ECLI:NL:RBHAA:2010:BM9553

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/973004-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot gevangenneming in het kader van Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in een vordering tot gevangenneming van een verdachte die in Frankrijk gedetineerd was. De officier van justitie had gevorderd de gevangenneming van de verdachte op basis van artikel 65 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met als doel een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uit te vaardigen. Dit EAB zou de Franse autoriteiten in staat stellen de verdachte over te dragen aan Nederland, zodat hij zijn recht op aanwezigheid bij de terechtzitting zou kunnen uitoefenen. De rechtbank oordeelde echter dat het uitvaardigen van een EAB uitsluitend kan plaatsvinden in het kader van de Overleveringswet en niet voor het doel van het laten gebruiken van het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van een officiële uitleveringsprocedure en dat de gevangenneming niet kon worden bevolen.

De rechtbank overwoog verder dat de subsidiaire vordering tot gevangenneming op basis van vluchtgevaar niet kon worden toegewezen, aangezien de verdachte eerder aanwezig was geweest bij de behandeling van de zaak. De raadsman van de verdachte had betoogd dat de vordering van de officier van justitie te gekunsteld was, gezien de korte tijd die de verdachte nog in detentie in Frankrijk diende door te brengen. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot gevangenneming moest worden afgewezen, omdat er geen EAB kon worden uitgevaardigd en er geen sprake was van een uitleveringsprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/973004-08
Datum: 1 juni 2010
Beslissing op een vordering tot gevangenneming
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 juni 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (België),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde gedetineerd te Frankrijk.
De officier van justitie heeft gevorderd de gevangenneming van verdachte te bevelen op grond van primair artikel 65 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Subsidiair heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd op grond van artikel 65 lid 2 Sv met daarbij als grond het vluchtgevaar van verdachte, zoals bedoeld in artikel 67a lid 1 sub a Sv.
De officier van justitie heeft daarbij aangevoerd dat indien een bevel gevangenneming wordt gegeven, zij over een titel beschikt op basis waarvan zij een Europees Aanhoudingsbevel (hierna ook: EAB) kan doen uitgaan, op grond waarvan de Franse autoriteiten de thans in Frankrijk gedetineerde verdachte zullen kunnen overdragen aan Nederland. Alsdan zal de verdachte van zijn recht om bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn, gebruik kunnen maken en is het mogelijk om ook de zaak tegen deze verdachte in het onderzoek “Mayer”, samen met de zaken tegen de medeverdachten, nog voor de zomer af te doen.
De raadsman heeft aangevoerd dat hetgeen de officier van justitie voorstelt om zijn cliënt naar Nederland over te brengen te gekunsteld is, zeker nu de periode die zijn cliënt nog in detentie dient door te brengen in Frankrijk (tot uiterlijk 2 december 2010) te overzien is. Voorts heeft de raadsman betoogd dat door de officier van justitie niet aannemelijk is gemaakt dat, indien de gevangenneming zou worden bevolen, zijn cliënt ook binnen een afzienbare termijn aan Nederland zou kunnen worden overgedragen, zodat het zeer de vraag is of het voornemen van de officier van justitie überhaupt kan worden verwezenlijkt. Daarom dient te vordering te worden afgewezen, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat een bevel gevangenneming op grond van artikel 65 lid 3 Sv kan worden gegeven om de uitlevering van de verdachte te verkrijgen. In de onderhavige zaak is, zo stelt de rechtbank verder vast, echter geen sprake van een (officiële) uitleveringsprocedure bij de Franse autoriteiten. Voorts overweegt de rechtbank het volgende.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij op grond van het door haar gevorderde bevel tot gevangenneming een EAB kan doen uitgaan, op grond waarvan de Franse autoriteiten de verdachte zullen kunnen overdragen aan Nederland. Het uitvaardigen van een EAB is naar het oordeel van de rechtbank evenwel een bevoegdheid die uitsluitend in het kader van de Overleveringswet kan worden aangewend. Voor een overlevering kan door de officier van justitie een EAB worden uitgevaardigd.
In artikel 1, sub a, van de Overleveringswet wordt “overlevering” omschreven als: “de terbeschikkingstelling van een persoon door de justitiële autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie ten behoeve van hetzij een in die andere lidstaat tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek, hetzij de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel”.
Volgens artikel 1 lid 1 van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel – op grond van welke Europese regelgeving de Nederlandse Overleveringswet is ingevoerd – is een EAB een rechterlijke beslissing die door een lidstaat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere lidstaat van een persoon die gezocht wordt met het oog op strafvervolging of uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel.
Gelet op de tekst van deze bepalingen kan, naar de officier van justitie ter terechtzitting heeft gesteld, een EAB niet worden uitgevaardigd met als (enkele) doel een persoon te laten overbrengen om hem van zijn aanwezigheidsrecht ter terechtzitting gebruik te kunnen laten maken; dat valt niet onder “overlevering”.
Nu, gelet op het vorenstaande, er geen EAB kan worden uitgevaardigd op grond van de Overleveringswet, en er ook geen sprake is van uitlevering, zal de rechtbank het gevorderde bevel tot gevangenneming op grond van artikel 65 lid 3 Sv afwijzen.
Ten aanzien van de subsidiair gevorderde gevangenneming met als grond het vluchtgevaar, is de rechtbank van oordeel dat deze grond niet aanwezig is, mede gelet op het feit dat verdachte in een eerder stadium aanwezig is geweest bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting.
Beslissing
De rechtbank:
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. C.M. Brugman en L. de Jong,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juni 2010.