ECLI:NL:RBHAA:2010:BM9754

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800475-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling drugskoerier voor invoer van cocaïne met verzoek tot strafmatiging

Op 21 juni 2010 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de invoer van 1520,8 gram cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 13 maanden. De officier van justitie had deze straf geëist, en de rechtbank oordeelde dat de eis in overeenstemming was met de gebruikelijke straffen voor vergelijkbare misdrijven.

De verdediging had verzocht om matiging van de straf, onder verwijzing naar de ernstige ziekte van het zoontje van de verdachte. Echter, de rechtbank verwierp dit verzoek, omdat de verdachte niet overtuigend had aangetoond dat zijn kind daadwerkelijk ziek was. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte over de naam en leeftijd van het kind onwaarschijnlijk en concludeerde dat er geen redenen waren om van de gebruikelijke strafmaat af te wijken.

De rechtbank heeft ook beslist dat het onder verdachte in beslag genomen geld, ter waarde van EUR 1500,-, verbeurd werd verklaard. De rechtbank baseerde haar beslissing op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk cocaïne had ingevoerd, wat schadelijk is voor de gezondheid van anderen, en dat de hoeveelheid cocaïne die hij had ingevoerd, bestemd moest zijn voor verdere verspreiding.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800475-10
Uitspraakdatum: 21 juni 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 juni 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Owerri (Nigeria),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 april 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het onder verdachte in beslag genomen geld verbeurd te verklaren.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 1.1.5);
- het rapport van het Douane Laboratorium d.d. 20 april 2010.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 8 april 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1 De hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, door het slikken van bolletjes met daarin cocaïne, schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1520,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden gevorderd. De raadsvrouw heeft verzocht de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen, omdat het zoontje van verdachte ernstig ziek is en hij zal komen te overlijden wanneer hij niet met spoed, te weten voordat hij 18 maanden oud is, geopereerd wordt. Verdachte is volgens zijn raadsvrouw tot zijn daad gekomen teneinde geld te generen voor de operatie van zijn zoon. Mocht zijn zoon niet tijdig geopereerd kunnen worden, dan wil hij zijn zoon in elk geval nog eenmaal zien voor diens overlijden.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar verzoek tot matiging van de straf. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte met de namens hem ter terechtzitting overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk een zoontje heeft dat ernstig ziek is. Zowel de naam als de leeftijd van het kind dat wordt genoemd in de medische stukken wijkt af van hetgeen verdachte hieromtrent heeft verklaard. De verklaring die verdachte hiervoor ter terechtzitting heeft gegeven, te weten dat de behandelend arts zich vergist in de leeftijd van het kind en dat de naam van het kind na een aantal maanden verandert en dat verdachte niet op de hoogte is gesteld van de nieuwe naam, acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7.2 Verbeurdverklaring
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten EUR 1.500,- , dient te worden verbeurd verklaard.
Bewezen is verklaard dat verdachte opzettelijk cocaïne in Nederland heeft gebracht. Het kan niet anders zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen en hem toebehorende geldbedrag, mede gelet op de hoogte daarvan en het grote aantal coupures van EUR 50,- , door middel van het strafbare feit is verkregen, dan wel tot het begaan van het misdrijf is bestemd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- Geld Euro, 30 biljetten van 50,- : EUR 1500,-- (ibg 08/04/10).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A. van der Bijl, voorzitter,
mrs. M.Th. Goossens en T.A.M. Tijhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E.M. ten Bos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2010.
Mr. G.A. van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.