RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/750133-09 en 15/750066-07 (TUL)
Uitspraakdatum: 29 april 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek ter terechtzitting van 16 april 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Rijksinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 december 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (hand)tas met daarin een telefoon (merk Nokia) en/of geld en/of waardepapieren en/of een rijbewijs en/of kentekenbewijzen en/of een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [het slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [het slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- (dreigend) tegen die [het slachtoffer] heeft/hebben geschreeuwd/geroepen:"Kom op met die kuttas", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- (vervolgens) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen de borst van die [het slachtoffer] heeft/hebben gedrukt en/of
- die (hand)tas met daarin een telefoon (merk Nokia) en/of geld en/of waardepapieren en/of een rijbewijs en/of kentekenbewijzen en/of een bankpas uit de hand(en) van die [het slachtoffer] heeft/hebben gerukt/gepakt.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door de William Schrikker Groep, ook als dat inhoudt de opname in een drie milieus voorziening, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van de benadeelde partij [het slachtoffer] hoofdelijk toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 15/750066-07 toe te wijzen.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden(1)
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Op 24 december 2009 stond aangeefster [het slachtoffer] in de [straatnaam] te Zaandam met haar vriendin [getuige] op de bus te wachten.(2) Bij de bushalte stonden twee jongens achter aangeefster en haar vriendin.(3) De kleinste van de twee jongens draaide zich naar aangeefster om en zei: “kom op met die kuttas”.(4) De jongen zei dit op een dreigende toon.(5) Aangeefster heeft verklaard dat deze jongen daarbij een hard voorwerp tegen haar borst aan drukte.(6) [Getuige] heeft verklaard dat dit voorwerp een zilverkleurig glimmend pistool betrof.(7) Verbalisanten hebben later in de [straatnaam 2] te Zaandam, gemeente Zaanstad, een op een vuurwapen gelijkend zilverkleurig voorwerp aangetroffen(8), welk voorwerp door verdachte is herkend als zijnde het betreffende bij de overval gebruikte balletjespistool(9). De jongen heeft vervolgens de tas van aangeefster gepakt en is daarmee weggerend, terwijl de andere jongen, de langste van de twee, achter hem aanrende.(10) Aangeefster droeg haar tas op het moment dat deze door de jongen werd weggenomen aan haar rechterschouder.(11) In de tas zaten een gsm, merk Nokia, een rijbewijs, kentekenbewijzen, een bankpas, ongeveer 50,- euro en twee waardebonnen.(12)
[Medeverdachte] heeft verklaard dat hij degene is geweest die aangeefster onder bedreiging van een neppistool van haar tas heeft beroofd.(13) [Medeverdachte] heeft eveneens verklaard dat dit hem was opgedragen door verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard.
Verdachte heeft de avond van de diefstal in de woning van zijn moeder een balletjespistool aan [medeverdachte] laten zien. Verdachte heeft het pistool vervolgens ergens neergelegd, maar hij weet niet meer waar dat was. In de woning heeft verdachte gezien dat [medeverdachte] een mes pakte dat hij in zijn zak deed. [medeverdachte] zou niet naar verdachte hebben geluisterd toen hij vroeg het mes terug te leggen. Buiten, vlakbij de flat van verdachtes moeder, heeft verdachte gezien dat [medeverdachte] het balletjespistool had meegenomen. [medeverdachte] wilde ook dit wapen niet teruggegeven en vervolgens zijn zij beiden met de bus naar het centrum van Zaandam gegaan. [medeverdachte] heeft het balletjespistool aan verdachte gegeven. In de bus hebben zij van wapen geruild, zodat verdachte bij het verlaten van de bus het mes en [medeverdachte] het balletjespistool op zak had. In de stad heeft [medeverdachte] tegen verdachte gezegd dat ze mensen gingen beroven. Om dat te voorkomen heeft verdachte [medeverdachte] naar plekken gebracht waar geen of juist veel mensen waren. Bij de bushalte stond verdachte op korte afstand van aangeefster en [medeverdachte]. Nadat verdachte zag dat [medeverdachte] de tas van de schouder van aangeefster wegrukte zijn zij beiden weggerend en later op de avond heeft verdachte de buit gemaakte telefoon meegenomen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd. Verdachte heeft [medeverdachte] het balletjespistool getoond en heeft [medeverdachte], toen deze een mes pakte daarvan onvoldoende doortastend weerhouden. Vervolgens is verdachte met [medeverdachte], van wie hij op dat moment wist dat hij een mes en een balletjespistool bij zich had, op pad gegaan. Vervolgens heeft verdachte afwisselend het wapen en het mes in zijn bezit gehad en heeft [medeverdachte] volgens de verklaring van verdachte te kennen gegeven dat hij mensen wilde beroven. Verdachte heeft zich op geen van die momenten gedistantieerd van het gebeuren, terwijl daartoe wel de mogelijkheid bestond en verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, niet bang was voor [medeverdachte] zodat ook daarin geen reden kan zijn gelegen dat verdachte wegens [medeverdachte]’s overwicht bij hem is gebleven. In het bushokje stond verdachte vervolgens dicht bij [medeverdachte] en aangeefster. Ook [de getuige] heeft verklaard dat de twee jongens dicht bij elkaar stonden en dat verdachte, nadat [medeverdachte] zei ‘geef hier die kuttas’, schuin achter aangeefster is gaan staan.(14) Na de diefstal is verdachte achter [medeverdachte] aangerend en heeft hij gedeeld in de buit. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte]. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de verklaring van verdachte over de wijze waarop [medeverdachte] buiten zijn weten om het balletjespistool zou hebben verkregen, over het bewapend rondlopen in de stad en over het brengen van [medeverdachte] naar plekken waar geen of juist veel mensen waren, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is en doet vermoeden dat verdachte nog nauwer en bewuster met [medeverdachte] heeft samengewerkt dan reeds op grond van het voorgaande door de rechtbank is aangenomen.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 24 december 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (hand)tas met daarin een telefoon, merk Nokia, geld, waardepapieren, een rijbewijs, kentekenbewijzen en een bankpas, toebehorende aan [het slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [het slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat de mededader van verdachte
- (dreigend) tegen die [het slachtoffer] heeft geroepen:"Kom op met die kuttas", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de borst van die [het slachtoffer] heeft gedrukt en
- die (hand)tas met daarin een telefoon, merk Nokia, geld, waardepapieren, een rijbewijs, kentekenbewijzen en een bankpas van de schouder van die [het slachtoffer] heeft gerukt.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord-Holland, Locatie Haarlem uitgebrachte rapport van 14 april 2010, het door [naam psycholoog], GZ-psycholoog, opgestelde psychologisch Pro Justitia rapport van 8 april 2010 en het door [naam psychiater], (kinder- en jeugd)psychiater, opgestelde psychiatrisch Pro Justitia rapport van 7 april 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader op 24 december 2009 schuldig gemaakt aan de beroving van een 62-jarige vrouw. De beroving heeft ’s avonds in het donker op kerstavond bij een bushalte plaatsgevonden. De medeverdachte heeft het slachtoffer op dreigende wijze kenbaar gemaakt dat het hen om haar tas te doen was. Medeverdachte heeft daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de borst van het slachtoffer gedrukt en daarbij de tas van haar schouder gerukt. Vervolgens zijn verdachte en zijn mededader er rennend vandoor gegaan en hebben zij de buit verdeeld.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij samen met zijn mededader op een dergelijk lichtvaardige wijze een vrouw heeft beroofd van haar tas. De beroving heeft in het donker op straat plaatsgevonden en een vriendin van het slachtoffer is er getuige van geweest. Verdachte heeft op dat moment kennelijk niet het laakbare van zijn en zijn mededaders handelingen ingezien. Doordat bij de beroving een neppistool is gebruikt is voor het slachtoffer een zeer angstige situatie ontstaan. Het is bekend dat slachtoffers dergelijke gebeurtenissen als zeer traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog lange tijd last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring geldt dat ook voor het slachtoffer [het slachtoffer].
Met betrekking tot de op te leggen sanctie overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit bij de op te leggen straf onder meer rekening te houden met het feit dat verdachte een ondergeschikte rol heeft vervuld en dat het niet zijn intentie is geweest een beroving te plegen, dat hij als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en dat een behandeling in een civielrechtelijk kader op dit moment voorrang moet krijgen. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte een lagere onvoorwaardelijke straf dan door de officier van justitie is geëist op te leggen en hem geen voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een bijzondere voorwaarde op te leggen.
De rechtbank houdt rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn aandeel in het feit en neemt ten nadele van verdachte in aanmerking dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en dat hij onder andere is veroordeeld wegens een poging tot diefstal met geweld, ten aanzien van welk feit verdachte bovendien nog in een proeftijd liep toen verdachte bovenstaand feit pleegde.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van psycholoog [naam psycholoog] en psychiater [naam psychiater], dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank neemt op dat punt de conclusies van de rapporten over.
Genoemde deskundigen concluderen dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van cognitieve beperkingen (zwakbegaafdheid) en een gedragsstoornis. Onder invloed van een onveilige, verwaarlozende en chaotische opvoedingssituatie is hij verworden tot een introverte wantrouwende en zelfbepalende jongen. Hij heeft een gebrekkig functionerend geweten, een verminderd inlevingsvermogen, weinig in- en overzicht in eigen handelen en situaties, hetgeen factoren zijn die van belang zijn voor de kans op herhaling. Uit het mislukken van een eerder begeleid wonen traject en de positieve ontwikkeling die verdachte in de afgelopen maanden doormaakt, is af te leiden dat verdachte gebaat is bij een zeer gestructureerde woonomgeving en een intensieve begeleiding. In verband hiermee is in het kader van een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie geadviseerd een verblijf in een drie milieus voorziening in aansluiting op de detentie.
De Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogd hebben dienovereenkomstig geadviseerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de straf zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is en recht doet aan de ernst van het feit. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde zoals door de officier van justitie geëist niet alleen gerechtvaardigd is op grond van het bewezen verklaarde feit, maar voorts ook ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo optimaal mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte een passende sanctie is. De rechtbank deelt op dat punt de zorgen van de psycholoog en psychiater over de situatie rond verdachte. Anders dan de officier van justitie heeft geëist zal de rechtbank aan de voorwaardelijk op te leggen straf echter geen proeftijd van 3 jaar verbinden, nu artikel 77y van het Wetboek van Strafrecht slechts een proeftijd van ten hoogste twee jaren toestaat.
Op grond van het voren overwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de William Schrikker Groep, ook als dat inhoudt dat verdachte zich laat opnemen in een drie milieus voorziening, mits en voor zover dit een niet gesloten setting betreft, gedurende de proeftijd noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [het slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 592,50 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit: materiële schade: € 57,50 (kosten nieuwe bankpas en weggenomen contant geldbedrag) en immateriële schade: € 535,-.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 557,50 eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: materiële schade: € 57,50 en immateriële schade: € 500,-. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 557,50.
9. Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 27 november 2007 in de zaak met parketnummer 15/750066-07 heeft de kinderrechter te Haarlem verdachte ter zake van
- poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren;
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- diefstal;
- opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast,
veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 90 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder – onder andere – de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van die proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Om die reden zal de rechtbank, gelet op artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke jeugddetentie gelasten.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 36f, 77a, 77g, 77i, 77l, 77z, 77y, 77z, 77aa, 310 en 312.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot drie (3) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
– verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
– verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de William Schrikker Groep, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt dat verdachte zich laat opnemen in een drie milieus voorziening, mits en voor zover dit een niet gesloten setting betreft.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Geeft in het kader van deze bijzondere voorwaarde tevens aan bovengenoemde instelling de opdracht tot het verlenen van hulp en steun ex artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [het slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 557,50 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [het slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [het slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 557,50, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat, voorzover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 90 (negentig) dagen, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Haarlem d.d. 27 november 2007 in de zaak met parketnummer 15/750066-07.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Voetnoten:
(1) De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
(2) Proces-verbaal van aangifte door [het slachtoffer] d.d. 24 december 2009, dossierpagina 45 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 24 december 2009, dossierpagina 52.
(3) Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 24 december 2009, dossierpagina 52.
(4) Proces-verbaal van aangifte door [het slachtoffer] d.d. 24 december 2009, dossierpagina 46.
(5) Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 december 2009, dossierpagina 39.
(6) Proces-verbaal van aangifte door [het slachtoffer] d.d. 24 december 2009, dossierpagina 46.
(7) Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 24 december 2009, dossierpagina 52.
(8) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 december 2009, dossierpagina 54.
(9) Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 december 2009, dossierpagina 41.
(10) Proces-verbaal van aangifte door [het slachtoffer] d.d. 24 december 2009, dossierpagina 46.
(11) Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 24 december 2009, dossierpagina 52, en de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
(12) Proces-verbaal van aangifte door [het slachtoffer] d.d. 24 december 2009, dossierpagina 46 en 47.
(13) Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 5 januari 2010, dossierpagina 23 en 24.
(14) Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 24 december 2009, dossierpagina 52.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Santen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. S.M. Christiaan en S. Kleij, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.M. ten Bos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2010.