Beide partijen hebben uitvoerig commentaar op het deskundigenrapport geleverd. Dit
commentaar is opgenomen in de bijlagen Q en R. In de bijlagen S en T wordt het
commentaar behandeld.
Opvallend is dat veel van het commentaar betrekking heeft op zaken die reeds uitvoerig
in het concept deskundigenrapport waren behandeld. Veel van het commentaar blijkt
ook inhoudelijk niet te verschillen van hetgeen reeds in het deskundigenrapport was
opgenomen of op basis van het onderzoek werd geconcludeerd.
Zaken die relevant zijn voor het onderzoek of extra toelichting behoeven om verwarring
te voorkomen worden hierna kort samengevat.
Schmincke werpt op dat er geen definities zijn waaraan een kunstschilderverf zou
moeten voldoen.
Er bestaan echter wel algemeen gehanteerde omschrijvingen van de eigenschappen van
verven. Essentieel hierin is dat een verf tijdens de filmvorming een vloeibare fase
doorloopt, waarna deze uithardt.
Gezien het gegeven dat de verf in het geschil na de droging vloeiverschijnselen
vertoont, voldoet de verf dus niet aan de algemeen van een verf te verwachte
gedragingen.
Schmincke werpt meermalen op dat een gebrek aan licht een negatieve invloed heeft op
de droging. De druipsporen beperken zich echter niet tot schilderijen die in het donker
zijn opgeslagen. Ook het depot van het stedelijk museum is op werkdagen van 8:00 tot
18:00 u verlicht met TL-balken (bevatten klein deel UV-straling).
Het motto “een slechte geur getuigt van een fout in de verf” is geheel voor rekening van
partij Schmincke.
Het is een feit dat de menselijke neus erg gevoelig is voor afsplitsingsproducten die
vrijkomen van drogende plantaardige oliën, zoals die worden gebruikt in olieverven.
Wanneer een afwijkende geur wordt waargenomen is dit dus een sterke aanwijzing voor
een afwijkend drooggedrag.
Op basis van de onderliggende documenten bij het ingeleverde commentaar mag vanaf
1992 bekend worden verondersteld dat Schmincke een additief in het
leveringsprogramma had voor het aanbrengen van olieverf in dikke lagen.
[eiser] schilderde echter al veel eerder in dikke lagen met Fleischfarbe nr 213.
Volgens partij [eiser] zullen de druipsporen steeds terugkomen als deze worden
verwijderd.
Volgens deskundigen zal het druipen met de tijd minder ernstig worden, maar zijn de
werken van [eiser] ook om andere redenen niet goed restaureerbaar.
De laagdikte waarin de verf is aangebracht door [eiser] wordt door beide partijen
uitvoering besproken. Volgens deskundigen is er reeds sinds jaar en dag discussie over
het aanbrengen van olieverven in hoge laagdikten. Het mag dus bij kunstschilders
bekend worden verondersteld dat deze discussie bestaat en dat het aanbrengen in hoge
laagdiktes risico’s met zich meebrengt. Beide partijen voeren zelf argumenten aan die
gebruikt kunnen worden om duidelijk te maken dat beide partijen bekend zouden
moeten zijn met de mogelijke risico’s bij het dik aanbrengen van olieverf.
Schmincke heeft onderbouwd dat de vervanging van Fleischfarbe nr. 213 gelijktijdig
met een aantal andere aanpassingen in het assortiment heeft plaatsgevonden. Schmincke
stelt vervolgens dat er geen verband bestaat tussen de vervanging van de Fleischfarbe
en problemen die met deze verf zijn ontstaan. Deze stelling gaat deskundigen te ver.
Het vervangen van de verf in verband met problemen zou ook heel goed passen in een
algehele herziening van het assortiment.
Schmincke stelt dat de Fleischfarbe nr. 213 wel goed drogend zou zijn en voert
daarover een publicatie op. In deze publicatie staat echter het volgende over de droging
van de olie die in deze verf is toegepast: “The oil appears to be a mixture of sunflower
and linseed oil…,with a very low dryindex of 73 (>70 is required for drying)”.
Er wordt dus in de publicatie aangegeven dat het gaat om een zeer lage droogindex. De
kretologie "a very low" geeft duidelijk aan hoe de auteurs van de betreffende publicatie
denken over de droogeigenschappen van de betreffende olie.
Schmincke voert analysecertificaten op over de toegepaste zonnebloemolie. De
opgevoerde certificaten stammen uit 2002, 2005 en 2008. Deze certificaten zeggen dus
niets over de zonnebloemolie die is gebruikt ten tijde van de vervaardiging van de
betreffende verven (zo’n 10 jaar eerder).