijgen.”
Het Nederlandse rechtshulpverzoek waarover in het bovenstaande wordt gesproken, dat dus door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (afdeling BIRZ) is tegengehouden en niet gehonoreerd, bevindt zich in het strafdossier (AF, Internationale Rechtshulp, map 1, pagina 321-330). De rechtbank stelt vast dat in dat rechtshulpverzoek wel over observeren, tappen en heimelijk controleren van bagage wordt gesproken, maar niet over een heimelijke inkijk in de hotelkamers van de verdachten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel, dat niet is komen vast te staan dat de heimelijke inkijk in de hotelkamers van de verdachten in Dubai eind juli 2006 op – direct of indirect – verzoek van de (Nederlandse) Nationale Recherche is gedaan. Van de bedoelde “U-bocht constructie” is geen sprake geweest. Dit brengt mee, nu daarvoor ook overigens geen aanwijzingen zijn, dat zich niet voordoet de situatie dat door de met opsporing en vervolging belaste instanties doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijk proces is tekort gedaan. Het verweer strekkende tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie faalt.
Inzet van de IMSI-catcher
De verdediging heeft voorts betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte dient te worden verklaard wegens onrechtmatige inzet van de zogeheten “IMSI-catcher”. Daartoe is - naar de rechtbank begrijpt - in de kern aangevoerd dat in strijd met het bepaalde in artikel 3.10 van de Telecommunicatiewet en artikel 126nb van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de IMSI- catcher niet is gebruikt voor het achterhalen van (een) tot dan toe onbekend(e) telefoonnummer(s) van een of meer verdachten in het onderzoek Mayer (“identificeren”), maar voor het traceren en/of volgen van een of meer van deze verdachten (“lokaliseren”). Daarnaast is naar voren gebracht dat het gebruik van de IMSI-catcher niet alleen een ernstige inbreuk maakt op het telefoon- en telefonieverkeer, maar ook op de persoonlijke levenssfeer van de direct betrokkene(n). De inzet van de IMSI-catcher behoort daarom een ultimum remedium te zijn. In de onderhavige strafzaak was het dat niet. Er stonden politie en justitie andere, minder vergaande opsporingsmethoden ter hand, zoals het observeren en het tappen, aldus steeds de verdediging.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Zoals door de officier van justitie ter terechtzitting nader is toegelicht, is de IMSI-catcher een technisch hulpmiddel, met behulp waarvan het mogelijk is om het telefoonverkeer in een bepaald gebied via die catcher te laten lopen in plaats van via de in dat gebied staande (GSM)zendmast(en). Op deze manier is het mogelijk om, enerzijds, de positie van (de gebruiker van) een telefoon(nummer) te bepalen en, anderzijds, een of meer (bij justitie niet bekende) telefoonnummers te achterhalen, waarvan een bepaalde persoon, die zich in het desbetreffende gebied bevindt, gebruik maakt. Voor dit laatste is het nodig dat de IMSI-catcher op verschillende tijdstippen en/of in verschillende gebieden wordt ingezet, telkens tegen dezelfde persoon, waarna, door precieze vergelijking van de resultaten van de verschillende inzetten van de catcher, eventueel tot dan toe niet bekende telefoonnummers kunnen worden achterhaald, welke dan zijn te relateren aan die persoon.
Op grond van de stukken van het dossier, waaronder ook de verklaring van de onderzoeksleider [naam] bij de rechter-commissaris, stelt de rechtbank vast dat de IMSI-catcher in deze zaak alleen is gebruikt voor het achterhalen van mogelijke, bij justitie (nog) niet bekende telefoonnummers, waarvan een of meer van de verdachten in het onderzoek Mayer gebruik maakten. Dit betekent dat de stelling van de verdediging dat de IMSI-catcher (ook) is gebruikt voor het zogeheten lokaliseren, feitelijke grondslag mist. Daarbij merkt de rechtbank op dat ten aanzien van diverse verdachten bevelen tot stelselmatige observatie liepen en dat - naar de rechtbank de stukken begrijpt - de IMSI-catcher telkens gedurende dergelijke observaties is ingezet. Geen rechtsregel verzet zich daartegen.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of bovenstaande toepassing van de IMSI-catcher in de onderhavige zaak rechtmatig is geweest. Met de officier van justitie beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat artikel 126nb Sv hiervoor een voldoende wettelijke grondslag biedt. Voorts overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van een viertal zich in het dossier bevindende, op ambtseed opgemaakte, processen-verbaal van Inzet zend/ontvangstapparatuur moet ervan worden uitgegaan dat de IMSI-catcher op de volgende data is ingezet, tegen een daarbij vermelde verdachte in het onderzoek. Dit laatste moet en kan worden afgeleid uit het parketnummer dat in het betreffende proces-verbaal is weergegeven en uit de plaatsen waar de IMSI-catcher is ingezet.
29 juni 2006 : Verdachte [medeverdachte 1] (F-086 t/m F-088)
12 juli 2006 : Verdachte [medeverdachte 1] (F-086 t/m F-088)
10 augustus 2006 : Verdachte [medeverdachte 5] (F-089 t/m F-092)
14 september 2006 : Verdachte [medeverdachte 5] (F-089 t/m F-092)
18 december 2006 : Verdachte [medeverdachte 1] (F-110 t/m F-112)
4 januari 2007 : Verdachte [medeverdachte 1] (F-110 t/m F-112)
27 maart 2007 : Verdachte [medeverdachte 5] (F-118 t/m F-120)
De rechtbank heeft in de zogenoemde BOB-dossiers (betrekking hebbende op de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden) van de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] geconstateerd dat ten tijde van al de bovengenoemde inzetten van de IMSI-catcher een bevel van de officier van justitie ex artikel 126nb Sv van kracht was. Deze bevelen hoeven niet in de BOB-dossiers van de andere verdachten te worden gevoegd. Gezien de bevelen en gelet op de inhoud daarvan, alsmede die van de schriftelijke aanvragen tot de bevelen, en die van de reeds vermelde processen-verbaal van Inzet zend/ontvangstapparatuur, is de rechtbank van oordeel, dat de verschillende inzetten van de IMSI-catcher rechtmatig zijn gedaan. Anders dan de verdediging nog heeft gesteld, is van schending van de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit ook geen sprake geweest. Daarbij heeft de rechtbank enerzijds betrokken de aard en ernst van de verdenkingen in het onderzoek Mayer en anderzijds de slechts beperkte inbreuk die het inzetten van de IMSI-catcher op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken verdachte kan maken. Opmerking verdient in dat verband dat in de processen-verbaal van Inzet zend/ontvangstapparatuur is vermeld: “Indien de gebruikte apparatuur voorzien was van een afluister- en/of opnamemogelijkheid van telecommunicatie, was deze optie tijdens de operationele inzet uitgeschakeld en vergrendeld.”
Kortom, van onrechtmatige inzet van de IMSI-catcher is geen sprake geweest.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen.
Ne bis in idem-verweer
De verdediging heeft tot slot nog betoogd dat het Openbaar Ministerie voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde (kort gezegd: het witwassen) partieel niet ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte moet worden verklaard wegens strijd met het “ne bis in idem-beginsel”, zoals neergelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daartoe is het volgende aangevoerd. Verdachte is samen met een van zijn medeverdachten ook verdachte in het onderzoek onder de naam Merlijn, welk onderzoek zich richt op de vermeende, internationale, handel in XTC-tabletten. Verdachte en zijn medeverdachte zijn en/of worden in dat onderzoek vervolgd ter zake van onder andere:“het deelnemen en/of leiding geven aan een criminele organisatie in of omstreeks de periode van 1 december 1999 tot en met 13 juli 2004, welke organisatie onder meer tot oogmerk had het plegen van witwassen”. Op 22 december 2006 zijn beide verdachten door de rechtbank Amsterdam integraal vrijgesproken in het Merlijn-onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft daartegen hoger beroep ingesteld, maar daarbij is medegedeeld dat dit zich niet uitstrekt tot de vrijspraak van (kort gezegd) de criminele organisatie, aldus steeds de verdediging. In hoger beroep zijn nog geen arresten gewezen.
De tenlastelegging van de criminele organisatie in de Merlijn-zaak, welke organisatie dus (mede) tot oogmerk had het plegen van witwassen, overlapt qua periode de tenlastelegging van het (gewoonte-) witwassen in de Mayer-zaak (feit 1) en wel voor wat betreft de periode van omstreeks 1 januari 2002 tot en met 13 juli 2004. Gelet hierop en nu in de Merlijn-zaak noch uit de tenlastelegging noch uit het het strafdossier zelf de concrete witwasgedragingen kunnen worden gedestilleerd waarvan verdachte en zijn medeverdachte in die zaak (via de boeg van de criminele organisatie) zijn of worden vervolgd, valt – zo begrijpt de rechtbank het pleidooi – niet uit te sluiten dat verdachte en zijn medeverdachte in de Mayer-zaak voor dezelfde witwasgedragingen worden vervolgd. Dat komt in strijd met het ne bis in idem-beginsel en zal tot een partiële niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moeten leiden, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt omtrent dit verweer het navolgende. De verdediging heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 1996, NJ 1997, 209. De Hoge Raad heeft in dat arrest – waar het ging om de verhouding tussen de artikelen 140 en 225 Sr (valsheid in geschrift) – onder meer het volgende overwogen, welke overwegingen de rechtbank hier vanwege de relevantie en ook de overzichtelijkheid letterlijk zal weergeven:
6.3. Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat het openbaar ministerie ingevolge het bepaalde in het eerste lid van art. 68 Sr. slechts dan niet-ontvankelijk is in zijn vervolging, indien het de verdachte vervolgt ter zake van een feit of feiten waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van een rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba reeds onherroepelijk is beslist. Van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde echter eveneens sprake indien de officier van justitie alvorens over een eerdere dagvaarding door de rechter onherroepelijk is beslist, een tweede dagvaarding of kennisgeving van verdere vervolging uitbrengt ter zake van hetzelfde feit - in de zin van art. 68 Sr - als in die eerdere dagvaarding was telastegelegd.
6.4. Ook al is de strekking van art. 140 Sr een andere dan die van art. 225 Sr, het valt niet uit te sluiten dat met betrekking tot in opeenvolgende telasteleggingen omschreven feiten, strafbaar ingevolge art. 140 Sr onderscheidenlijk art. 225 Sr., sprake is van omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte, dat ook dan beginselen van een behoorlijke procesorde zich ertegen verzetten dat tegen degene die ter zake van art. 140 Sr is of wordt vervolgd, vervolgens ook ter zake van feiten strafbaar ingevolge art. 225 Sr een vervolging wordt ingesteld.
6.5. Van dergelijke omstandigheden is sprake indien in de op art. 140 Sr toegesneden telastelegging de daarin bedoelde deelneming van de verdachte aan de organisatie aldus is omschreven dat deze (mede) heeft bestaan uit het begaan van concrete misdrijven ingevolge art. 225 Sr, welke vervolgens in een tweede vervolging ingevolge art. 225 Sr afzonderlijk worden telastegelegd.(…)
6.6. Voorts zal, ook indien tussen de door de eerste rechter beoordeelde gedragingen en die welke in de tweede dagvaarding zijn vervat anderszins sprake is van een verband als hiervoor onder 6.4 bedoeld, het openbaar ministerie op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde in die tweede vervolging niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Zodanig geval doet zich voor indien de eerste rechter het bewijs van het op overtreding van art. 140 Sr toegesneden telastegelegde klaarblijkelijk mede heeft aangenomen op grond van bepaalde concrete gedragingen van de verdachte en deze gedragingen vervolgens in een tweede op art. 225 Sr toegespitste telastelegging zijn opgenomen.
De rechtbank stelt voorop dat, bij gebrek aan stukken uit het onderzoek Merlijn, in het midden dient te worden gelaten, of het betoog van de verdediging aan de hand van artikel 68, eerste lid, Sr zal moeten beoordeeld of aan de hand van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Immers, tegen de beide vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2006 is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld en naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor de omvang van het hoger beroep in principe uitsluitend de inhoud van de appelakte bepalend. Nu de appelakten in de zaak Merlijn zich niet in het onderhavige dossier bevinden, valt – wat er verder zij van de gestelde mededelingen van de zijde van het Openbaar Ministerie – niet te beoordelen, of verdachte en zijn medeverdachte in de zaak Merlijn onherroepelijk zijn vrijgesproken van artikel 140 Sr.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat, uitgaande van de uitlatingen van het Openbaar Ministerie en de verdediging, de situatie zoals bedoeld in rechtsoverweging 6.5. van het arrest van de Hoge Raad zich te dezen niet voordoet, nu in de tenlastelegging van artikel 140 Sr in de Merlijn-zaak geen concrete witwasgedragingen zijn opgenomen. Evenmin doet zich hier voor de situatie als bedoeld aan het slot van rechtsoverweging 6.6. van genoemd arrest. Verdachte en zijn medeverdachte zijn vrijgesproken van artikel 140 Sr. Voorts hebben de officieren van justitie in hun requisitoir (onder 66.) gesteld dat geen van de transacties uit het witwasdossier in de zaak Mayer voorkomt in het dossier in de zaak Merlijn. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen, te minder nu de verdediging in haar pleitnotities heeft opgemerkt dat in de Merlijn-zaak niet duidelijk is geworden om welke feitelijke handelingen het gaat.
Bij deze stand en in aanmerking genomen dat op zichzelf beschouwd de strekking van artikel 140 Sr een andere is dan die van de artikelen 420bis en volgende Sr (de witwasbepalingen), is de rechtbank van oordeel dat – afgezien van de overlap qua tijdsperiode in de tenlasteleggingen– niet is gebleken van omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat wat betreft de onderhavige vervolging van verdachte ter zake van (gewoonte-)witwassen (feit 1) het ne bis in idem-beginsel is geschonden. Het verweer van de verdediging dat van een andere opvatting uitgaat, moet daarom worden verworpen.
Conclusie
De rechtbank heeft – ook overigens – vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.
2.4. Schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Wat betreft de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen heeft de officier van justitie gevorderd dat de op de beslaglijst onder 1, 16 en 17 vermelde voorwerpen (te weten: een wapen, twee patroonhouders met patronen en twee pasjes) zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige op die lijst vermelde voorwerpen, onder 2 tot en met 13 en 15, (te weten: horloges en een halsketting) zullen worden verbeurd verklaard.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Algemene overweging: bijnamen
In de tapgesprekken in de verschillende zaaksdossiers in het onderzoek Mayer is veelvuldig gebruik gemaakt van bijnamen voor de verschillende verdachten. Een groot aantal verdachten heeft hierover verklaringen afgelegd, onder andere tijdens een verhoor waarin hen foto´s van hun medeverdachten werden getoond.
Zo verklaarden [medeverdachte 6], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] bij het tonen van een foto van [medeverdachte 5] (C-01) dat hij ‘Boer’ werd genoemd. Daarnaast blijkt uit enkele tapgesprekken dat hij ook wel ‘Grote’ wordt genoemd.
Over [medeverdachte 8] (C-03) verklaarden [medeverdachte 6], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] dat deze ‘[medeverdachte 8]’ werd genoemd, waaraan [medeverdachte 1] toevoegde dat [medeverdachte 5] hem ook wel ‘Blacky’ noemde. Dit blijkt eveneens uit diverse tapgesprekken, waarin [medeverdachte 8] ook wel als ‘Roetmop’, ‘Black Molly’ of ‘Zwarte’ wordt aangeduid.
Met de bijnaam ‘Bob’ of ‘Bob de Bouwer’ werd volgens [medeverdachte 1], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] [medeverdachte 6] (C-05) bedoeld, zoals ook uit tapgesprekken naar voren komt.
[medeverdachte 7] (C-06) werd volgens [medeverdachte 1] ook wel ‘Sensai’ genoemd. Uit de combinatie van een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] op 19 april 2006 en een daarop volgende observatie van een ontmoeting van die twee met [medeverdachte 7], kan geconcludeerd worden dat zij ook wel over [medeverdachte 7] spraken als die ‘Ouwe’.
Overigens heeft [medeverdachte 6] verklaard dat [medeverdachte 10] (C-44) (ook) ‘Ouwe’ werd genoemd. [medeverdachte 10] werd volgens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] ook wel (de) ‘Jurk’ genoemd; [medeverdachte 6] verklaarde dat [medeverdachte 10] behalve ‘Jurk’ ook ‘Lala’ werd genoemd (wat ‘groot’ zou betekenen).
[medeverdachte 6] verklaarde voorts dat [betrokkene 1] (C-11) als bijnaam ‘Whizzkid’ had.
De bijnaam ‘Lambiek’ hoorde volgens [medeverdachte 6], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] bij [medeverdachte 9] (C-08).
[medeverdachte 11] (C-13) werd volgens [medeverdachte 1] ‘Zilverrug’ genoemd en [medeverdachte 4] (C-17) ‘Jerry’.
[medeverdachte 1] kende [medeverdachte 12] (C-19) als ‘Tonne’ of ‘Blondie’ en [medeverdachte 3] herkende de persoon op de desbetreffende foto als die ‘Blonde’.
Verdachte (C-41) werd volgens [medeverdachte 1] (de) ‘Trui’ genoemd, wat bevestigd wordt door diverse tapgesprekken over afspraken met ‘Trui’, in combinatie met daarop volgende observaties. In een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] op 15 augustus 2007 spreekt [medeverdachte 5] over ‘die dikke of de dunne’. Gelet op het – door de rechtbank ook zelf ter terechtzitting waargenomen – forse postuur van verdachte en het tengere postuur van [medeverdachte 13], in combinatie met het feit dat zij in het dossier veel samen gezien worden, gaat de rechtbank ervan uit dat met ‘De dikke en de dunne’ wordt gedoeld op verdachte en [medeverdachte 13].
Toen hem een foto van [medeverdachte 14] (C-49) werd getoond verklaarde [medeverdachte 1]: “Die ken ik als Jim”. Gevraagd naar diens bijnaam verklaarde [medeverdachte 1] dat hij de ‘Kleine’ werd genoemd.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank er bij de navolgende bespreking van de redengevende feiten en omstandigheden van uitgaan dat met na te noemen bijnamen steeds de volgende personen worden bedoeld:
Bijnaam Verdachte
‘Boer’ of ‘Grote’ [medeverdachte 5]
‘[medeverdachte 8]’ of ‘Blacky’ of
‘Roetmop’ of ‘Black Molly’ of ‘Zwarte’ [medeverdachte 8]
‘Bob’ of ‘Bob de Bouwer’ [medeverdachte 6]
‘Sensai’ of ‘Ouwe’ [medeverdachte 7]
‘Lambiek’ [medeverdachte 9]
‘Zilverrug’ [medeverdachte 11]
‘Jerry’ [medeverdachte 4]
‘Blondie’ of ‘Blonde’ of ‘Ton(ne)’ [medeverdachte 12]
‘Trui’ [verdachte]
‘De dikke en de dunne’ [verdachte] en [medeverdachte 13]
‘Ouwe’ of ‘Jurk’ of ‘Lala’ [medeverdachte 10]
‘Jim’ of ‘Kleine’ [medeverdachte 14]
‘Whizzkid’ [betrokkene 1]
Feit 2
(zaaksdossier B-12)
Naar “De Bron”
Uit diverse onderlinge telefoongesprekken tussen de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 7], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6], gevoerd in de eerste maanden van 2007, valt op te maken dat de verdachte [medeverdachte 1] in die periode “naar de bron wilde gaan”, “het rechtstreeks wilde doen” en “het zelf in de hand wilde hebben”. Tijdens één van zijn politieverhoren is [medeverdachte 1] met – een aantal van – deze telefoongesprekken geconfronteerd. [medeverdachte 1] heeft toen verklaard dat hij met “de bron” de fabrikant en leverancier van (onder andere) efedrine in India bedoelde. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij altijd heeft gedacht dat [medeverdachte 9], de spullen (de rechtbank begrijpt: de (pseudo-)efedrine) vanuit de fabriek in India naar Congo importeerde, daar de spullen geheel of gedeeltelijk in eigen opslag nam en deze spullen uiteindelijk vanuit Congo (illegaal) verstuurde. Toen de contacten met [medeverdachte 9] in het begin van 2007 waren afgesloten en er problemen waren met de leveringen (van – naar de rechtbank begrijpt – de (pseudo-)efedrine) uit Congo, hebben wij dit project gestaakt en hadden “we” geen bron meer, aldus [medeverdachte 1]. Met “we” bedoelt [medeverdachte 1] zichzelf en de medeverdachten [medeverdachte 7], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6], maar [medeverdachte 2] was er ook bij betrokken volgens [medeverdachte 1]. Met hem heeft hij de mogelijkheid om rechtstreeks geleverd te krijgen uit de fabriek in India besproken en met hem is hij enige maanden op zoek geweest naar zo een rechtstreekse leveringsmogelijkheid, aldus de verdachte [medeverdachte 1].
De nieuwe tussenpersonen: [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10]
Op 19 maart 2007 belt medeverdachte [medeverdachte 15] [medeverdachte 1] op met de vraag of ze kunnen praten. [medeverdachte 1] koppelt dit door aan [medeverdachte 7]. Er vinden in april 2007 diverse telefoongesprekken plaats tussen [medeverdachte 15] en [medeverdachte 1], waarin wordt gesproken over het met elkaar en/of ook met ene [medeverdachte 10] afspreken. Op 25 april 2007 vindt er een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 15]. Voordat de telefoonverbinding tot stand komt, is te horen dat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] praat. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 15] in het telefoongesprek wat ze met “hem” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 10]) kunnen afspreken. Er wordt dan afgesproken om die middag, omstreeks half vier, af te spreken. Dan is [medeverdachte 15] er ook. Om 15.34 uur die dag belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 15] en zegt dat ze een half uur later zijn. De volgende dag belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2]. Tijdens dat telefoongesprek zegt [medeverdachte 1] onder meer:
“Oh ja de offertes voor Pakistan waar we samen waren met de man om te praten, hij heeft alles geregeld.
(…)
Echt ongelooflijk. Oude man, je denkt hij kan niets doen, alles geregeld. Prijzen, levering, transport, alles. Maar als je hem ziet dan geef je hem 20 euro weet je. Maar we hadden een heel goed contact en hij heeft alles geregeld. Ik zei dat is goed voor onze business, (…). Hij zei (…), ik heb de leverancier, ik heb alles beschikbaar.”
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 15] hem uitnodigde voor een afspraak met zijn vriend [medeverdachte 10], een Pakistaan, die ziek en slecht ziend was. Er heeft een afspraak met [medeverdachte 10] plaatsgevonden. [medeverdachte 10] vertelde dat hij veel relaties had in Pakistan, in allerlei sectoren. Er hebben toen (vervolg-)afspraken plaatsgevonden. Bij al zijn ontmoetingen met [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 10] was [medeverdachte 3] altijd aanwezig. Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard:
“[medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2]) en ik waren al enige maanden op zoek naar een rechtstreekse leveringsmogelijkheid vanuit (…) India, dit stuitte toch op enige problemen (…). Aan [medeverdachte 10] had ik gevraagd of hij via zijn contacten in Pakistan levering vanuit India naar Pakistan en dan verder kon regelen. Ik dacht hierbij aan een zelfde situatie als in Congo, (…). (…) [medeverdachte 10] heeft in een persoonlijk gesprek met ons, [medeverdachte 15], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 15], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]) verteld dat hij telefonisch alles geregeld had met zijn relaties in Pakistan. [medeverdachte 10] kon vanuit de (…) fabriek in India de efedrine krijgen in Pakistan en wel in Karachi, vrij ter levering dus zonder vergunning tegen een bedrag van € 600,= per kilogram. De betaling was dan € 300,= vooraf en € 300,= bij ontvangst van (de) Bill of Lading. Verder zou [medeverdachte 10] zorgen voor al de bedrijven voor export en dekladingen. Ikzelf gaf de klantgegevens aan hem door en het geld en eventueel welk product de klanten vereisten voor de deklading.”
Naar Pakistan
In de maanden mei en juni 2007 vinden wederom diverse telefoongesprekken plaats tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10]. In deze gesprekken wordt gesproken over afspreken, regelen, weggaan, paspoort, visa, reisbureau en tickets. Op 30 mei 2007, 8 juni 2007 en 13 juni 2007 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de woning van [medeverdachte 10] geweest. Op 30 mei 2007 was [medeverdachte 15] ook in deze woning. Op 20 juni 2007 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] in de woning van [medeverdachte 10] geweest, waar [medeverdachte 10] en [medeverdachte 15] aanwezig waren. Kort daarvoor en kort daarna waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] in gezelschap van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3].
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat er een aantal besprekingen met [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] zijn geweest om de na te noemen reis naar Pakistan voor te bereiden. Deze besprekingen vonden (ook) plaats in de woning van [medeverdachte 10]. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij tijdens de besprekingen [medeverdachte 6] heeft geïntroduceerd als de man die met [medeverdachte 10] mee zou gaan naar Pakistan, om te controleren of [medeverdachte 10] en zijn relaties in Pakistan de zaken werkelijk konden verzorgen. Verder heeft hij [medeverdachte 10] toen geld betaald voor reis- en verblijfskosten en een aanbetaling.
De besprekingen over de voorbereidingen van de reis naar Pakistan heeft [medeverdachte 1] naar zijn zeggen in diverse telefoongesprekken besproken met [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat hij met [medeverdachte 2] heeft besproken of [medeverdachte 10] in staat zou zijn om de leveranciers- en exporteurs-rol zoals die voorheen door [medeverdachte 9] in Congo werd vervuld, in Pakistan te vervullen, ten behoeve van (een) levering(en) naar Australië.
[medeverdachte 10] en [medeverdachte 6] verblijven vanaf juni 2007 regelmatig in Pakistan. [medeverdachte 10] tot aan zijn overlijden in Pakistan, omstreeks 30 oktober 2007, en [medeverdachte 6] tot aan zijn terugkeer uit Pakistan naar Nederland, omstreeks 30 november 2007.
[medeverdachte 6] heeft over de reden van zijn verblijf in Pakistan verklaard dat [medeverdachte 1] van leverancier was veranderd. [medeverdachte 1] dacht met [medeverdachte 10] een nieuwe en een goede leverancier te hebben gevonden in een ander land. [medeverdachte 1] vond dat die negers (de rechtbank begrijpt: de Congolezen) niet meer te vertrouwen waren door de problemen met die 200 (de rechtbank begrijpt: de 210 uit zaak B5/B11). [medeverdachte 6] moest in Pakistan opnieuw goederen gaan klaarzetten, net als in Congo. Het ging daarbij om dezelfde grondstoffen. In een volgend verhoor heeft [medeverdachte 6] nog verklaard dat [medeverdachte 10] zou helpen bij het zoeken van deze grondstoffen en de producten. De lokale activiteiten in Pakistan werden uitgevoerd door ene [betrokkene 2].
De nieuwe klanten
Volgens [medeverdachte 1] bracht medeverdachte [medeverdachte 5] goede vrienden en relaties van hem aan tafel die geïnteresseerd waren in het product efedrine. [medeverdachte 5] was de persoon die de klanten regelde en daarbij ging het – in het onderhavige traject (B12) – telkens om efedrine. Via [medeverdachte 5] is [medeverdachte 1] in contact gekomen met verdachte (“de Trui”) en [medeverdachte 13]. Dit vindt ondersteuning in het afgeluisterde telefoonverkeer tussen [medeverdachte 5], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 13] in de eerste twee maanden van 2007 en in het bijzonder ook in de bevindingen gedurende een op 22 januari 2007 gehouden observatie. Gezien is toen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in een auto arriveren bij het café/ restaurant “De Wegwijzer” te Watergang, dat zij daar de auto parkeren, uitstappen en vervolgens naar binnen gaan. Korte tijd later komt [medeverdachte 5] aanrijden. Hij parkeert zijn auto bij het café/restaurant en stapt uit. Achter hem aan komt een andere auto aanrijden. In de auto zitten twee mannen, die later zijn herkend als verdachte en [medeverdachte 13]. Ook zij parkeren de auto bij het café/restaurant en stappen uit. De twee mannen praten met [medeverdachte 5] en vervolgens gaan zij samen naar binnen. Gezien wordt dat in het café/restaurant [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5], verdachte en [medeverdachte 13] aan een tafel gaan zitten en in gesprek raken. [medeverdachte 1] is daarbij veel aan het woord. Onder meer de woorden “Congo” en “Bob” worden door het observatieteam opgevangen.
Verdachte en [medeverdachte 13] hebben [medeverdachte 1] geïntroduceerd bij, aldus [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris, hun partner en vriend [medeverdachte 14] (“Jim”). Hij was de klant in Australië en via hem zijn de gegevens van het bedrijf BJS Fine Foods in Sydney (Australië) en [medeverdachte 16], de managing director van dit bedrijf, verkregen. [medeverdachte 14] gaf aan dat zowel BJS Fine Foods als [medeverdachte 16] onder zijn controle stonden en dat hij mogelijkheden had om [medeverdachte 16] ter verantwoording te roepen. Afgesproken werd dat met het bedrijf BJS Fine Foods contact zou worden opgenomen en zou worden onderhouden, ter zake te leveren (voedsel)producten. In werkelijkheid ging het echter om efedrine. Zo heeft [medeverdachte 1] op een bepaald moment verklaard:
“Ik had (…) [medeverdachte 5] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5]) op de hoogte gebracht van de werkelijke inkoop en kosten van onze leverancier [medeverdachte 10] vanuit Pakistan inclusief alle kosten. Dit was € 600,= per kilogram. Verder was een afspraak gemaakt dat [medeverdachte 5] en ik als een partij zouden optreden en gezamenlijk de extra kosten voor (…) (onze) rekening zouden nemen. Daarop gaf [medeverdachte 5] aan dat aangezien wij begrepen hadden dat de man genaamd Jim de koper was (…) wij moesten uitgaan van een inkoopprijs van € 900,= per kilogram (de gebruikelijke inkoopprijs) en (…) deze klant de inkoop van € 180.000,= voor 300 kilogram (…) laten betalen. Met de klant is uiteindelijk afgesproken dat zij € 180.000,= inkoop zouden betalen en dat bij aflevering in Australië aan [medeverdachte 5] en mij € 1.000.000,= zou worden betaald in Nederland in contanten.
Vanaf de introductie van Jim als uiteindelijke klant, was voor ons, [medeverdachte 3] en ikzelf, duidelijk dat deze man de baas werd van het project. Hij gaf ook de richtlijnen aan. (…) (…), ik voelde me ongemakkelijk ten opzichte van de manier van werken van Jim en ik wilde een soortgelijke situatie handhaven als die ik had met [medeverdachte 9] als commissionair.”
[medeverdachte 6] heeft over het traject Pakistan verklaard dat de efedrine bestemd was voor een klant die de naam “Trui” had en dat de efedrine richting Australië zou moeten worden verzonden.
Op 15 mei 2007 wordt vanuit het belhuis Tara in Amsterdam een fax verstuurd. Het betreft een fax op naam van het bedrijf MDL Food & Services te India, gericht aan [medeverdachte 16], managing director, met een emailadres van BJS Fine Foods. De fax is gedateerd 14 mei 2007 te Delhi, India, en ondertekend door [alias medeverdachte 1 A]. In de fax introduceert MDL zich bij BJS. MDL is volgens de fax een bedrijf in verschillende voedselproducten. Ook wordt in de fax gesproken over “samples”.
[medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat MDL een door hem zelf verzonnen bedrijf, op een niet bestaand adres, is, dat hij gebruikte om in contact te blijven met de door de klant opgegeven bedrijven, over de, legaal, te versturen monsters en lading. Het logo, het adres en de naam zijn door [medeverdachte 1] verzonnen. Ook de naam [alias medeverdachte 1 A] is door [medeverdachte 1] verzonnen. De namen [alias medeverdachte 1 B] en [alias medeverdachte 1 C], die onder latere faxen en/of emails staan en/of in telefoongesprekken worden gebruikt, zijn ook fictief. Op de vraag wie deze faxen en emails meestal verstuurde(n), antwoordde [medeverdachte 1]: “Dat zijn [medeverdachte 7] en ik geweest.”
Het traject: Container(s) met (pseudo-)efedrine en deklading van Pakistan naar Australië
Bedoeling
[medeverdachte 6] heeft bij de politie verklaard over wat het zogenoemde “Pakistan-traject” inhield. Nadat hij in het voorjaar van 2007 door [medeverdachte 7] was benaderd met de vraag of hij nog een klusje voor [medeverdachte 1] wilde doen, heeft [medeverdachte 1] hem uitleg gegeven over de bedoeling van het Pakistan-traject. Deze bedoeling was om ons te gaan richten op levensmiddelen, welke bestemd zouden zijn voor een supermarktketen (de rechtbank begrijpt: BJS Fine Foods te Australië). Tevens was het de bedoeling dat in een later stadium andere producten/grondstoffen (de rechtbank begrijpt: de (pseudo-)efedrine) mee zouden worden gestuurd, aldus [medeverdachte 6].
[medeverdachte 6] heeft verder verklaard dat het aanvankelijk de bedoeling was in totaal vier containers met inhoud te gaan verzenden vanuit Pakistan. De eerste drie containers zouden een “reguliere handel” bevatten, zoals rijst. In de vierde container zou ook het andere goed, “de grondstof”, meegaan. Het was de bedoeling om daarna regelmatig containers te gaan verschepen vanuit Pakistan. [medeverdachte 1] wilde een constante lijn, een constante goederenstroom, van Pakistan naar Australië opzetten, waarin af en toe de grondstoffen zouden worden verstopt.
Pakistan
Tijdens de verblijven van [medeverdachte 6] in Pakistan was [medeverdachte 10] zijn contactpersoon, met name voor het zoeken en het aankopen van de goederen. [medeverdachte 10] voerde de gesprekken omdat hij de taal machtig was. Verder werden de lokale activiteiten uitgevoerd door de genoemde [betrokkene 2]. Tijdens een van zijn verblijven heeft [medeverdachte 6] een monster gezien waarvan hem werd gezegd dat het efedrine was. Voorts is [medeverdachte 6] tijdens een van zijn verblijven in Pakistan, op verzoek dan wel in opdracht van [medeverdachte 1], naar Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) gereisd. [betrokkene 2] reisde toen ook naar Dubai. Aldaar vonden ontmoetingen plaats met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Tijdens die ontmoetingen werd onder meer gesproken over de grondstoffen, de hoeveelheden en de prijzen. Duidelijk werd dat [betrokkene 2] voor de rijst (deklading), de container en de efedrine kon zorgen.
Deze ontmoetingen in Dubai moeten, blijkens informatie van de Australische autoriteiten, op 26 en 27 september 2007 hebben plaatsgevonden. Een en ander is bevestigd door [medeverdachte 1].
Nederland
Vanaf januari 2007 vinden regelmatig ontmoetingen plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] enerzijds en verdachte en/of [medeverdachte 13] anderzijds, veelal in of bij een (weg)restaurant, zoals “De Wegwijzer” te Watergang (door verdachten aangeduid als “aan het water” ), het La Place (weg)restaurant aan de Oorweg te Almere en brasserie Quality te Almere. Op diverse momenten is ook [medeverdachte 14] bij deze ontmoetingen aanwezig. [medeverdachte 1] heeft tijdens zijn politieverhoren bevestigd dat er gedurende een lange periode verschillende ontmoetingen zijn geweest met verdachte, [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14]. [medeverdachte 14] was volgens [medeverdachte 1] de klant voor het eindproduct. Tijdens deze ontmoetingen werden de ontwikkelingen in het traject Pakistan - Australië besproken. Voorts hebben er in de periode van mei-juli 2007 tijdens deze ontmoetingen ook diverse betalingen plaatsgevonden, tot een totaal van € 180.000,=. “Dit bedrag is in drie keer betaald en in alle gevallen lag het bedrag al klaar in een tasje of iets dergelijks. [medeverdachte 3] pakte, vanwege de veiligheid, altijd dat tasje en in de auto namen wij het door, nam ik het in ontvangst en thuis legde ik het in de kluis,” aldus [medeverdachte 1]. [medeverdachte 14] was volgens [medeverdachte 1] één keer bij deze betalingen aanwezig. Over de ontmoeting op 24 januari 2008 tussen hemzelf, [medeverdachte 3], verdachte, [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] heeft [medeverdachte 1] verklaard, dat toen is besproken dat er problemen waren geweest met de levering van de efedrine, maar dat we de zaak nu verder konden laten gaan.
Proefpakketten en -container(s)
In een telefoongesprek van 1 juni 2007 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wordt erover gesproken dat in het traject “die ander” (de rechtbank begrijpt, gezien het dossier: [medeverdachte 14] ) eerst een proefzending wil hebben. [medeverdachte 1] zegt in datzelfde gesprek dat dit zou betekenen dat wij eerst naar het Midden Oosten moeten, (daar) allerlei dingen moeten regelen en dan terug moeten. Uit onderzoek van de Nationale Recherche is gebleken dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] begin juni 2007 in Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) hebben verbleven. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij en [medeverdachte 2] in Dubai uit naam van MDL Food een of twee sample pakketten naar BJS Fine Foods heeft/hebben verstuurd. Bij dit/deze proefpakket(ten) ging het erom of het ontvangende bedrijf van deze producten in staat was om deze producten te kunnen en mogen ontvangen, aldus [medeverdachte 1]. Op 14 juni 2007 is door de Nationale Recherche informatie uit Australië ontvangen, inhoudende dat (aldaar) twee postpakketten waren onderschept, welke waren verstuurd vanuit Dubai. De pakketten waren geadresseerd aan BJS Fine Foods, ter attentie van [medeverdachte 16] (Managing Director), en de afzender betrof telkens MDL Foods and Services India te Delhi (India). Beide pakketten bevatten diverse voedselproducten, waaronder kokosnoot melkpoeder, gedehydrateerde kokosnoot, (citroen)zout en kokosnoot melk. Na de controle is de inhoud teruggestopt in de pakketten en zijn deze weer in het postsysteem geplaatst. Tijdens een telefoongesprek van 17 juni 2007 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt door [medeverdachte 1] gemeld dat hij het bericht heeft gekregen dat “onze verzonden monsters” zijn aangekomen en dat ze er erg blij mee waren.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat het gesprek met verdachte op 1 juni 2007 in La Place te Almere erover ging dat de klant, [medeverdachte 14], eerst een proefcontainer gestuurd wilde hebben vanuit Karachi naar BJS Fine Foods te Sydney om daarmee te zien of BJS ([medeverdachte 16]) zijn zaken goed geregeld had. Hiervoor is reeds vermeld dat [medeverdachte 6] heeft verklaard dat de eerste containers naar Australië een “reguliere handel” zouden bevatten.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt – in dit verband – dat door de Australische autoriteiten strenge eisen worden gesteld ten aanzien van de invoer van onder andere voedselproducten. Dit proces-verbaal houdt verder in, waarbij reeds melding wordt gemaakt van het eerste transport van een container van Australië naar Pakistan:
“Indien een nieuwe vervoerder buiten Australië zich meldt bij de Australische autoriteiten met het verzoek tot import van voedsel en planten alsmede producten daarvan, wordt daarop door deze binnen 10 tot 15 dagen beslist. Voorwaarde voor de invoer is dat in het land van uitvoer door Australische inspecteurs ter plaatse op de laadplaats/plaats van vertrek een controle wordt uitgevoerd. De eerste twee ladingen, zeker van een nieuwe vervoerder/aanbieder, worden streng gecontroleerd. Vooral wordt gekeken naar de verpakking van het product, vervoerswijze, hygiëne, eventueel ongedierte etc. Binnen het onderzoek Mayer bleek de controle in het exporterende land, in dit geval Pakistan, op de laadplaats van de container in het drooghok in Lahore te zijn. Uit de onderschepte fax van Elegant Hosiery Ltd d.d. 30 augustus 2007 (…) blijkt dat naar deze procedure verwezen wordt waarbij de Australische douaneautoriteit de firma, de fabriek, de goederen en de container heeft gecontroleerd. (…)
Naast de gebruikelijke documenten voor verscheping zoals Bill of Lading, Packing List (Paklijst), proforma invoice (factuur), commercial invoice (factuur), en Certificate of Origin (Certificaat van origine, product uit Pakistan) zijn ook een certificate of fumigation container (certificaat van ontsmetting/zuivering) en een phytosanitary certificate (gezondheidscertificaat) verplicht. (…) Deze documenten die bij het transport van 18 ton witte rijst van Karachi via Singapore naar Sydney horen, zijn aangetroffen op een USB-stick bij de verdachte [medeverdachte 1] (…). (…)
Ten aanzien van de verpakking kunnen aanvullende eisen gesteld worden door nationale autoriteiten. Uit het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 10] (…) blijkt dat houten pallets niet gebruikt mogen worden (in verband met mogelijk in hout aanwezige insecten/ongedierte) en dat [medeverdachte 10] (…) aangeeft dat het op plastic pallets (…) (zal worden geplaatst). Ook het verpakken van een product (hier witte rijst) kent bijzondere voorschriften die per land kunnen verschillen.”
Voor zover in dit proces-verbaal conclusies zijn getrokken, neemt de rechtbank die over en maakt zij die tot de hare.
In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] op 6 september 2007, tijdens welk gesprek bij [medeverdachte 1] op de achtergrond ook [medeverdachte 3] is te horen, geeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 6] aan dat hij het al in de tweede wil doen. [medeverdachte 1] wil niet wachten tot de derde. “(…) daar hebben we het al over gehad, dat doen we niet, dat eh… want je weet nooit hoelang de derde gaat duren. Als het in de tweede kan dan doen we het in de tweede”, aldus [medeverdachte 1]. [medeverdachte 6] zegt: “Oke prima”.
Faxen
Op verschillende momenten tijdens de periode van 1 januari 2007 tot en met 28 mei 2008 zijn vanuit Nederland, veelal vanuit een belhuis in Amsterdam Noord (belhuis Tara) faxen verstuurd naar zowel Pakistan als Australië, waaronder de al genoemde fax van 14 mei 2007.
Op 5 juli 2007 zijn door [medeverdachte 7] twee faxen verstuurd. De eerste fax is verstuurd naar [medeverdachte 10], die op dat moment in Pakistan verblijft. Het betreft een fax met informatie en zaken die geregeld moeten worden. In deze fax wordt gesproken over, betalingen, het gereed maken van drie verzendingen, alle containers die dezelfde producten moeten bevatten en dat de producten bekend zijn. Voorts worden in deze fax de regels dan wel eisen weergegeven waaraan, bij de verzendingen, moet zijn voldaan. De fax begint met de mededeling dat “Bob” ([medeverdachte 6]) op 10 juli 2007 naar [medeverdachte 10] toekomt en eindigt ermee dat contact wordt gehouden met Bob. [medeverdachte 1] heeft over deze fax verklaard, dat hij deze heeft opgesteld en dat deze “namens ons” door [medeverdachte 7] is verzonden. De fax houdt volgens [medeverdachte 1] een bevestiging in van de afspraken die hij en [medeverdachte 3] al eerder, in persoon, in Amsterdam, met [medeverdachte 10] hadden gemaakt. [medeverdachte 6] had gemeld dat [medeverdachte 10] een aantal afspraken niet of niet goed geregeld had.
De tweede fax is verstuurd aan BJS Fine Foods, ter attentie van meergenoemde [medeverdachte 16]. In deze fax, verstuurd namens MDL Food & Services India, vertegenwoordigd door [alias medeverdachte 1 B] en [alias medeverdachte 1 C], wordt gemeld dat de eerste proefzending met producten (waaronder rijst), in een container (20 feet), klaarstaat voor verzending. Er zijn drie verzendingen in voorbereiding. Verder wordt in de fax de wijze van betaling en levering van de goederen omschreven. Over deze fax heeft [medeverdachte 1] gezegd dat deze informatie geeft aan BJS Fine Foods over de producten en het tijdschema.
Op 21 juli 2007 is wederom een fax met informatie en zaken die geregeld moeten worden, verstuurd naar [medeverdachte 10] in Pakistan. In de fax worden onder andere verschillende (geld-) bedragen genoemd. , In een telefoongesprek op 20 juli 2007 – waarin wordt gesproken over verpakkingen en pallets – zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 6]: “oke oke, ik heb het zo geregeld, ik stuur morgen een fax met alles er op wat we besproken hebben hoe we het doen, de planningen, alles, die fax wordt morgen opgestuurd naar dat nummer wat toen is opgegeven, dat regelt die “ouwe” en dat gaat jouw kant op (…)”. In een telefoongesprek op 21 juli 2007 – op een tijdstip gelegen na het versturen van de fax – zegt [medeverdachte 7] tegen [medeverdachte 6]: “ik heb alles verstuurd en jou een mail gestuurd (…)”. [medeverdachte 1] is bij de politie met genoemde fax geconfronteerd en heeft daarover verklaard, dat het bovenste gedeelte van deze fax gaat over de betaling van de 300 kilogram efedrine en dat de in deze fax genoemde € 12.000,= (volgens de fax bestemd voor de extra goederen) bestemd zou zijn voor de rijst. Voor de rest worden er in de fax “door ons” nog wat bevestigingen betreffende de verpakkingen en zo aan [medeverdachte 10] doorgegeven, aldus steeds [medeverdachte 1] in zijn politieverklaring.
Na een eerdere fax op 18 juli 2007, verstuurd door MDL Food & Services India, vertegenwoordigd door [alias medeverdachte 1 C] , , wordt ook op 5 september 2007 een fax (met bijlagen) verstuurd naar BJS Fine Foods ([medeverdachte 16]) in Australië. Gelet op de inhoud van een telefoongesprek eerder op die dag, tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , moet deze fax zijn verstuurd door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3]. Op de fax is vermeld dat deze afkomstig is van Elegant Hosiery Ltd, hiervoor reeds genoemd. Deze fax houdt in dat dit bedrijf door MDL Food is benoemd als leverancier voor de export van rijst naar Australië. Voorts bevat de fax mededelingen aangaande de vertraging bij de verzending van de eerste container en de planning ten aanzien van de verzendingen van de tweede en de derde container. De fax bevat verder een aantal bijlagen, waaronder een factuur, een inklaringsformulier en foto’s van de verpakkingen, betreffende de rijst. In de fax wordt vermeld dat de zogeheten Bill of Lading van de eerste container, na ontvangst daarvan door Elegant Hosiery Ltd, onmiddellijk zal worden toegestuurd. Dat laatste is gebeurd op 8 september 2008. Van de Australian Federal Police is namelijk informatie ontvangen, dat zij op die datum een faxbericht hebben onderschept, verzonden vanaf een faxnummer in Almere naar het faxnummer van BJS Fine Foods in Australië. Het faxbericht betreft de verzending van de “20 container” en heeft als bijlage een afschrift van de “Bill of Lading”, waaruit moet worden afgeleid dat de lading op 5 september 2007 aan boord is gegaan.
Ten aanzien van de fax van 5 september 2007 heeft [medeverdachte 1] verklaard, dat dit een fax aan BJS betrof, met kopieën die hij van [medeverdachte 10] had gekregen betreffende de eerste container; alleen de Bill of Lading ontbrak. Over de fax van 8 september 2007 heeft [medeverdachte 1] verklaard, dat dit de Bill of Lading betreft, en een schrijven op briefpapier van Elegant Hosiery, betreffende het vertrek van de eerste container. Elegant is de exporteur, het bedrijf van genoemde [betrokkene 2] dan wel het bedrijf dat hij gebruikt, aldus [medeverdachte 1].
Ontwikkelingen
Op 9 september 2007 is de eerste container, met alleen rijst, vertrokken naar Australië, alwaar deze op 4 oktober 2007 is aangekomen. Naast hetgeen hiervoor reeds is weergegeven, hebben er regelmatig contacten plaatsgevonden tussen de verdachten in het onderzoek Mayer, de personen in Pakistan (de leveranciers dan wel tussenpersonen) en/of de personen in Australië (de uiteindelijke afnemers dan wel tussenpersonen), waarbij over het traject Pakistan-Australië is (moet zijn) gesproken. Door de Nationale Recherche zijn veel van deze contacten in het dossier geverbaliseerd.
Zonder volledig te zijn, wijst de rechtbank in dit verband met name op een aantal telefoongesprekken, waarin wordt gesproken over: de fabriek en de spullen, de containers en de inkoop, ontmoetingen met tevreden klant(en), andere containers en nieuwe faxen, een factuur voor de zending, voor de containers, de wijze van betaling van de goederen, de betalingen voor [medeverdachte 10], rijst voor (de handel voor) erbij, voor de dekmantel, een certificaat van de fabrikant, het gedrag van [betrokkene 2], de namen van de boten en de Bill of Lading, het product, pakkinglijsten, verpakkingen en dat het niet uitmaakt wat “we” sturen, die 300 (de rechtbank begrijpt: de 300 kilogram (pseudo-)efedrine) en de vertraging, maar dat het verder in kannen en kruiken is.
[medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] ontmoetten elkaar ook regelmatig in of bij de hiervoor al genoemde (weg)restaurants, bijvoorbeeld op 13 juni 2007 en op 9 juli 2007. Tijdens die laatste ontmoeting, in La Place te Almere, waarbij ook [medeverdachte 2] aanwezig was, treffen de vijf personen de “afluisterapparatuur” aan die in dat restaurant door de Nationale Recherche was geplaatst. Hierop verlaten de personen het restaurant, met de apparatuur. In een telefoongesprek later op die dag tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] blijkt dat men zich toch wel zorgen maakt. Uit dit gesprek blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hun auto’s hebben nagekeken en dat ze even wat voorzichtiger aan willen doen, ook al betwijfelen ze of de afluisterapparatuur voor hen was bedoeld omdat het zo klungelig is gedaan. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bespreken verder of ze het (ook) aan de klanten moeten vertellen. Aan het einde van het gesprek zegt [medeverdachte 3] dat ze heel veel geluk hebben gehad, want dit vind je normaal gesproken nooit als je niet kijkt. “Vroeger, toen we pas daar gingen zitten, keek ik altijd onder de tafeltjes, weet je”, aldus [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat, naar hij heeft begrepen, de afluisterapparatuur uiteindelijk is vernietigd door [medeverdachte 3].
Over de rol van [medeverdachte 5] heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij over de gang van zaken rondom het traject Pakistan-Australië steeds contact heeft onderhouden met [medeverdachte 5]. Volgens [medeverdachte 1] zou dit blijken uit verschillende telefoongesprekken. In het dossier bevinden zich verschillende telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]. In een gesprek op 1 augustus 2007 zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 5], dat het lekker loopt, dat het goed gaat, dat er wel een beetje vertraging was, maar dat het nu lekker is, en dat ze na het weekend moeten bijpraten. In een volgend gesprek op 28 augustus 2007 te 16.51 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 5] dat hij net een gesprek heeft gehad met de mensen van een project – [medeverdachte 1] heeft op 28 augustus 2007, omstreeks 16.00 uur, een ontmoeting gehad met verdachte, [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] – dat er dingen geregeld moesten worden, zoals papieren, maar dat het top loopt.
Op 3 september 2007 probeert [medeverdachte 5] uit te bellen, maar hij krijgt degene die hij belt niet te pakken. Hij krijgt een voicemail, maar spreekt niets in. Omdat hij de telefoon niet uitzet, is een gedeelte te horen van een gesprek dat [medeverdachte 5] op dat moment voert met een onbekende man.
De onbekende man vraagt op een gegeven moment: “(…) maar hoe zit dat die efedrine?”, waarop [medeverdachte 5] antwoordt: “Ik zal wel even (…) maar eventueel, ik weet niet of je het nog wil, we hebben het al verschillende keren gedaan, maar iedere keer gezeik dat ze het niet af kunnen halen en weet ik allemaal, weet je. Ze moeten gewoon doen wat wij zeggen” en later: “Gewoon efedrine daar heen. Komt van een ander land en dan kan dat zo daar heen.”
Betalingen
Zoals hiervoor reeds is weergegeven, vonden tijdens de ontmoetingen met verdachte, [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] in de periode van mei-juli 2007 diverse betalingen plaats, tot een totaalbedrag van € 180.000,=. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zodra hij geld ontving, hij dit door wilde geven aan [medeverdachte 10], als zijnde de leverancier in het traject. [medeverdachte 10] had verschillende mogelijkheden om het geld in Pakistan te krijgen. [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 15] hebben – met het oog hierop – in wisselende samenstellingen, geld afgegeven bij een zogeheten wasserette in de Javastraat te Amsterdam (“underground banking”).
Dit is ook waargenomen door het observatieteam, bijvoorbeeld op 4 juli 2007 . Ook uit verschillende telefoongesprekken is op te maken dat er door [medeverdachte 1] geld werd overgemaakt naar Pakistan.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij voor de reizen naar de Pakistan telkens de reis- en verblijfskosten van [medeverdachte 10] en [medeverdachte 6] heeft betaald. Daarnaast heeft hij [medeverdachte 10], al in Amsterdam, een aanbetaling van € 50.000,= gedaan voor de goederen. Hiermee bedoelt [medeverdachte 1]: de container, de rijst, de efedrine, alles. Via de wasserette heeft [medeverdachte 1] hierop (aanvullende) betalingen aan [medeverdachte 10] gedaan. Wanneer de politie hem vervolgens voorhoudt dat zij dit underground banking noemen en of hij dan weet wat ze bedoelen, antwoordt [medeverdachte 1]: “Ik denk dat je daarmee bedoelt dat het geld niet via een regulier (circuit) wordt uitbetaald. Dat is logisch. Ik krijg het ook niet via een regulier circuit. Dat kan ook niet. Je krijgt geen factuur voor 300 efedrine.”
Op 18 september 2007 opent [medeverdachte 6], in opdracht van [medeverdachte 1], bij de MCB Bank in de zogenoemde “free zone” in Karachi (Pakistan) een bankrekening op naam van Global Bizz, een door [medeverdachte 6] verzonnen naam. Deze rekening is bedoeld voor betalingen van BJS Fine Foods voor de rijst en de vervoerskosten voor de eerste container en de eventuele volgende containers, door middel van bankoverboeking. Over de wijze waarop die betalingen zouden moeten worden gedaan, hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al op 1 juli 2007 telefonisch overleg gevoerd. Verder was het de bedoeling dat ook [medeverdachte 1] zelf via deze rekening geld kon overmaken. Volgens [medeverdachte 6] was dat geld bestemd voor de betaling van het product, de grondstof, maar daarnaast ook om verblijfskosten ermee te betalen.
Op 4 en 15 oktober 2007 wordt/worden vanuit belhuis Tara in Amsterdam (een) fax(en) gestuurd op naam van Elegant Hosiery Ltd, gericht aan BJS Fine Foods, ter attentie van [medeverdachte 16], met het verzoek om de verschuldigde bedragen over te maken op de bankrekening ten name van onder andere Global Bizz te Pakistan. [medeverdachte 16] sms’t op 24 oktober 2007 aan [medeverdachte 1] dat hij 30 duizend dollar heeft overgemaakt en hij vraagt hem op de hoogte te houden. Uit een telefoongesprek op 31 oktober 2007 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] valt op te maken, dat er door [medeverdachte 16] een bedrag op de bankrekening is gestort.
Het vervolg van het traject: De tweede container
De tweede container en de nieuwe tussenpersoon: [medeverdachte 17]
Op 2 oktober 2007 bespreekt [medeverdachte 1] in twee telefoongesprekken met [betrokkene 2] de gang van zaken in Pakistan. In het eerste gesprek zegt [betrokkene 2] dat [medeverdachte 1] beter zelf kan komen, dan kan hij met eigen ogen zijn goederen, zijn rijst, zien. Verder zegt [betrokkene 2] dat hij op het laatste moment “het medicijn” neemt van die fabriek (de rechtbank begrijpt: de (pseudo-) efedrine) en dat erin doet. Gesproken wordt onder andere over de kwaliteit van “het medicijn”, de plaats van productie en een laboratoriumtest. In het tweede gesprek zegt [betrokkene 2], aanvullend, dat er al een container verstuurd is en hij en [medeverdachte 1] spreken in dit gesprek over de tweede zending en de termijn waarbinnen die kan worden gerealiseerd. [medeverdachte 1] zegt in dit gesprek, dat hij zo nodig een plaats kan regelen waar “het medicijn” kan worden neergezet en dat hij over een bankrekening in Pakistan beschikt, via welke rekening betalingen kunnen worden gedaan. [medeverdachte 1] heeft bevestigd dat hij met [betrokkene 2] over de efedrine heeft gesproken.
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat de personen in Pakistan zeiden dat ze “het”, de grondstof, hadden en dat hij een monster ervan heeft gezien. De grondstof zou in een container met rijst, de deklading, worden verzonden. Volgens [betrokkene 2] ging het om een aantal tonnen rijst. Er werd gesproken over de originele verpakking, zakken rijst van 6 kilogram, die opengemaakt zouden worden en waar het spul dan bijgestopt zou worden. De container met het spul zou naar Australië moeten worden verzonden.
In de periode van september en oktober 2007 verslechtert de verstandhouding tussen [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 1]. Dit blijkt uit diverse afgeluisterde telefoongesprekken. In een gesprek op 16 oktober 2007 beklaagt [medeverdachte 1] zich tegenover [medeverdachte 3] over het feit dat [medeverdachte 15] hem op de zakelijke telefoon heeft gebeld en gewoon het hele verhaal heeft verteld: “Die zegt de container staat daar en daar en die papieren moeten daar heen en het geld moet daar heen” en even later “Hij vertelt gewoon alles de plaatsen waar het staat (…) waar de container nu staat alles”. [medeverdachte 3] reageert door te zeggen: “Als we al afgeluisterd worden dan is het uh”, waarop [medeverdachte 1] zegt: “Dan is het nu bingo.” De problemen met [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] duren voort tot [medeverdachte 10] omstreeks 30 oktober 2007 in Pakistan overlijdt.
Na het overlijden van [medeverdachte 10] is [betrokkene 2] het contact in Pakistan. Via ene [betrokkene 3] – aan wie [medeverdachte 1] op 5 november 2007 had verteld, dat ze bij [medeverdachte 10] 300 stuks van de fabriek hadden besteld en dat hij van [betrokkene 2] had begrepen dat ze (de personen in Pakistan) deze 300 stuks hadden – komt [medeverdachte 1] echter in contact met [medeverdachte 17]. [medeverdachte 17] neemt op 19 november 2007 telefonisch contact op met [medeverdachte 1]. Tijdens het daaropvolgende telefoongesprek vertelt [medeverdachte 1] [medeverdachte 17] over het traject met [medeverdachte 10] en [betrokkene 2], de 300 stuks en het geld dat hij daarvoor en voor de containers naar Pakistan heeft overgeboekt. Bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard, dat [medeverdachte 17] zichzelf introduceerde als een vriend van [medeverdachte 10] en dat [medeverdachte 17] aangaf hen te kunnen en te willen helpen met de contacten in Pakistan. [medeverdachte 1] vond het prima dat [medeverdachte 17] als contactpersoon zou optreden.
Dat [medeverdachte 17] na het overlijden van [medeverdachte 10] de nieuwe tussenpersoon in Pakistan wordt, blijkt uit diverse telefoongesprekken. Uit de inhoud van deze gesprekken kan worden afgeleid dat [medeverdachte 17], de rijsthandelaar goed kent, contacten heeft gehad met [betrokkene 2], zegt dat hij betere spullen dan die van [betrokkene 2] kan regelen en – in het laatste gesprek van 6 januari 2008 – dat hij iemand anders dan [betrokkene 2] (de rechtbank begrijpt: een andere leverancier) heeft geregeld.
Uit een telefoongesprek op 16 januari 2008 tussen [medeverdachte 1] – die op dat moment samen met [medeverdachte 7] in Pakistan is – en [medeverdachte 3] blijkt dat [medeverdachte 1] zeer tevreden is over de nieuwe contactpersoon. [medeverdachte 1] zegt in dit gesprek:
“(…) de contactpersoon hier dat is een topper (…) dat is een goede kerel, een goede commissionair, voor alle zaken, daar kunnen we heel goed mee door een bocht (…) die heb ook veel dingen opgepakt, we hebben al met de leverancier gesproken en uhh dat is gewoon een hele goede, die is veel beter dan de leverancier die we ook in Dubai hebben ontmoet (…) die is heel eerlijk, monsters was allemaal geen probleem, wordt allemaal geregeld (…) we zijn nu effe de lijnen opnieuw aan het herstellen (…) we hebben een nieuwe lijn, we hebben een nieuwe leverancier gevonden, ook nieuwe fabriek gevonden dus uhh, dat gaat allemaal wel lopen.”
Ontwikkelingen / Problemen
Totdat [medeverdachte 1] in contact komt met deze, door hem zo genoemde “nieuwe leverancier”, blijft hij, voornamelijk via [medeverdachte 6], zaken doen met [betrokkene 2]. De rol die [medeverdachte 6] vervult, is (kort gezegd) die van aanspreekpunt van [medeverdachte 1] in Pakistan, die van contactpersoon richting [betrokkene 2] en de Pakistanen en die van controleur en/of spreekbuis van [medeverdachte 1]. Deze rol komt naar voren in vele afgeluisterde telefoongesprekken tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1], waarbij de rechtbank hier wijst op twee gesprekken van 3 oktober 2007, en een gesprek van 19 november 2007. In het laatste gesprek wordt [medeverdachte 1] boos op [medeverdachte 6], omdat hij niet, althans onvoldoende, de kwaliteit en de hoeveelheden van het product (de rechtbank begrijpt, in het licht van het voorgaande: de (pseudo) efedrine) in de gaten houdt en hem, [medeverdachte 1], niet voldoende op de hoogte houdt. De inhoud van dit telefoongesprek koppelt [medeverdachte 1] vrijwel direct door aan [medeverdachte 7] , en [medeverdachte 3].
De verstandhouding tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] verslechtert en [medeverdachte 6] keert omstreeks 30 november 2007, op eigen initiatief, terug naar Nederland. Dat leidt uiteindelijk tot beëindiging van “de samenwerking” tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6]. Op 28 mei 2008, in een van zijn eerste verhoren, verklaart [medeverdachte 6] dat hij sinds een half jaar niet meer met [medeverdachte 1] om gaat.
Over de rol van [medeverdachte 1] in het onderhavige traject heeft [medeverdachte 6] verklaard: “De schepper, de baas, hij zwaaide de scepter. Hij was degene die aan de touwtjes trok, hij stuurde mij, [medeverdachte 7], [medeverdachte 15], [medeverdachte 10] aan en zorgde voor het geld. Hij gaf de instructies. [medeverdachte 1] regelde ook de klanten. Alles kwam bij [medeverdachte 1] vandaan. (…) Hij speelde de baas en wie de hoed op zet die pas hem. Ik betaal dus ik bepaal, dat zei [medeverdachte 1] altijd.”
Over de rol van [medeverdachte 7]: “Als ik [medeverdachte 1] niet te pakken kreeg dan belde ik [medeverdachte 7] en volgens mij heb ik ook [medeverdachte 3] nog wel eens gebeld. Hetzelfde als ik, (…). Ik was degene die op locatie ging en hij was degene die in Nederland bleef om met mij contact te onderhouden. [medeverdachte 7] was ook de man van de faxen. [medeverdachte 1] leverde die faxen keurig netjes in een mapje aan en [medeverdachte 7] ging dat dan faxen. Ik weet dat er in belwinkels gefaxt werd, eentje in Amsterdam-noord, (…).”
Over de rol van [medeverdachte 3]: “Als ik [medeverdachte 3] belde vroeg ik aan hem of hij kon zorgen of er contact met me werd opgenomen. Voor [medeverdachte 3] geldt hetzelfde als voor [medeverdachte 7]. (…)”
Naast de problemen met [medeverdachte 6], waren er ook problemen met de betalingen door de klant(en).
Op 19 december 2007 ontvangt de Nationale Recherche informatie uit Australië, inhoudende dat daar telefoongesprekken zijn onderschept tussen [medeverdachte 16] en [medeverdachte 2]. In de gesprekken vraagt [medeverdachte 2] in opdracht van ene [alias medeverdachte 1 B] hoeveel [medeverdachte 16] heeft overgemaakt. [medeverdachte 16] antwoordt dat hij al $ 60.000,= heeft betaald en pas één container heeft ontvangen. Verder worden in de gesprekken de problemen met de laatste container besproken. Uit een in Nederland afgeluisterd telefoongesprek van 19 december 2007 volgt dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] informeert over zijn contact met [medeverdachte 16]. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 2] voor hen ging uitzoeken hoe het zat met de betaling uit Australië.
Uit een eerder telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] van 20 november 2007 bleek al dat [medeverdachte 2] vanaf dat moment de voornaamste contactpersoon voor [medeverdachte 16] wordt. Bij de politie heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij contacten heeft gehad met BJS Fine Foods en [medeverdachte 16] en ook: “In de periode van de contacten met Pakistan en Australië in 2007/2008 tussen [medeverdachte 1] en mij wist ik dat het in feite ging om een transport van de stof (pseudo-)efedrine die verborgen zou worden in een deklading.”
Reizen naar Pakistan en verdere ontwikkelingen
Samen met [medeverdachte 7] is [medeverdachte 1] begin januari 2008 naar Pakistan gegaan. , , , [medeverdachte 1] heeft over deze reis verklaard dat, om verdere vertraging te voorkomen en de druk van de klant weg te nemen, “ze” hadden besloten zelf naar Pakistan te gaan om aldaar poolshoogte te nemen. [medeverdachte 1] kon dan [medeverdachte 17] ontmoeten en nagaan, of [betrokkene 2] de bestelling van de 300 efedrine werkelijk had geregeld. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij en [medeverdachte 7], na hun aankomst in Pakistan, [medeverdachte 17] en [betrokkene 3] hebben ontmoet – hetgeen door [medeverdachte 7] wordt bevestigd – en dat met [betrokkene 3] de afspraak werd gemaakt, dat hij het traject zou “controleren”.
Gelet hierop, alsmede gelet op de, hieronder nog te noemen, latere verklaring van [medeverdachte 1] over (de rol van) [betrokkene 3] , gaat de rechtbank ervan uit dat in het hiervoor aangehaalde telefoongesprek van 16 januari 2008 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] met “de nieuwe leverancier” deze [betrokkene 3] wordt bedoeld.
Op 21 januari 2008, na terugkomst van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] in Nederland, wordt vanuit het belhuis Tara in Amsterdam een fax verstuurd. Als bijlage bij die fax is een zogenoemd testcertificaat betreffende (pseudo-)efedrine gevoegd: “Quality Control Laboratory, Certificate of Analyse, Pseudoephedrine Hydrochloride”. Uit een aantal telefoongesprekken op 21 januari 2008 en ook een observatie, volgt dat deze fax is gemaakt door [medeverdachte 1] en is verstuurd door [medeverdachte 7]. Het nummer waar de fax naartoe wordt gestuurd, is een nummer dat [medeverdachte 1] van [medeverdachte 17] heeft doorgekregen. [medeverdachte 1] had [medeverdachte 17] gezegd dat hij [betrokkene 3] een certificaat moet faxen.
Op 23 januari 2008 informeert [medeverdachte 7] bij [medeverdachte 1] of de faxen nog waren aangekomen. [medeverdachte 1] zegt van ja, maar dat hij [medeverdachte 17] er nog over zal bellen.
Op 30 januari 2008 belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 17]. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 17] of hij, een derde persoon, het certificaat heeft ontvangen. [medeverdachte 17] zegt ja. [medeverdachte 1] zegt daarop dat hij, die derde, moet testen of het volgens het certificaat is. [medeverdachte 17] zegt dat hij dat gaat doen.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij dit testcertificaat destijds had gekregen van [medeverdachte 9]. “Dit certificaat had ten doel om de product kwaliteit te garanderen en dat [betrokkene 3] in Pakistan wist waaraan het product moest voldoen”, aldus [medeverdachte 1].
Tijdens de doorzoekingen op de verblijfsadressen van de verdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13] zijn kopieën van het hier bedoelde testcertificaat aangetroffen. [medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij tijdens een van zijn verblijven in Pakistan dit testcertificaat bij [medeverdachte 10] heeft gezien en dat hij er toen een kopie van heeft gemaakt.
Zoals hiervoor reeds is weergegeven vond op 24 januari 2008 een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], verdachte, [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14], tijdens welke ontmoeting is besproken dat er problemen waren geweest met de levering van de efedrine, maar dat de zaak nu verder kon.
Op 30 januari 2008 stuurt [medeverdachte 1] de volgende sms naar [medeverdachte 3]: “Morgen 10.00 uur trui in centrum”. Op 31 januari 2008 om 10.27 uur vindt er een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]. [medeverdachte 1] zegt in dit gesprek tegen [medeverdachte 5], dat ze in bespreking zitten, dat ze dingetjes moeten regelen en dat [medeverdachte 5] misschien kan helpen. Vervolgens komt [verdachte] (verdachte) aan de lijn. Verdachte vraagt [medeverdachte 5] of hij kan helpen, zodat ze “aan het einde van de rit allemaal weer vrolijk zijn”. Uit latere telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1], verdachte en [medeverdachte 3] blijkt overigens dat [medeverdachte 5] kennelijk niet geholpen. ,
[medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat er extra geld nodig was voor de tweede container, dat betaald moest worden aan [betrokkene 3]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hadden verdachte gevraagd of hij en/of [medeverdachte 14] konden bijdragen. Verdachte had daarop gezegd dat [medeverdachte 5] dan maar over de brug moest komen, waarop [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] had gebeld en verdachte het gesprek had overgenomen.
Op 8 februari 2008 wordt gezien dat [medeverdachte 1] in Vlaardingen aankomt en daar een onbekende man ontmoet. Zij stappen samen in de auto van [medeverdachte 1]. Vervolgens vindt een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 17]. [medeverdachte 1] zegt, dat hij nu bij “hem” is en dat hij “hem” nu het geld geeft. De hoorn wordt vervolgens door [medeverdachte 1] doorgegeven aan de onbekende man die zich “[betrokkene 4]” noemt. [betrokkene 4] maakt met [medeverdachte 17] afspraken over een betaling. [medeverdachte 17] zegt dat het geld voor [betrokkene 3] is. [medeverdachte 17] zegt verder: “ja, hij zal u vijf geven, vijf.” [betrokkene 4] antwoordt: “het is goed, als hij vijf geeft dan geef ik je ook vijf in Pakistan.” Daarna komt [medeverdachte 1] weer aan de lijn. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op aanwijzingen van [medeverdachte 17] in Vlaardingen aan ene [betrokkene 4] geld heeft gegeven, dat bestemd was voor [betrokkene 3]. Op 10 februari 2008 zegt [medeverdachte 17] in een telefoongesprek tegen [medeverdachte 1]: “wij heb hem afbetaald vandaag, hij heeft mij net gebeld en hij heeft zijn geld gehad” (…) “en hij gaat overmorgen een beetje afgeven” (…) “en dan gaan we verder”. In een volgend telefoongesprek van 10 februari 2008 zegt [medeverdachte 17] tegen [medeverdachte 1], dat de container klaar wordt gemaakt.
Op 16 februari 2008 reizen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] opnieuw naar Pakistan. [medeverdachte 1] heeft over dit bezoek verklaard dat het doel was om te kijken of [betrokkene 3] ook werkelijk had geregeld wat hij had voorgesteld en beloofd. [betrokkene 3] vertelde tijdens het bezoek dat hij de rijstfabrikant en de exporteur had verzorgd, de verpakkingen had laten bedrukken en dat hij de efedrine vanuit Karachi in Islamabad zou ontvangen. [betrokkene 3] gaf wel aan dat hij niet uitkwam met het geld; zijn kosten waren hoger. [betrokkene 3] zag als “oplossing” dat hij een extra hoeveelheid van 300 kilogram efedrine op kredietbasis bij de zending zou doen, omdat dan de winst interessanter zou zijn. [medeverdachte 7] heeft verklaard dat tijdens hun tweede bezoek aan Pakistan, hij en [medeverdachte 1] niet alleen [betrokkene 3], maar ook [medeverdachte 17], hebben ontmoet. [medeverdachte 1] belt op 19 februari 2008 vanuit Pakistan met [medeverdachte 3]. Hij geeft [medeverdachte 3] een update over het traject en zegt onder meer, dat hij de proef en de monsters gaat opsturen.
Na terugkomst in Nederland heeft [medeverdachte 1] op 21 februari 2008 telefonisch contact met [medeverdachte 3] over de (extra) 300 op krediet en dat het nu (dus) om 600 gaat. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] begreep dat het hier om de efedrine ging. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij het ook naar de klant en opdrachtgever [medeverdachte 14] heeft teruggekoppeld en dat die akkoord ging.
Op 26 februari 2008 ontvangt de Nationale Recherche de informatie dat op diezelfde dag in Australië, op het huisadres van [medeverdachte 16] een faxbericht is ontvangen, verzonden vanaf een telefoonnummer dat toebehoort aan een belhuis in Hoorn. De fax is gericht aan [medeverdachte 16] en ondertekend door “[alias medeverdachte 1 C]” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 7] ). De tweede pagina van de fax is een zogenaamde print screen van een emailbericht van 20 februari 2008, gericht aan BJS Fine Foods, ter attentie van [medeverdachte 16], afkomstig van MDL Food Dubai FZE. Hierin is vermeld, dat de container die al twee maanden eerder stond gepland, nu gereed is voor vertrek. De nieuwe fabriek zal de “Bill of Lading” sturen en de originele documenten, zodra de zaken zijn afgehandeld en de zending is vertrokken. , Een kopie van deze email is aangetroffen tijdens de doorzoeking op het verblijfsadres van verdachte [medeverdachte 13]. De derde en vierde pagina van de fax zijn ook “print screen-afdrukken” van een email van 20 februari 2008. De email is afkomstig van MDL Food, vertegenwoordigd door “[alias medeverdachte 1 C]” en gericht aan BJS Fine Foods, ter attentie van [medeverdachte 16]. In deze email wordt melding gemaakt van de verzending van een voorbeelddoos met nieuwe producten vanuit Pakistan. De heer [alias medeverdachte 1 B] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) wordt aangewezen als de contactpersoon voor eventuele vragen. , [medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij deze fax heeft verstuurd voor [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft bij de politie de emailberichten herkend als de berichten die hij heeft opgesteld.
Op 7 maart 2008 sms’t [medeverdachte 1] [medeverdachte 16] het volgende bericht: “Did you receive the sample parcel from the factory? Greetings [alias medeverdachte 1 B].” [medeverdachte 16] antwoordt per sms: “I sent u an email confirming that and asked you for pricing.”
Op 12 maart 2008 wordt [medeverdachte 5], in verband met een andere strafzaak, aangehouden.
Op 22 maart 2008 ontvangt [medeverdachte 1] op de vaste aansluiting van zijn woonadres twee faxen, verstuurd vanuit Pakistan. De faxen bestaan uit een kopie van een factuur van M/S Malik & Sons betreffende de verzending van een container rijst van Karachi naar Australië, met daarbij een opdrachtcoupon, en een handgeschreven tekst in de Engelse taal, ondertekend met de naam [betrokkene 3]. [betrokkene 3] maakt zijn excuses voor de opgetreden vertraging, deelt mede dat de boot binnenkort gaat vertrekken en verzoekt de druk op hem niet op te voeren. De opdrachtcoupon vermeldt als de verwachte verzenddatum van de lading rijst: 26 maart 2008.
Over “de druk” heeft [medeverdachte 1] verklaard, dat hij, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] sterk het gevoel hadden dat het voor [medeverdachte 14] heel belangrijk werd dat de tweede container snel geleverd ging worden. Over vermelde faxen heeft [medeverdachte 1] verklaard dat deze faxen - voor hem - betekenden dat de goederen van de tweede container gereed waren en dat het schip en de verzending door [betrokkene 3] waren geboekt. Beide faxen bevatten geen Bill of Lading, maar vermeldden wel de verschepingsdetails.
Op 22 maart 2008 om 16.52 uur vindt er een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en verdachte. Zij spreken af elkaar over 10 minuten op “het hoekje” te zien.
Om 17.36 uur die dag sms’t [medeverdachte 17] [medeverdachte 1] het volgende: “De boat is nog niet aan gekomen 25 st komt benin s’nachts wordt ingeladen dan komtop de lijst 26st vertrekt maar hij gaat morgen na cheken dan geve ik do”.
Na deze sms, om 18.28 uur die dag, zegt [medeverdachte 1] in een telefoongesprek tegen verdachte: “hé ik had nog even na gevraagd voor die vakantie voor die vlucht weet je wel wat me nog niet duidelijk was, maar hij belde me net terug het is zo dat hij alleen maar gestopt heeft hij is dus al vol er is bijgegaan”. Verdachte zegt: “Oké”. [medeverdachte 1] heeft over dit telefoongesprek verklaard dat hij verdachte – aan wie hij een kopie van de telefax met de verschepingsdetails had gegeven – via een verhaal over een vakantievlucht doorgaf dat de container nog niet vertrokken was, maar dat alles op de rails stond. Uiteindelijk is de tweede container op 30 maart 2008 vertrokken richting Singapore.
Ontmoeting in Dubai
Van 28 maart 2008 tot en met 2 april 2008 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen in Dubai. [medeverdachte 1] heeft over deze reis verklaard dat [betrokkene 3], samen met [medeverdachte 17], naar hen toe zou komen om de originele Bill of Lading af te geven. [betrokkene 3] gaf echter alleen de eerste pagina van de Bill of Lading. De rest van de papieren lag volgens [betrokkene 3] nog in Pakistan. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij toen meer het gevoel kreeg dat – anders dan was afgesproken – er geen efedrine in de tweede container aanwezig was.
[betrokkene 3] en [medeverdachte 17] waren overigens met vertraging in Dubai gearriveerd. [medeverdachte 1] had dit doorgegeven aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7]. Op 30 maart 2008 heeft hij een sms verstuurd naar zijn eigen nummer – dat op dat moment klaarblijkelijk bij [medeverdachte 3] in gebruik is – waarin hij zegt: “Onze klanten komen morgen avond pas aan. Hadden vertraging met visa. Zeggen dat alles goed is en ze alles meenemen. Moeten dus nog even wachten. Zeg ook even tegen [medeverdachte 7]. Groeten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].”
Laatste ontwikkelingen
Op 7 april 2008 vindt er in Amsterdam een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 17], [medeverdachte 7], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]. [medeverdachte 7] heeft verklaard dat ze met [medeverdachte 17] hebben gesproken over een persoon in Pakistan. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 17] aan [medeverdachte 3] werd voorgesteld en dat werd afgesproken dat [medeverdachte 17] het contact zou onderhouden met [betrokkene 3]. [medeverdachte 1] heeft de ontmoeting van 7 april 2008 op diezelfde dag doorgekoppeld aan [medeverdachte 2].
Op of omstreeks 13 april 2008 is de tweede container aangekomen in Singapore. De container is daar overgeladen op het schip “The Sinotrans Shanghai”. Dit schip is op of omstreeks 16 april 2008 naar Sydney (Australië) vertrokken, waar het op 26 april 2008 is aangekomen. Op 27 april 2008 werd de container van boord geladen en op het douaneterrein geplaatst.
Zonder een (volledige) Bill of Lading kan de container echter niet (door BJS Fine Foods dan wel [medeverdachte 16]) worden ingeklaard. Er is dan ook alles in het werk gesteld om deze bill alsnog te verkrijgen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij diverse gesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 17] en [betrokkene 3]. Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] ook regelmatig contact hebben gehad met [medeverdachte 14] – vanaf een bepaald moment enkel via verdachte en [medeverdachte 13] – tijdens welke contacten de problemen werden besproken en naar oplossingen werd gezocht. Uiteindelijk besluit [medeverdachte 14] het probleem op te lossen.
Op 28 mei 2008 – de dag van hun aanhoudingen – vindt er een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], verdachte en [medeverdachte 13]. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 13] tijdens deze ontmoeting vertelde dat [medeverdachte 14] bericht had, dat er een klein oponthoud was geweest, maar dat alles verder in orde was. Omstreeks diezelfde dag is, blijkens informatie van de Australische autoriteiten, de container onder controle van [medeverdachte 16] gekomen. De goederen uit de container zijn uiteindelijk in beslag genomen en onderzocht. Het bleek te gaan om 537 zakken rijst van (in totaal) ongeveer 18 ton. Er werd geen fysiek / forensisch bewijs gevonden dat er precursors of illegale drugs in de rijstzakken verborgen zaten.
Nadere overwegingen omtrent het product (pseudo-)efedrine, de bestemming daarvan in deze strafzaak en het opzet van de verdachten daarop
Wat is (pseudo-)efedrine?
Efedrine en pseudo-efedrine zijn stoffen die staan vermeld op bijlage I bij EG-verordening 273/2004 inzake drugsprecursoren en de bijlage bij EG-verordening 111/2005 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren. In de Nederlandse Wet voorkoming misbruik chemicaliën wordt naar beide verordeningen verwezen.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft over beide stoffen een rapport uitgebracht.
Efedrine is een zogenaamd sympathicomimeticum, dat wil zeggen een geneesmiddel met een stimulerende invloed op de werking van een bepaald deel van het autonome zenuwstelsel. De stof verwijdt onder andere de bronchiën, verhoogt de bloeddruk en vermindert de zwelling van het neusslijmvlies. Het werd in combinatiepreparaten toegepast bij hoest; vanwege de bijwerkingen en de mogelijke alternatieven is deze toepassing niet meer in gebruik. Efedrine is in Nederland een geregistreerd geneesmiddel voor de behandeling van bronchospasmen, in het bijzonder bij astma en voor de behandeling van bepaalde vormen van lage bloeddruk. Efedrine bevattende preparaten zijn ook in de handel geweest als afslankmiddel; het werd onder andere als efedra aangeboden in de vorm van capsules, tabletten en kruidenmengsels. Efedrine bevattende preparaten mogen niet meer in de vrije handel verkocht worden.
Pseudo-efedrine werd in Nederland in het legale/farmaceutisch circuit gebruikt als middel tegen een verstopte neus: het is een middel dat vaatvernauwend werkt en daardoor het neusslijmvlies doet slinken. Het middel is in Nederland niet (meer) geregistreerd als geneesmiddel. In andere landen (bijvoorbeeld de Verenigde Staten en België) wordt pseudo-efedrine nog wel toegepast in middelen die een verstopte neus tegengaan.
Zowel efedrine als pseudo-efedrine kan gebruikt worden als grondstof voor de vervaardiging van metamfetamine. Pseudo-efedrine kan daarnaast ook zelfstandig worden gebruikt. Het gebruik van efedrine als grondstof voor metamfetamine is vooral bekend uit de Verenigde Staten, diverse Aziatische landen en Australië; gebruik in Europa is – op Tsjechië na – weinig voorgekomen. In Nederland is het gebruik van efedrine als grondstof voor metamfetamine in de afgelopen decennia zeer incidenteel gezien. Efedrine en pseudo-efedrine kunnen op verschillende manieren omgezet worden in metamfetamine; afhankelijk van de gevolgde methode ligt de opbrengst hiervan tussen 47 en 76% op gewichtsbasis.
Metamfetamine wordt incidenteel in tabletvorm of als poeder ter onderzoek aan het NFI aangeboden.
Metamfetamine is vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Illegale bestemming
Op grond van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën in samenhang met de EG-verordeningen 273/2004 en 111/2005 is sinds 7 december 2005 voor de handel in, en het vervoer van, efedrine en pseudo-efedrine binnen de Europese Gemeenschap een vergunning vereist. Noch [medeverdachte 1] noch een van zijn medeverdachten beschikte ten aanzien van de transporten over een dergelijke vergunning.
Uit de zaaksdossiers blijkt dat de groep rondom [medeverdachte 1] over de telefoon veelvuldig in verhullende taal sprak en dat men verontwaardigd reageerde als iemand dat (al dan niet opzettelijk) niet deed. Tekenend is in dit verband het telefoongesprek (in zaaksdossier B-12) tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 16 oktober 2007, waarin wordt gesproken over [medeverdachte 15], die het hele verhaal over de telefoon vertelt en dat als ze nu afgeluisterd worden, het bingo is. [medeverdachte 18] verklaarde over deze wijze van communiceren: “De telefoongesprekken die ik met [medeverdachte 1] voerde, gingen in versluierd taalgebruik. Daar hebben wij ooit afspraken over gemaakt. Op het moment dat er over illegale zaken gesproken werd, zouden (…) geen namen van contacten en dergelijke worden genoemd.”
Daarnaast komt op verschillende momenten in het dossier naar voren dat met name [medeverdachte 7] zorgt voor andere telefoonnummers voor de verdachten in de groep, bijvoorbeeld na de inbeslagname van de partij van ongeveer 92 kilogram in Antwerpen (zaaksdossier B-03). [medeverdachte 18] verklaarde in dit verband: “Ik weet dat er regelmatig gewisseld werd van telefoonnummers door [medeverdachte 1]. Ik zag die telefoonkaarten regelmatig liggen in huis.” Op de vraag, waarom dit gebeurde, antwoordde [medeverdachte 18]: “Ik denk voor de veiligheid. Anderen uit het milieu mogen nummers soms niet weten. Het kan ook zijn dat sommige mensen bekend zijn bij de politie. Ik denk hierbij aan [medeverdachte 6]. Hij was destijds aangehouden. Met hem moest dan gecommuniceerd worden met een ander onbekend gsm-nummer om het spoor niet in de richting van [medeverdachte 1] te laten leiden.” Eerder had [medeverdachte 18] op de vraag, waarom er frequent van gsm-nummers werd gewisseld, geantwoord: “Ik denk dat dit is om (…) uit handen van de politie te blijven.”
[medeverdachte 1] verklaarde over het wisselen van telefoonnummers, dat elke keer dat ze een nieuw project startten, ze van telefoonnummers wisselden “omdat wij niet onze zakelijke of privé telefoons wilden gebruiken (…) (voor) deze projectinformatie.”
Het wisselen van simkaarten is ook waargenomen tijdens een observatie op 3 juli 2007 van een ontmoeting tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] in La Place in Almere. Voorts vond op 20 juli 2007 een opvallend gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7], waarin [medeverdachte 1] zegt dat ze even “vier nummertjes” moeten hebben, waarna [medeverdachte 7] zegt “ja, maar ik denk dat je dan ook die andere dingen moet gaan veranderen, of niet?” [medeverdachte 1] zegt dan: “de hardware”, waarop [medeverdachte 7] zegt “ja” en [medeverdachte 1] “dat is misschien goed ja”. De rechtbank begrijpt hieruit dat – gelijk [medeverdachte 1] zelf ook heeft verklaard – niet alleen de telefoonnummers (de simkaarten) werden gewisseld, maar (af en toe) ook de “hardware”, de telefoons zelf. Dit, naar dient te worden aangenomen, met het oog op de mogelijkheid om IMEI-nummers te tappen en (ook aldus) afgeluisterd te worden.
Naast het telkens niet beschikken over de vereiste vergunning, het verhullende taalgebruik, het steeds maar wisselen van telefoons en simkaarten, is in de zaaksdossiers nog een aantal punten naar voren gekomen, die wijzen op een illegale bestemming van de (pseudo-) efedrine.
Zo is gebleken dat bij de transporten zonder uitzondering gebruik werd gemaakt van gefingeerde bedrijfsnamen en aliassen en dat, bij de transporten via de luchtvaart, de omschrijving van de getransporteerde goederen op de airwaybills, packinglists, certificaten en labels telkens afweek van de werkelijke inhoud. Bij het tweede transport in het zaaksdossier B-12 was het de bedoeling om, in een deklading van rijst (“de dekmantel”), (pseudo-)efedrine naar Australië te vervoeren, zonder dat dit op een of andere manier op de transportpapieren was vermeld.
Voorts zijn er de faxen vanuit (anonieme) belhuizen, de (onopvallende) ontmoetingen bij of in (weg-) restaurants en de vaak schimmige manier van het doen van betalingen. In het zaaksdossier B-12 werd het systeem van “underground banking” gebruikt. [medeverdachte 1] verklaarde dat daarmee wordt bedoeld dat het geld niet via een regulier circuit wordt uitbetaald, en vervolgens: “Dat is logisch. Ik krijg het ook niet via een regulier circuit. Dat kan ook niet. Je krijgt geen factuur voor 300 efedrine.”
Verder wijst de rechtbank op een aantal telefoongesprekken. Het eerste gesprek is hierboven al genoemd: het gesprek van 16 oktober 2007, waarin [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zeggen dat als ze nu afgeluisterd worden, het bingo is. Het tweede gesprek is een gesprek van 9 juli 2007, gevoerd na de ontdekking van de afluisterapparatuur in La Place te Almere. [medeverdachte 3] zegt in dit gesprek tegen [medeverdachte 1], dat ze heel veel geluk hebben gehad en dat hij vroeger, toen ze net daar gingen zitten, altijd onder de tafeltjes keek. Tot slot wijst de rechtbank op een telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van 26 september 2007. [medeverdachte 1] zit op dat moment samen met [medeverdachte 2] in Dubai voor een ontmoeting met [medeverdachte 6] en [betrokkene 2] uit Pakistan, in verband met een transport van efedrine van Pakistan naar Australië. In dit gesprek wordt onder andere gezegd:
“[medeverdachte 1] zegt; het enige waar wij een beetje op moeten letten is ehh.. tenminste op moeten letten, het gaat allemaal wel makkelijk ehh…
[medeverdachte 3] zegt; ja dat wou ik net zeggen…
[medeverdachte 1] zegt; van Jezus Christus.
[medeverdachte 3] zegt; ja dat wou ik zeggen met te makkelijk, weet je. Kijk goed uit ook van ehh.. met het oog op ehh DEA (de rechtbank begrijpt: Drug Enforcement Administration: kort gezegd, de Amerikaanse drugswaakhond) (…) en dat soort dingen (…).”
Uit het dossier B-03 blijkt dat na de aanhoudingen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 19] in Antwerpen (België) snel diverse spullen uit de woning van [medeverdachte 1] moesten worden gehaald. [medeverdachte 18] heeft verklaard dat de documenten die te maken hadden met de illegale handel in de betreffende grondstoffen werden verscheurd en weggegooid. Zij heeft ook zelf regelmatig vuilniszakken weggegooid bij de vuilstort, in opdracht van [medeverdachte 1]. “Ik gooide dingen weg die niet bewaard mochten blijven”, aldus [medeverdachte 18].
Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat er tijdens de doorzoekingen in de woningen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 20], verdachte en [medeverdachte 15] vuurwapens zijn aangetroffen.
Op grond van het bovenstaande, en gelet op hetgeen bij de bespreking van het zaaksdossier B-12 omtrent met name de handelwijze van verdachten is vermeld, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de bestemming van de (pseudo-)efedrine waarin verdachten handelden (telkens) een evident illegale was.
Bestemming metamfetamine
Op één transport na (B-03), waarvan de bestemming niet is komen vast te staan, hadden de (voorbereidingen van) transporten van de – veelal grote hoeveelheden – (pseudo-)efedrine Australië of Mexico als bestemming. Zoals hierboven aangegeven is Australië een bekend land ten aanzien van het gebruik en de vervaardiging van metamfetamine. Naar het Openbaar Ministerie bij requisitoir naar voren heeft gebracht, geldt dit ook voor Mexico, dat ook in meer algemene zin bekend staat als bronland van (hard)drugs, waaronder metamfetamine. Mexico is bovendien een buurland van de Verenigde Staten, uit welk land, net zoals uit Australië, het gebruik van efedrine als grondstof voor metamfetamine bekend is.
In één van haar politieverhoren heeft [medeverdachte 18] verklaard dat zij wist dat het geld dat in het gezin van haar en haar echtgenoot [medeverdachte 1] gebruikt werd, afkomstig was uit de handel in grondstoffen die bestemd waren om verdovende middelen van te maken en dat zij aannam dat er chemische drugs van werden gemaakt. “Er werden pilletjes van gemaakt”, aldus [medeverdachte 18]. Zoals hiervoor is vermeld, komt metamfetamine in tablet- en poedervorm voor. Dit blijkt ook uit informatie van het “European Monitoring Centre for Drugs and Drug addiction”.
Gelet op het bovenstaande en voorts op datgene wat hiervoor ten aanzien van de illegale bestemming is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het redelijkerwijze niet anders kan dan dat de (pseudo) efedrine waarin de verdachten – van wie een aantal reeds eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen ter zake van harddrugs – handelden, bestemd was voor de vervaardiging van het verdovende middel, de harddrug, metamfetamine. Een minder ernstige, meer onschuldige, bestemming van deze grondstof(fen) past simpelweg ook niet bij het handelen van de verdachten zoals dit in de diverse zaaksdossiers is beschreven.
Dat de (pseudo-)efedrine bestemd zou zijn geweest voor zelfstandig illegaal gebruik, bijvoorbeeld in de sportwereld, door met name bodybuilders, in zogenaamde “stackers” en afslankproducten, is, gelet op al het voorgaande, ongeloofwaardig. Te meer, nu een groot aantal van de verdachten – afgezien van het enkel noemen van deze, mogelijke, bestemming – zich op vragen over (de wijze van) hun handelen en (de aard van) het product veelal op hun zwijgrecht hebben beroepen. [medeverdachte 1] heeft voorts wisselende en met elkaar tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
Het opzet van verdachte
Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte 13] door medeverdachte [medeverdachte 5] aangebracht als (tussenpersoon voor de uiteindelijke eind-) afnemer van de (pseudo-)efedrine. Gelet op deze rol van verdachte in het geheel kan het naar het oordeel van de rechtbank – in het licht van voornoemde redengevende feiten en omstandigheden – niet anders zijn, dan dat verdachte niet alleen op de hoogte is geweest van de aard van het product (efedrine en/of pseudo-efedrine), maar ook van de bestemming daarvan. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad op de bestemming van de (pseudo-)efedrine als grondstof voor metamfetamine.
Door de verdediging is betoogd, dat de verdachte zich, samen met [medeverdachte 13], in de verhouding tot [medeverdachte 5], [medeverdachte 1], [medeverdachte 14] en [medeverdachte 16] (enkel) met legale, bedrijfsmatige projecten heeft bezig gehouden. Het opzet van verdachte was puur daarop gericht.
De rechtbank passeert dit betoog. Weliswaar sluit de rechtbank – gelet op het dossier en ook hetgeen omtrent het bedrijf ‘Ogold’ is gebleken – niet uit dat verdachte zich in de hier aan de orde zijnde periode ook met legale activiteiten heeft bezig gehouden, maar uit de inhoud van de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden blijkt toch duidelijk dat de verdachte zich wel degelijk ook met de illegale activiteiten rond de aankoop van het product (pseudo-)efedrine heeft bezig gehouden. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat verdachte, op de terechtzitting van 19 april 2010 geconfronteerd met diverse telefoongesprekken en/of sms-berichten uit het dossier B-12, ongeloofwaardige verklaringen over die gesprekken en berichten heeft afgelegd. Tot de behandeling ter zitting heeft verdachte steeds gezwegen.
Feit 1
(zaaksdossier B-09)
Tijdens het onderzoek Mayer is onderzoek gedaan naar de financiële positie van verdachte vanaf 1 januari 2002 tot en met 28 mei 2008, wegens zijn vermeende betrokkenheid bij de handel in (pseudo-)efedrine. Verdachte is sinds 20 augustus 1987 in gemeenschap van goederen getrouwd met [betrokkene 5].
Contante stortingen op rekening [nummer]
In de periode van 1 januari 2002 tot en met 28 mei 2008 zijn vele contante stortingen gedaan door verdachte en zijn echtgenote op hun Fortis bankrekening met rekeningnummer [nummer].
In de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 is in totaal een bedrag van € 46.615,53 op eerdergenoemde rekening gestort;
- in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 in totaal € 120.419,36;
- in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 in totaal € 98.470,70;
- in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 in totaal € 81.850,-;
- in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 in totaal € 56.670,-;
- in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 in totaal € 36.380,-;
- en in de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 mei 2008 in totaal € 16.000,-.
Dit betekent dat in de gehele periode van 1 januari 2002 tot en met 28 mei 2008 een totaalbedrag van € 466.305,59 contant op de bovengenoemde rekening is gestort. Deze stortingen hebben in ieder geval plaatsgevonden door middel van de europassen met de volgnummers 8023 en 9024, welke in gebruik zijn bij verdachte en zijn echtgenote.
Contante betalingen van nota’s
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] op 29 mei 2008 zijn diverse aankoopnota’s aangetroffen. Een deel van de op de nota’s genoemde goederen is contant betaald. In de periode van 3 januari 2002 tot en met 28 december 2002 hebben verdachte en zijn echtgenote in totaal € 34.220,40 besteed aan contante betalingen;
- in de periode van 7 februari 2003 tot en met 1 november 2003 in totaal € 48.232,-;
- in de periode van 25 september 2004 tot en met 24 november 2004 in totaal € 3.973,90;
- op 21 maart 2005 € 1.187,-;
- op 17 juni 2006 en 20 juli 2006 in totaal € 575,-;
- en in de periode van 1 februari 2007 tot en met 4 augustus 2007 in totaal € 32.667,19.
Dit betekent dat in de gehele periode van 3 januari 2002 tot en met 4 augustus 2007 contante betalingen door verdachte en zijn echtgenote zijn verricht voor een totaalbedrag van € 120.855,49.
Aankoop, huur lease of onderhoud van voertuigen
Uit het onderzoek naar de bankafschriften van de Fortis bankrekening van verdachte en zijn echtgenote is gebleken dat vijf maal een aanzienlijk bedrag op deze rekening is gestort door Harley World.
- op 3 april 2002 is een bedrag van € 21.781,45 gestort onder de vermelding ‘annulering V-Rod’ ;
- op 17 april 2003 is een bedrag van € 20.000,- gestort ;
- op 18 juni 2003 is een bedrag van € 27.000,- gestort onder de vermelding ‘conform afspraak’ ;
- op 20 augustus 2003 is een bedrag van € 23.000,- gestort ;
- en op 25 februari 2004 nog eens een bedrag van € 30.000,- .
Dit betekent dat in de periode van 3 april 2002 tot en met 25 februari 2004 in totaal een bedrag van € 121.781,45 door Harley World op de rekening van verdachte is gestort. De enig bestuurder van Harley World Holding B.V., [betrokkene 6], heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 13] in 2002 een contant bedrag van ruim € 100.000,- in depot hebben gestort bij Harley World en dat dit bedrag in vijf delen gedurende een periode van 22 maanden is gerestitueerd aan verdachte, omdat de motoren waarvoor dit betaald was niet meer geleverd konden worden.
Uit het onderzoek is voorts gebleken dat verdachte verschillende contante betalingen aan Harley World heeft verricht. Zo heeft verdachte:
- op 3 augustus 2002 een bedrag van € 1.500,- betaald;
- op 26 september 2002 € 45.378,-;
- op 22 november 2002 € 650,01;
- en op 17 augustus 2004 € 545,12.
Dit betekent dat verdachte in de periode van 3 augustus 2002 tot en met 17 augustus 2004 in totaal € 48.073,13 contant heeft betaald bij Harley World Amsterdam.
Ten tijde van zijn aanhouding was verdachte in het bezit van een Audi A4 cabriolet met het kenteken [kenteken]. Uit nader onderzoek is gebleken dat verdachte deze auto heeft gehuurd bij Jedi Lease B.V. te Almere. Gebleken is eveneens dat verdachte meerdere auto’s huurde bij Jedi Lease B.V. en/of Autobedrijf Jedi B.V. Uit een analyse van de stukken die door Autobedrijf Jedi B.V. en haar dochteronderneming Jedi Lease B.V. zijn verstrekt is gebleken dat verdachte een aantal contante geldbedragen bij deze ondernemingen heeft betaald. Op 21 januari 2003 heeft verdachte € 1.000,- contant betaald bij Jedi Zeewolde en op 15 maart 2005 nog eens € 290,-. Voorts heeft verdachte op 13 juni 2006 een bedrag van € 5.000,- contant betaald bij Jedi B.V. , op 13 juni 2006 € 3.000,- en op 3 augustus 2006 nog eens € 5.000,-. Op 30 november 2007 heeft verdachte een bedrag van € 5.000,- contant betaald aan Jedi Lease B.V. en op 15 januari 2008 nog eens € 5.000,-. Dit betekent dat verdachte in de periode van 21 januari 2003 tot en met 15 januari 2008 aan Autobedrijf Jedi en haar dochterondernemingen in totaal € 24.290,- contant heeft betaald.
Verdachte heeft op 22 augustus 2002 een Porsche 911 met kenteken [kenteken] gekocht. Het grootste gedeelte van de aanschafprijs van € 150.000,- is gefinancierd door middel van de inruil van een BMW X5 (€ 90.000,-). Uit de onderzoeken naar de bankafschriften en de creditcardafschriften is niet bekend geworden hoe het restant van het aankoopbedrag, te weten € 60.000,-, is betaald.
Op 5 november 2002 heeft verdachte een Porsche besteld met het kenteken [kenteken]. Begin januari 2003 is de Porsche afgeleverd en is de factuur voor het volledige aankoopbedrag aan Autobedrijf Jedi B.V. gestuurd. Op 9 januari 2003 is de Porsche ook op naam gezet van Autobedrijf Jedi B.V.
De betaling van de Porsche heeft op 7 januari 2003 plaatsgevonden door inruil van de hiervoor genoemde Porsche met het kenteken [kenteken] en door een bankoverboeking in drie delen van in totaal € 73.500,- door Autobedrijf Jedi Zeewolde B.V.. Daarnaast is op 10 januari 2003 door een medewerker van Autobedrijf Jedi Zeewolde B.V. een bedrag van eveneens € 73.500 contant op de bankrekening van Autobedrijf Jedi Zeewolde B.V. gestort. Uit onderzoek is gebleken dat door het Porsche Centrum Amsterdam een inkoopnota voor de Porsche met het kenteken [kenteken] is opgemaakt op naam van verdachte, [verdachte]. Uit de verklaring van de enig bestuurder van (onder meer) Autobedrijf Jedi B.V., [betrokkene 7], blijkt dat het bedrag ad € 73.500, = op 7 januari 2003 contant is ontvangen van de klant, te weten verdachte. Dat verdachte ook de feitelijke eigenaar van de auto is geworden blijkt uit het feit dat er geen huur- of leasebedragen aan Jedi zijn betaald, maar dat hij wel bij Jedi reparaties en onderhoud heeft laten verrichten en hiervoor bancaire en contante betalingen heeft gedaan.
Verdachte heeft, zoals blijkt uit een tapgesprek, op 6 februari 2008 melding gemaakt van diefstal van zijn motorfiets, een BMW met kenteken [kenteken]. Uit de aankoopfactuur die verdachte vervolgens faxt blijkt dat in totaal € 18.800,- aan Motorport Almere is betaald voor de motor en dat de motor op 2 juni 2007 is geleverd. Door middel van een kredietovereenkomst bij Laser Nederland B.V. is € 13.300,- gefinancierd, en het restant, te weten € 5.500,-, moet derhalve zijn gefinancierd uit eigen middelen van verdachte. Uit onderzoek van de Fortis bankrekening is gebleken dat er geen enkele bancaire overboeking naar Motoport Almere heeft plaatsgevonden en uit onderzoek naar de creditcardafschriften is evenmin gebleken van een creditcardoverboeking naar Motoport Almere.
Spaanse bankrekening
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte werden Spaanse bankafschriften aangetroffen van een rekening bij Banco Santander Central Hispano. Op 1 januari 2002 bedroeg het saldo op deze rekening € 52.439,27. Op 23 januari 2002 is er een bedrag van € 35.179,51 afgeschreven, waarvan € 35.000,- naar de Fortis bankrekening is gestort van verdachte. Na afschrijving van dit bedrag resteerde er op 24 januari 2002 een saldo van € 17.259,76.
Onroerend goed in Spanje
Op 6 november 2002 heeft verdachte in La Ampolla (Spanje) een bouw- en koopovereenkomst gesloten voor de aanschaf van een woning. Verdachte heeft ten aanzien van de aankoop van perceel 31 een aanbetaling gedaan van € 55.000,-. Volgens de bankrekening op naam van verdachte heeft hij op 19 januari 2007 een bedrag van € 59.600,- overgemaakt naar [betrokkene 8].
Uit de door de Belastingdienst verstrekte informatie blijkt dat verdachte en zijn echtgenote [betrokkene 5] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2007 geen inkomsten hebben gehad, met uitzondering van een uitkering in het kader van de Algemene bijstandswet in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 augustus 2000. De echtgenote van verdachte heeft verklaard dat zij veertien tot vijftien jaar geleden voor het laatst heeft gewerkt en dat zij geen wetenschap heeft van winsten in casino’s of loterijen. Verdachte heeft bij het aanvragen van een creditcard bij American Express op 13 september 2001 aangegeven werkzaam te zijn bij Challenge Properties te Bussum, maar verdachte komt niet voor op de verzamelloonstaat van Challenge Properties van 2001 of 2002. Bij de aanvraag van een krediet voor de financiering van een motor op 3 mei 2008 heeft verdachte vermeld in dienst te zijn als Algemeen manager bij Euro Imobilaria. Dit bedrijf is echter niet geregistreerd bij de Kamer van Koophandel te Barcelona, en het bedrijf met de naam Euro-Inmobiliaria Y Projec SL dat wel staat ingeschreven, is gevestigd op een ander adres. Uit onderzoek naar de rekening van verdachte en zijn echtgenote is gebleken dat in de periode van 1 januari 2002 tot en met 28 mei 2008 geen loonbetaling is ontvangen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij sinds 1999 inkomsten heeft gehad uit winsten bij pokertoernooien, welke ook via het internet zouden hebben plaatsgevonden. Hij zou gemakkelijk hebben kunnen rondkomen van deze winsten. Daarbij zou verdachte steeds contant zijn uitbetaald. Van deze gelden zou verdachte de diverse contante betalingen hebben verricht zoals in de tenlastelegging omschreven. Ter zitting heeft verdachte tevens verklaard, dat hij zijn pokerwinsten nimmer aan de Belastingdienst heeft opgegeven.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden overweegt de rechtbank het volgende.
In tegenstelling tot het Openbaar Ministerie wil de rechtbank – gelet op de verklaring van de verdachte, de inhoud van het dossier en de door de verdediging bij pleidooi overgelegde stukken – wel aannemen dat de contante geldbedragen waarover verdachte beschikte uit pokerwinsten zijn verkregen. In ieder geval is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat buiten redelijke twijfel is dat dit niet het geval is. Deelname aan pokerwedstrijden levert geen misdrijf op. De vraag die hier beantwoord dient te worden is of het bezit van dat geld uit de pokerwinsten dat – volgens de verklaring van verdachte – ten onrechte niet aan de fiscus is opgegeven, het strafbare feit witwassen oplevert. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend nu volgens recente jurisprudentie (Hoge Raad 7 oktober 2008, NJ 2009,94) vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat zij ten onrechte niet aan de belastingdienst zijn opgegeven, gelden als “afkomstig uit enig misdrijf” in de zin van de artikelen 420bis en volgende van het Wetboek van Strafrecht . In dat kader kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich, samen met zijn echtgenote, schuldig heeft gemaakt aan, gezien de duur en de frequentie daarvan, gewoontewitwassen.
Feit 3
(zaaksdossier B-22)
Op 29 mei 2008 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres]. Tijdens deze doorzoeking werd in een slaapkamer, in de onderste lade van een ladekast, een nylon draagtas aangetroffen met daarin een doos met het opschrift “Glock”. In deze doos zaten een op een vuurwapen gelijkend voorwerp alsmede twee patroonhouders. Deze spullen werden vervolgens in beslag genomen en beschikbaar gesteld aan het KLPD.
Uit onderzoek door het KLPD is gebleken dat het voorwerp een pistool met de merkaanduiding Glock is, model 17 lang en een kaliber van 9x19mm. Dit pistool is bestemd en geschikt om projectielen door een loop af te schieten en de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Het pistool is een vuurwapen van categorie III in de zin van de Wet wapens en munitie (Wwm). Wat betreft de twee patroonhouders is uit het onderzoek door het KLPD gebleken dat één patroonhouder was gevuld met 14 kogelpatronen en één patroonhouder was gevuld met 3 kogelpatronen, allen van het kaliber 9x19mm. De in totaal 17 kogelpatronen, voorzien van het opschrift “WIN 9mm LUGER”, zijn munitie van categorie III in de zin van de Wwm.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van zijn aanhouding op 28 mei 2008 in de woning aan de [adres] woonde en dat het/de in die woning aangetroffen wapen en munitie zijn eigendommen zijn. Hij wist dat deze goederen in deze woning lagen, ook op 28 mei 2008, en dat het bezit van deze goederen verboden is.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Gelet op de verklaringen van de verdachte en zijn echtgenote, [betrokkene 5], is voor een bewezenverklaring van het medeplegen onvoldoende bewijs voorhanden, zodat verdachte in zoverre zal moeten worden vrijgesproken.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1
(zaaksdossier B-09)
hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 28 mei 2008 in Nederland en Spanje tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader:
***(ten aanzien van de contante stortingen op rekening [nummer])***
-in de periode van 14 januari 2002 tot en met 17 december 2002 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 46.615,53 euro en
-in de periode van 2 januari 2003 tot en met 12 december 2003 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 120.419,36 euro en
-in de periode van 19 januari 2004 tot en met 20 december 2004 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 98.470,70,-- euro en
-in de periode van 4 januari 2005 tot en met 30 december 2005 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 81.850,-- euro en
-in de periode van 24 januari 2006 tot en met 6 december 2006 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 56.670,-- euro en
-in de periode van 8 januari 2007 tot en met 20 december 2007 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 36.380,-- euro en
-in de periode van 2 januari 2008 tot en met 28 mei 2008 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 16.000,-- euro en
***(ten aanzien van contante betalingen m.b.t. nota's)***
-in de periode van 3 januari 2002 tot en met 28 december 2002 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 34.220,40 euro en
-in de periode van 7 februari 2003 tot en met 1 november 2003 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 48.232,-- euro en
-in de periode van 25 september 2004 tot en met 24 november 2004 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 3.973,90 euro en
-op 21 maart 2005 in Nederland, een geldbedrag van 1.187,-- euro en
-op 17 juni 2006 en 20 juli 2006 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 575,-- euro en
-in de periode van 1 februari 2007 tot en met 4 augustus 2007 in Nederland, meermalen een geldbedrag, in totaal een geldbedrag van 32.667,19 euro en
***(ten aanzien van de aankoop, huur, lease of onderhoud van voertuigen)***
-op 3 april 2002, 17 april 2003, 18 juni 2003, 20 augustus 2003 en 25 februari 2004 in Nederland, meermalen een geldbedrag (gestort op rekening [nummer] door Harley World Amsterdam en/of Harley World Arnhem), in totaal een geldbedrag van 121.781,45 euro en
-op 3 augustus 2002, 26 september 2002, 22 november 2002 en 17 augustus 2004 in Nederland, meermalen een geldbedrag (betaald aan Harley World Amsterdam), in totaal een geldbedrag van 48.073,13 euro en
-op 21 januari 2003, 15 maart 2005, 13 juni 2006, 3 augustus 2006, 30 november 2007 en 15 januari 2008 in Nederland, meermalen een geldbedrag (contant betaald aan Autobedrijf Jedi BV), in totaal een geldbedrag van 24.290,-- euro en
-omstreeks 22 augustus 2002 in Nederland, een geldbedrag van 60.000,-- euro (met betrekking tot kenteken [kenteken]) en
-op 7 januari 2003 in Nederland, een geldbedrag, te weten 73.500,-- euro (met betrekking tot kenteken [kenteken]) en
-in de periode van 11 mei 2007 tot en met 16 juni 2007 in Nederland, een geldbedrag van 5.500,-- euro (met betrekking tot kenteken [kenteken]) en
***(ten aanzien van Spaanse bankrekening)***
-op 24 januari 2002 in Nederland en Spanje, een geldbedrag van 17.259,76 euro en
***(ten aanzien van aanbetaling onroerend goed in Spanje)***
-op 19 januari 2007 in Nederland, een geldbedrag (gestort op rekening [nummer] door [betrokkene 8]) van 55.000,-- euro
- verworven, overgedragen, omgezet, gebruikt en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit een misdrijf.
Feit 2
(zaaksdossier B-12)
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 28 mei 2008 in Nederland en Australië en Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van metamfetamine, voor te bereiden
- anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feiten heeft getracht te verschaffen
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders:
- (een) stof(fen), te weten een hoeveelheid efedrine en/of pseudo efedrine – welke stof(fen) benodigd is/zijn, voor de vervaardiging van metamfetamine – besteld, gekocht, verkocht en gefinancierd, en
- geld en (valse) documenten en bescheiden, bestemd voor het bestellen, vervoeren, verpakken, afleveren, kopen, verkopen, financieren, van eerdergenoemde efedrine en/of pseudo efedrine voorhanden gehad en opgemaakt en verstrekt
- (telefonische) contacten en ontmoetingen gehad en besprekingen gevoerd en afspraken gemaakt met leveranciers, transporteurs, financiers, afnemers, tussenpersonen en verleners van hand- en spandiensten, met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking en het vervoer van eerdergenoemde efedrine en/of pseudo efedrine en
- eerdergenoemde personen voorzien van informatie en (valse) documenten en bescheiden en reisbescheiden en geld ten behoeve van de levering, betaling, verpakking en het vervoer van eerdergenoemde efedrine en/of pseudo efedrine en ter vergoeding van door die personen geleverde diensten en door die personen gemaakte reis- en/of verblijfkosten en
- tot vorenomschreven feiten opdracht gegeven.
Feit 3
(zaaksdossier B-22)
hij op 28 mei 2008 te Almere een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, model 17 lang, kaliber 9x19 mm) en munitie van categorie III, te weten 17 kogelpatronen (met opschrift WIN 9mm Luger), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Dit geldt met name ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, nu de tenlastelegging een vuurwapen van categorie II vermeldt, waar – gelet op het dossier – evident sprake is van een vuurwapen van categorie III. De rechtbank heeft deze kennelijke schrijffout verbeterd. Mede gelet op het verhandelde ter terechtzittingen, is verdachte hierdoor niet op enigerlei wijze in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
Feit 1, primair
Medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Feit 2
Medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden:
- anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen.
Feit 3
Ten aanzien van het wapen van categorie III:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van de munitie van categorie III:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzittingen is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een ruime periode bezig gehouden met het medeplegen van zogeheten voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van metamfetamine, bestaande uit het voorbereiden van een transport van honderden kilogrammen (pseudo-)efedrine naar Australië vanuit Pakistan. Hoewel het gebruik van metamfetamine in Nederland geen grote omvang heeft aangenomen, is het gebruik van deze drug in landen als de Verenigde Staten, Australië, Mexico en Zuid-Afrika buitengewoon problematisch. Niet alleen kan de stof zeer schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruiker en tot gedragsproblemen bij de gebruikers leiden (agressiviteit, onberekenbaar gedrag), het gebruik van de drug is bovendien erg verslavend. De verspreiding van en handel in metamfetamine gaan in de genoemde landen gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door (verslaafde) gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bij de bepaling van de strafmaat voor de (mede)verdachten in het Mayer-onderzoek neemt de rechtbank als uitgangspunt de straf die zij in de zaak tegen de hoofdverdachte [medeverdachte 1] passend acht. De rechtbank is van oordeel dat aan hem, gelet op de aard en omvang van de bewezen verklaarde feiten, alsmede de lange duur en het internationale karakter ervan, een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren moet worden opgelegd. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in zijn geval tevens is bewezen verklaard dat hij zich gedurende de ten laste gelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het (gewoonte-)witwassen van een aanzienlijk geldbedrag.
Ten aanzien van verdachte overweegt de rechtbank dat uit hetgeen hierboven is opgenomen, volgt dat verdachte samen met [medeverdachte 13] als afnemer en/of tussenpersoon voor (een) verdere afnemer(s) van de grondstof (pseudo-)efedrine fungeerde. Daartoe onderhielden verdachte en [medeverdachte 13] regelmatig telefonisch contact met [medeverdachte 5], maar met name met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3]. Ook hadden zij – al dan niet in het bijzijn van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] – regelmatig ontmoetingen met [medeverdachte 14], voor wie zij meer dan vermoedelijk als tussenpersoon optraden. Aldus vervulden verdachte en [medeverdachte 13] een zeer belangrijke rol in het geheel. Verdachte moet, zoals hiervoor overwogen, bovendien op de hoogte zijn geweest van de bestemming van de (pseudo-)efedrine, te weten het gebruik daarvan voor het vervaardigen van de verslavende drug metamfetamine. Verdachte heeft zich daar echter niets gelegen aan laten liggen en heeft het bewezen verklaarde willens en wetens gepleegd. Kennelijk uit puur financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Hiernaast heeft verdachte zich over een langere periode, samen met zijn echtgenote, schuldig gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van een bijzonder groot geldbedrag, door verkregen inkomsten (telkens) niet op te geven aan de Belastingdienst.
Voorts heeft verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. De rechtbank acht dit zorgelijk. Het bezit van vuurwapens is – zonder meer – gevaarlijk. Daarnaast veroorzaak het gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt.
Verdachte is blijkens zijn justitiële documentatie eerder veroordeeld, onder meer ter zake van heling en een overtreding van de Wet wapens en munitie. Deze veroordeling dateert echter van 20 december 1995 en de rechtbank zal er dan ook in het nadeel van verdachte geen rekening mee houden. Anderzijds moet de rechtbank wel constateren dat verdachte geen blanco strafblad heeft.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen op de terechtzittingen omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren is gebracht.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
7.2. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst onder 12 vermelde voorwerp, te weten een halsketting, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzittingen is gebleken dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, is begaan.
Anders dan het Openbaar Ministerie heeft gevorderd, ziet de rechtbank geen juridische basis om de op de beslaglijst onder 2 tot en met 11 en 13 vermelde voorwerpen, te weten horloges, tevens verbeurd te verklaren. Die voorwerpen zijn op geen enkele wijze in de tenlastelegging en bewezenverklaring verwerkt/vermeld. Artikel 33a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht biedt voor verbeurdverklaring van deze voorwerpen geen grondslag. Gelet hierop zal de rechtbank, overeenkomstig de hoofdregel, de teruggave van deze voorwerpen aan verdachte gelasten, onder wie zij zijn in beslag genomen, aangezien het belang van de strafvordering – naar de stand van zaken op dit moment – zich daartegen niet verzet.
7.3. Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder 1 en 16 en 17 vermelde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de onder 1 vermelde voorwerpen, te weten een wapen en twee patroonhouders met patronen, overweegt de rechtbank dat uit het onderzoek ter terechtzittingen is gebleken dat het onder 3 bewezen verklaarde met betrekking tot deze voorwerpen is begaan. Het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van de onder 16 en 17 vermelde voorwerpen, te weten twee creditcards, welke – gelet op de aangiften van respectievelijk American Express en Visa – op frauduleuze wijze zijn verkregen, is de rechtbank van oordeel dat deze met toepassing van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze creditcards, die aan de verdachte toebehoren, zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek Mayer, kunnen dienen tot het begaan van feiten soortgelijk aan het onder 1 primair bewezen verklaarde (gewoontewitwassen) en het ongecontroleerde bezit van deze, valse, creditcards is in strijd met de wet en het algemeen belang.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- artikel 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht,
- artikel 10a van de Opiumwet en
- artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG (30) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 1.00 STK Halsketting – KO165.9.1.2.001.K – bon 20.000 euro Piqket Royale.
Onttrekt aan het verkeer:
- 1.00 STK Revolver – GLOCK KO165.9.1.1.001 – Wapen Glock en 2 houders met patronen in rugzak
- 1.00 STK Pas – DIV. PASJES – hakfou.01.01.03 t/m 01.01.06;
- 1.00 STK Pas – DIV. PASJES – hakfou.01.01.09 t/m 01.01.13.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1.00 STK Horloge – CORUM KO165.9.1.2.001.A;
- 1.00 STK Horloge – SWATCH SR727SW KO165.9.1.2.001.B;
- 1.00 STK Horloge Kl:zilver – ROLEX KO165.9.1.2.001.C. – groen watermerk achterzijde, rondom diamanten;
- 1.00 STK Horloge – BREITLING KO165.9.1.2.001.D;
- 1.00 STK Horloge Kl:blauw – BREITLING KO165.9.1.2.001.E;
- 1.00 STK Horloge Kl:zilver – ROLEX KO165.9.1.2.001.F;
- 1.00 STK Horloge Kl:zlvr/zwart – CARTIER KO165.9.1.2.001.G;
- 1.00 STK Horloge Kl:zwart – TECHNO MARINE KO165.9.1.2.001.H;
- 1.00 STK Horloge Kl:zwart – TECHNO MARINE KO165.9.1.2.001.J;
- 1.00 STK Horloge Kl:marine – TECHNO MARINE – marine tijgerprint;
- 1.00 STK Horloge Kl:zlvr/groen – ROLEX KO165.9.T.3.001;
- 1.00 STK Horloge Kl:zwart – JUAN PABLO montay – hakfou.01.01.14.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mrs. F.F.W. Brouwer en A. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. C.M. Brugman en L. de Jong,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juli 2010.