ECLI:NL:RBHAA:2010:BM3476

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/374 en 10/441
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschriften tegen onthouding van processtukken in strafzaak

Op 12 april 2010 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een zaak waarin twee bezwaarschriften zijn ingediend door de verdachte tegen de onthouding van processtukken. De bezwaarschriften, gedateerd 11 en 24 maart 2010, zijn ingediend door mr. E. van Liere, advocaat te Rotterdam, namens de verdachte. De rechtbank heeft de bezwaarschriften behandeld in raadkamer, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman. De officieren van justitie, mr. R.H. Broekhuijsen en mr. D.Y. Goudriaan, waren ook aanwezig.

De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering, de rechter-commissaris de bevoegdheid heeft om de verdachte kennis te laten nemen van processtukken tijdens een gerechtelijk vooronderzoek. De rechtbank stelt vast dat de verdachte geen officiële kennisgeving van onthouding van processtukken heeft ontvangen, maar dat de brief van de rechter-commissaris van 17 maart 2010 gelijkgesteld kan worden aan een dergelijke kennisgeving. De rechtbank concludeert dat de verdachte tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de onthouding van processtukken.

De rechtbank oordeelt dat de gevraagde verdachten- en getuigenverklaringen redelijkerwijs van belang zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Daarom dienen deze verklaringen als processtukken te worden aangemerkt. De rechtbank verklaart de verdachte ontvankelijk in het bezwaarschrift van 24 maart 2010 voor zover het betreft de verdachten- en getuigenverklaringen, en verklaart dit bezwaarschrift in zoverre gegrond. De rechtbank beslist dat de gevraagde verklaringen aan het procesdossier van de verdachte zullen worden toegevoegd. Voor de stukken in het kader van de selectie- en tripartite-overleggen wordt de verdachte niet ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige raadkamer
Registratienummers: 10/374 en 10/441
Parketnummer: 15/996531-07
Datum: 12 april 2010
beschikking (art. 32 Sv)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 12 maart 2010 en op 25 maart 2010 is op de griffie van de rechtbank Haarlem ingekomen een tweetal bezwaarschriften ex artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), gedateerd 11 maart 2010 respectievelijk 24 maart 2010, van mr. E. van Liere, advocaat te Rotterdam, namens de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
te dezer zake domicilie kiezende te [adres], ten kantore van zijn raadsman mr. E. van Liere, voornoemd.
Het bezwaarschrift van 11 maart 2010 is gericht tegen het in de brief van de officieren van justitie mr. R.H. Broekhuijsen en mr. D.Y. Goudriaan (beiden verbonden aan het Functioneel Parket te Amsterdam) van 26 februari 2010 vervatte standpunt, dat de door de raadsman bij zijn fax van 1 februari 2009 (de rechtbank leest deze datum verbeterd als: 1 februari 2010) verzochte 23 verdachtenverklaringen en 15 getuigenverklaringen alsmede de stukken opgesteld in het kader van de zogeheten selectie (SO)- en tripartite- (TPO) overleggen, niet aan de verdediging verstrekt zullen worden.
Het bezwaarschrift van 24 maart 2010 is gericht tegen de bij brief van 17 maart 2010 aan de raadsman meegedeelde beslissing van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende – in navolging van bovengenoemd standpunt van de officieren van justitie – de weigering de door de verdediging bij voormeld faxbericht van 1 februari 2010 gevraagde stukken te verstrekken.
In beide bezwaarschriften wordt, wederom, verzocht te gelasten dat de in het faxbericht van 1 februari 2010 genoemde verdachtenverklaringen en getuigenverklaringen alsmede alle stukken die tot stand kwamen in het kader van de selectie- en tripartite-overleggen, aan de verdediging worden verstrekt.
Op 31 maart 2010 zijn beide bezwaarschriften in raadkamer, met gesloten deuren, behandeld.
Verdachte is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. Van Liere, voornoemd.
Tevens waren aanwezig de officieren van justitie mr. Broekhuijsen en mr. Goudriaan, beiden eveneens voornoemd.
Van het verhandelde in raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal gemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
2. Ontvankelijkheid
Het bezwaarschrift van 11 maart 2010
Ten aanzien van dit bezwaarschrift overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens artikel 30 Sv is tijdens het gerechtelijk vooronderzoek (GVO) de rechter-commissaris degene die aan verdachte, op diens verzoek, toestaat om van de processtukken kennis te nemen. De rechter-commissaris is ook degene die, indien het belang van het onderzoek dit vordert, verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken kan onthouden. Als er geen GVO is geopend, komen deze bevoegdheden toe aan het openbaar ministerie.
Onthouding van processtukken is alleen dan gerechtvaardigd indien ernstig is te vrezen dat de verdachte door kennisneming van de stukken de waarheidsvinding zou kunnen belemmeren.
Uit artikel 30 Sv volgt dat zodra er een gerechtelijk vooronderzoek is geopend, de bevoegdheid om de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken te onthouden, uitsluitend aan de rechter-commissaris toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook ten aanzien van de processtukken in de strafzaak die niet in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek zijn opgemaakt. De rechtbank baseert zich daarbij – gelijk ook de rechtbank Middelburg in haar beschikking van 5 december 1989 (NJ 1991, 102) – op de tekst en de systematiek van de wettelijke regeling, zoals die hiervoor is aangehaald.
Artikel 32 Sv biedt de verdachte de mogelijkheid om tegen de beslissing hem bepaalde processtukken te onthouden binnen veertien dagen een bezwaarschrift in te dienen.
Nu er tegen de verdachte [verdachte] een gerechtelijk vooronderzoek is geopend, is dus alleen de beslissing van de rechter-commissaris van 17 maart 2010 te beschouwen als een beslissing omtrent de onthouding van processtukken, zoals bedoeld in artikel 30, tweede lid, Sv. Het standpunt neergelegd in de voormelde brief van de officieren van justitie kan in dit licht niet worden aangemerkt als een beslissing op grond van artikel 30, tweede lid, Sv. Hieruit volgt dat verdachte niet kan worden ontvangen in zijn bezwaar tegen de in de brief van 26 februari 2010 neergelegde mededeling van de officieren van justitie. De rechtbank zal verdachte daarom niet ontvankelijk verklaren in het bezwaarschrift van 11 maart 2010.
Het bezwaarschrift van 24 maart 2010
Ten aanzien van dit bezwaarschrift is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte geen officiële kennisgeving onthouding processtukken zoals bedoeld in artikel 30, tweede lid, Sv is toegezonden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de brief van de rechter-commissaris van 17 maart 2010 gelijk gesteld dient te worden aan een dergelijke kennisgeving. Ingevolge artikel 32 Sv kon verdachte hiertegen binnen veertien dagen een bezwaarschrift indienen.
Dit heeft verdachte tijdig gedaan.
De officieren van justitie hebben zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de verdachte in het bezwaarschrift niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de door de verdediging bij faxbericht van 1 februari 2010 verzochte stukken geen processtukken zijn. Slechts de stukken die zich (fysiek) in het strafdossier van de verdachte [verdachte] bevinden, en daarin door het openbaar ministerie zijn gevoegd, zijn aan te merken als processtukken. Nu de verzochte stukken geen processtukken zijn, wordt verdachte niet de kennisneming van processtukken onthouden, aldus steeds de officieren van justitie.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de vraag of het hier gaat om processtukken onderscheid maken tussen enerzijds de verdachten- en getuigenverklaringen en anderzijds de stukken die tot stand kwamen in het kader van de selectie- en tripartite-overleggen. Vooraf verdient het volgende opmerking.
In de wet is niet gedefinieerd wat onder het begrip processtukken dient te worden verstaan. Naar het oordeel van de rechtbank dient daaronder in ieder geval te worden verstaan alles wat aan het dossier wordt toegevoegd door de opsporende en vervolgende instanties en derhalve voor inzage vatbaar is. Daarnaast dienen – naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – als processtukken te worden aangemerkt stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn voor verdachte in belastende dan wel ontlastende zin, met het oog op de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Dergelijke stukken dienen aan het dossier te worden toegevoegd. Is dat (nog) niet gebeurd, wil dat – anders dan kennelijk de officieren van justitie in hun standpunt – niet zeggen dat die stukken niet het stempel “processtukken” toekomt.
Ten aanzien van de verdachten- en getuigenverklaringen
Uit de – door de rechter-commissaris toegewezen – vordering tot gerechtelijk vooronderzoek van 29 oktober 2009 blijkt dat verdachte verdacht wordt van betrokkenheid bij strafbare feiten betreffende de projecten 126 (OPV 5) en Symphony (OPV 6). Het gaat daarbij om de verdenking van het (mede-)plegen van een aantal vermogensdelicten, zoals verduistering, oplichting en witwassen. Daarnaast gaat het daarbij ook om de verdenking van deelname aan een criminele organisatie (OPV 9.2). Blijkens de tekst van de vordering tot gerechtelijk vooronderzoek (onder 4) ziet deze verdenking op de periode van 1 januari 1998 tot en met 13 november 2007. Voorts zijn in de vordering een groot aantal namen genoemd van (rechts-) personen met wie de verdachte de vermeende criminele organisatie zou hebben gevormd. Een aanzienlijk deel van de verdachtenverklaringen waarvan de verdediging om toevoeging aan het procesdossier heeft verzocht, betreft verklaringen van in de vordering bij naam genoemde personen. Voorts geldt ten aanzien van de door de verdediging verzochte getuigenverklaringen dat het hier voor een deel gaat om verklaringen van getuigen van wie zich al wel andere getuigenverklaringen in het procesdossier van verdachte [verdachte] bevinden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in deze concrete zaak de verdediging voldoende heeft onderbouwd dat de door haar verzochte verdachten- en getuigenverklaringen redelijkerwijze van belang kunnen zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Derhalve dienen deze verklaringen als processtukken te worden aangemerkt.
In zoverre kan verdachte dan ook in het bezwaarschrift van 24 maart 2010 worden ontvangen.
Ten aanzien van de stukken die tot stand kwamen in het kader van de selectie- en tripartite- overleggen
Ten aanzien van de vraag of de gevraagde stukken in het kader van de selectie- en tripartite- overleggen, met name die van de overleggen van 20 april 2006, 15 mei 2006 en 8 september 2006, tot de processtukken behoren, overweegt de rechtbank het volgende.
Vast staat dat tijdens het opmaken van het proces-verbaal BOB-002, dat werd gesloten op
20 november 2006 en derhalve ná de genoemde overleggen, verdachte [verdachte] en/of aan hem gelieerde rechtspersonen niet als verdachte(n) is/zijn aangemerkt. Dit blijkt uit het genoemde proces-verbaal, in combinatie met de mededeling van de officieren van justitie in raadkamer van 31 maart 2010. Uit het zogeheten proces-verbaal BOB-018 van 27 april 2007 blijkt dat ten aanzien van de verdachte [verdachte] op dat moment (27 april 2007) wel een verdenking bestond. In raadkamer hebben de officieren van justitie onbetwist gesteld dat zij, kort gezegd, op basis van een (nadere) bestudering van de stukken die zich in het dossier bevonden tot hun beslissing zijn gekomen om verdachte [verdachte] als verdachte aan te merken.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2009 (LJN: BI1430) blijkt dat de stukken die in het kader van aanmelding, transactie en vervolging van fiscale delicten en douanedelicten zijn opgemaakt – in onderhavige zaak de stukken van de SO- en TPO-overleggen – in beginsel niet aan het strafdossier toegevoegd hoeven te worden. Beginselen van een behoorlijke procesorde kunnen onder omstandigheden echter meebrengen dat dit soort stukken wel aan het dossier toegevoegd moeten worden, aldus de Hoge Raad in genoemd arrest, bij voorbeeld naar aanleiding van een concreet gemotiveerd verzoek van de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak door de verdediging onvoldoende argumenten zijn aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden de verzochte stukken aan het dossier toe te voegen. Derhalve zijn deze stukken niet als processtukken aan te merken. Verdachte wordt wat deze stukken betreft dan ook geen kennisneming onthouden als bedoeld in artikel 30 Sv. Verdachte dient in zoverre daarom niet ontvankelijk te worden verklaard in het bezwaarschrift van 24 maart 2010.
3. Beoordeling
Ten aanzien van de verdachten- en getuigenverklaringen
De raadsman van verdachte heeft de bezwaren toegelicht en nader onderbouwd waarom het volgens de verdediging van essentieel belang is dat de verzochte verklaringen zullen worden toegevoegd aan het dossier.
De officieren van justitie hebben de bezwaren ongegrond geacht, omdat zij van mening zijn dat de verdediging de verklaringen slechts wil ontvangen in het kader van een zogenoemde fishing expedition. Tevens is aangevoerd dat er in Helmond een dataroom is ingericht waar de verdediging de mogelijkheid heeft de verklaringen in te zien.
De rechtbank heeft hiervoor onder 2. reeds overwogen dat de verdachten- en getuigenverklaringen zoals verzocht door de verdediging, tot de processtukken behoren.
Ingevolge het tweede lid van artikel 30 Sv kan de kennisneming van processtukken alleen worden onthouden indien het belang van het onderzoek dit vordert. De rechtbank is, gezien de stukken en het verhandelde in raadkamer, van oordeel dat deze grond zich – klaarblijkelijk, nu de officieren van justitie kennelijk geen bezwaar hebben tegen inzage in de verklaringen (in de dataroom in Helmond) – niet voordoet. Om die reden mogen de verzochte verdachten- en getuigenverklaringen niet aan de verdachte onthouden worden. Het bezwaarschrift is dan ook in zoverre gegrond.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dient te worden beslist als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart verdachte niet ontvankelijk in het bezwaarschrift gedateerd 11 maart 2010.
Verklaart verdachte niet ontvankelijk in het bezwaarschrift gedateerd 24 maart 2010 voor zover betrekking hebbend op de stukken opgesteld in het kader van de selectie – en tripartite-overleggen.
Verklaart verdachte ontvankelijk in het bezwaarschrift gedateerd 24 maart 2010 voor zover betrekking hebbend op de verdachten – en getuigenverklaringen en verklaart dit bezwaarschrift in zoverre gegrond.
Verstaat dat de verdachtenverklaringen V15-04, V15-07, V15-08, V27-04, V49-06, V49-07, V59-01, V59-02, V59-03, V59-04, V59-05, V59-06, V59-07, V59-08, V73-01, V73-02, V73-03, V73-04, V73-05, V73-06, V73-07, V73-08 en V86-02 en de getuigenverklaringen G005-01, G016-02, G021-03, G021-05, G021-06 (inclusief de bijbehorende ambtshandeling G021-06/AH-1180), G030-07, G052-03, G071-02, G094-01, G094-02, G103-01, G121-01, G135-01, G138-01 en G138-02 aan het procesdossier van de verdachte toegevoegd zullen worden.
5. Samenstelling raadkamer en datum beschikking
Deze beschikking is gegeven door
mr. M.A.E. de Jong-Overtoom, voorzitter,
mr. A. Eichperger en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Witte, griffier,
op 12 april 2010.
Bij ontstentenis van de voorzitter en de oudste rechter, is deze beschikking door de jongste rechter en de griffier ondertekend.