ECLI:NL:RBHAA:2010:BM7507

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/4606
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid wijziging einddatum tijdelijke aanstelling ambtenaar

In deze zaak is in geschil of de verweerder bevoegd was om de einddatum van de tijdelijke aanstelling van eiseres te wijzigen. Eiseres had een tijdelijke aanstelling bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die op 31 maart 2009 werd gewijzigd van 1 januari 2010 naar 1 oktober 2009. Eiseres stelde dat zij erop mocht vertrouwen dat een vaste aanstelling in het verschiet lag, maar de rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die dit vertrouwen konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiseres op de hoogte was van het tijdelijke karakter van haar aanstelling en er geen grond was voor het oordeel dat het horen in de bezwaarfase tot een andersluidend besluit had kunnen leiden.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 6 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) een tijdelijke aanstelling kan worden verleend voor werkzaamheden waarvoor tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan. De rechtbank concludeerde dat de aanstelling van eiseres op basis van de wetgeving niet automatisch zou leiden tot een vaste aanstelling, en dat de wijziging van de einddatum een kennelijke misslag was. Eiseres had inmiddels een vaste aanstelling bij het ministerie van Justitie, wat haar procesbelang in deze zaak beperkte tot de vergoeding van proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter G. Guinau op 22 februari 2010.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 4606
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2010
in de zaak van:
[naam eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J. van der Veen, advocaat te Haarlem,
tegen:
de minister van Justitie,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft verweerder de einddatum van de tijdelijke aanstelling gewijzigd van 1 januari 2010 in 1 oktober 2009.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 mei 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 18 september 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en op 17 november 2009 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 februari 2010. Eiseres en haar raadsman zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, B. Baars, HR adviseur en J.L. Behage, unitmanager bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder c, Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) kan een aanstelling in tijdelijke dienst worden verleend voor het verrichten van werkzaamheden, waarvoor slechts tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan.
2.2 Ingevolge artikel 6, zesde lid, ARAR geldt de aanstelling in tijdelijke dienst als een aanstelling in vaste dienst vanaf de dag waarop: a. door Onze Minister verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden; b. meer dan drie door Onze Minister verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden.
2.3 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Eiseres is van 4 oktober 2006 tot 1 februari 2008 werkzaam geweest in de functie van medewerker ondersteuning bij de Ulad Terugkeer van de IND locatie Hoofddorp.
Eiseres is bij besluit 25 februari 2008 per 1 februari 2008 tot 31 december 2008 aangesteld in tijdelijke dienst ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder c, ARAR bij de IND in de functie medewerker ondersteuning.
De voornoemde tijdelijke aanstelling van eiseres is bij besluit van 9 december 2008 verlengd van 1 januari 2009 tot 1 januari 2010.
2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. Het besluit in primo is rechtsgeldig. Eiseres was op de hoogte van het tijdelijke karakter van haar aanstelling. Uit het besluit tot verlenging van de aanstelling van 9 december 2008 volgt dit duidelijk nu daar ook staat dat voor de werkzaamheden opnieuw slechts tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan. Daarnaast heeft verweerder eiseres tijdig geïnformeerd over de vergissing in de einddatum.
2.5 Eiseres heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Verweerder heeft het beroep op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel zonder nadere motivering verworpen. Ter onderbouwing van het beroep op deze beginselen van behoorlijk bestuur heeft eiseres gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 mei 2006 (LJN AX3160) en van 7 juli 2005 (LJN AT9178) en op een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 juni 2007 (LJN BA6881). Verweerder had eiseres moeten horen naar aanleiding van haar bezwaar.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.6 Uit de stukken komt naar voren dat eiseres inmiddels per 1 oktober 2009 een vaste aanstelling heeft bij het ministerie van Justitie in de functie administratief medewerker bij de afdeling Hoofddorp van de directie Voorbereiden Vertrek. De rechtbank ziet zich derhalve eerst voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. De gemachtigde van eiseres heeft in dit verband bij schrijven van 2 februari 2010 aangegeven dat zijn procesbelang is gelegen in de vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep en het betaalde griffierecht.
2.7 Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (zie ondermeer de uitspraak van 26 februari 2004, LJN: AO4634) is het belang bij vergoeding van de kosten van de bestuurlijke voorprocedure een procesbelang. Volgens die jurisprudentie moeten in de bestuurlijke voorprocedure gemaakte kosten in beginsel voor rekening van de betrokkene blijven en komen deze slechts in bijzondere gevallen voor vergoeding in aanmerking. Hiervan is slechts sprake voor zover het besluit in primo wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.8 Tussen partijen is niet in geschil dat de aan eiseres bij besluit van 9 december 2008 tot 1 januari 2010 verlengde tijdelijke aanstelling op grond van artikel 6, zesde lid, ARAR vanaf 4 oktober 2009 zou gelden als een vaste aanstelling omdat de aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar op die datum met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden hebben overschreden. In geschil is of verweerder bevoegd was de einddatum van deze tijdelijke aanstelling bij besluit van 31 maart 2009 te wijzigen in 1 oktober 2009.
2.9 Richtinggevend voor de beslissing van het geschil is de uitspraak van de CRvB van 4 mei 2006 (LJN: AX3160).
“Het terugkomen van het in rechte vaststaande besluit strekt er uitsluitend toe te voorkomen dat appellante op grond van de hiervoor weergegeven bepalingen van rechtswege een vaste aanstelling zou krijgen. Die bepalingen zijn aan artikel 19 RDBZ toegevoegd in het kader van de als “Flexwet” (flexibiliteit en zekerheid) bekend staande wetgevingsoperatie, waarmee uitdrukkelijk werd beoogd gevolgen te verbinden aan een reeks van (nagenoeg) aaneensluitende tijdelijke arbeidsverhoudingen. Aan die door de wetgever gewenste gevolgen zou wezenlijk afbreuk worden gedaan indien een handelswijze zoals in dit geval door de minister gevolgd in rechte zou worden aanvaard. In de enkele omstandigheid dat de minister niet heeft beoogd aan appelante een vaste aanstelling te verlenen ziet de Raad onvoldoende grond om daar anders over te oordelen.”
In rechtsoverweging 4.4 van deze uitspraak gaat de CRvB vervolgens uitvoerig in op de specifieke omstandigheden van het in die uitspraak berechte geval, met name hierin bestaande, dat appelante aan bepaalde mededelingen van zijn functionaris vertrouwen mocht ontlenen.
2.10 Uit het besluit van 9 december 2008 komt naar voren dat verweerder heeft beoogd de tijdelijke aanstelling van eiseres te verlengen maar dat verweerder niet heeft beoogd eiseres daarmee impliciet een vaste aanstelling per 4 oktober 2009 te verlenen. Hiervoor is van belang dat in het besluit van 9 december 2008 het volgende staat weergegeven.
“Zoals reeds met u is besproken, wordt uw tijdelijke aanstelling op grond van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder c, ARAR met ingang van 1 januari 2009 verlengd tot 1 januari 2010. Dit aangezien voor deze werkzaamheden opnieuw slechts tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan”.
Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat in een persoonlijk gesprek met eiseres is besproken waarom haar geen vaste aanstelling kon worden verleend en dat ook tijdens meerdere werkoverleggen aan de orde is geweest dat verweerder vanwege een ophanden zijnde reorganisatie, op dat moment in het algemeen geen vaste aanstellingen mocht verlenen. Daarnaast heeft verweerder detacheringsinspanningen verricht naar aanleiding waarvan eiseres per 1 juni 2009 is gedetacheerd bij de directie Voorbereiden Vertrek, waar zij inmiddels een vaste aanstelling heeft gekregen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het voor eiseres voldoende kenbaar was, althans had kunnen zijn, dat verweerder haar op dat moment geen vaste aanstelling zou verlenen. De einddatum van de tijdelijke aanstelling in het besluit van 9 december 2008, 1 januari 2010, moet derhalve worden aangemerkt als een kennelijke misslag.
2.11 In het vorengaande ligt besloten dat, anders dan de casus in de uitspraak van de CRvB, in het onderhavige geval, met uitzondering van de datum in het aanstellingsbesluit, geen enkele omstandigheid is aan te wijzen waaraan eiseres het vertrouwen kon ontlenen dat een vaste aanstelling in het verschiet lag. De rechtbank vindt hierin grond af te wijken van de eerdergenoemde uitspraak van de CRvB van 4 mei 2006 en het beroep ongegrond te verklaren.
2.12 Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het horen in de bezwaarfase tot een andersluidend besluit had kunnen leiden en dat verweerder derhalve niet van het horen van eiseres heeft mogen afzien.
2.13 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.14 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten voor het bezwaar dan wel beroep.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter en op 22 februari 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.