ECLI:NL:RBHAA:2010:BM3367

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700573-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot heroïne

Op 18 augustus 2009 vond in de avond in Zaandam een ontmoeting plaats in het kader van een heroïnedeal. Verdachte, samen met medeverdachten, had vier pakketten heroïne met een brutogewicht van 2060 gram in de woning van een medeverdachte gereed liggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van deze heroïne, wat een bijzonder schadelijke stof is voor de gezondheid van personen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wettig en overtuigend bewezen is dat hij de derde man was die aanwezig was tijdens de ripdeal. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van verdachte. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De uitspraak vond plaats op 9 april 2010.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700573-09
Uitspraakdatum: 9 april 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 en 26 maart 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Almelo, locatie De Karelskamp, te Almelo.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de voorlopige tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ter terechtzitting van 28 januari 2010 – ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 18 augustus 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2060 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden*1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
In het kader van een heroïnedeal heeft op 18 augustus 2009 in de middag in de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres] te Zaandam een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (hierna te noemen: de Surinamers) anderzijds.*2 De Surinamers gingen naar de woning van [medeverdachte 1] om van hem en [medeverdachte 2] heroïne te kopen. Nadat de Surinamers in de woning waren aangekomen, bleek de heroïne niet aanwezig te zijn. In afwachting van de komst van de heroïne zijn de Surinamers een tijd in de woning gebleven. De heroïne kwam niet en uiteindelijk zijn de Surinamers onverrichter zake terug naar Amsterdam gereden.*3
’s Avonds hebben [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] telefonisch contact gehad, tijdens welk contact [medeverdachte 2] aan [betrokkene 3] heeft verteld dat de heroïne was aangekomen. Hierop zijn de Surinamers opnieuw met de auto – een Ford Fiësta met kenteken [kenteken] (hierna: de Ford Fiësta) – naar Zaandam gereden. Aangezien de mannen niet bekend waren in Zaandam, hebben zij evenals eerder op die dag, op een voor hen bekend punt in Zaandam met [medeverdachte 2] afgesproken, waarna [medeverdachte 2] de drie met zijn auto naar de woning van [medeverdachte 1] heeft begeleid.*4 [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] zijn vervolgens de woning van [medeverdachte 1] binnengegaan. In de woning bevonden zich op dat moment [medeverdachte 1] en een derde man. Op de tafel in de woonkamer lagen vier pakketten. De pakketten waren omwikkeld met plastic en bruine tape. [betrokkene 3] heeft het bruine poeder uit één van de blokken bekeken *5 en als heroïne herkend.*6 Vervolgens heeft [medeverdachte 1] gehoord dat [betrokkene 3] telefonisch contact opnam met [betrokkene 1], die – zo had [medeverdachte 1] van [betrokkene 3] begrepen – in de auto zat te wachten met het geld voor de heroïne, en hem vroeg naar boven te komen. [betrokkene 1] is na dit telefoongesprek naar de woning gekomen en door [medeverdachte 1] binnengelaten. Bij binnenkomst van [betrokkene 1] zijn [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de derde man door de Surinamers aangevallen, overmeesterd en met veters vastgebonden.*7 Kort hierop hebben de Surinamers de woning verlaten onder medeneming van de vier pakketten, een Prada tas met inhoud van [medeverdachte 2] en een portemonnee met een giropas en een verblijfsdocument op naam van [verdachte].*8
[medeverdachte 2] heeft vervolgens de veters om zijn handen losgekregen en heeft daarna de veters om zijn voeten en de veters waarmee de andere twee Turken waren vastgebonden met een mes losgesneden.*9 [medeverdachte 1] heeft een pistool gepakt en is samen met de derde man, even later gevolgd door [medeverdachte 2], achter de Surinamers aan de woning uitgerend.*10 Buitengekomen heeft [medeverdachte 1] met het pistool in de richting van de wegrijdende Ford Fiësta geschoten. De Surinamers hebben vervolgens enige momenten later ook geschoten. Op 18 augustus 2009 omstreeks 21.14 uur hebben verbalisanten [naam] en [naam] de opdracht van het centrale meld- en informatiecentrum ontvangen om zich naar de [adres] te Zaandam te begeven, alwaar een schietpartij had plaatsgevonden.*11
Met behulp van een politiespeurhond werden in de bosrand gelegen parallel langs de A8 aan de kant en ter hoogte van de [straat] twee donkergekleurde mannen, die verstopt lagen onder de bosschages, aangetroffen. De mannen, die later bleken te zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 3], zijn aangehouden. In de directe nabijheid van de [betrokkene 3] en [betrokkene 2] werden onder andere een zilverkleurig pistool, een zwartkleurig vuurwapen, een zwarte portemonnee, een zwarte schoudertas van het merk Prada *12 toebehorend aan [medeverdachte 2] en een Albert Heijn plastic draagtas aangetroffen.*13 In de zwarte leren herenportemonnee bevonden zich onder andere een verblijfdocument en een giropas op naam van [verdachte].*14 In de Albert Heijn plastic draagtas zaten vier pakketten met een (samengeperst) bruinkleurig poeder. De pakketten hadden een bruto totaalgewicht van ongeveer 2060 gram. De inhoud van de vier pakketjes is afzonderlijk getest met een Narco-test en deze test gaf een kleurreactie, waardoor kon worden verondersteld dat het hier heroïne betrof. Van elk pakket is een monster verstuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). De vier monsters zijn ingeschreven onder SIN AABF7892NL en AAAK0011NL t/m AAAK0013NL.*15 Een vaste gerechtelijk deskundige heeft het ingestuurde materiaal onderzocht en geconcludeerd dat voornoemd materiaal heroïne bevatte, welke substantie is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.*16
De persoon van de derde man
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte “de derde man” is die ten tijde van de “ripdeal” op 18 augustus 2009 in de woning van [medeverdachte 1] aanwezig is geweest. De rechtbank acht daartoe het volgende van belang.
In verband met de schietpartij op de [adres] omstreeks 21.15 uur is kort erna in de onmiddellijke omgeving door de politie naar verdachten gezocht, die zich mogelijk ophielden in de omgeving. Verbalisant [naam] heeft daarbij positie ingenomen in het [adres] op het [adres], dat evenwijdig loopt aan de Rijksweg A8. Een aantal van de daders, mogelijk Turkse mannen, zouden vanuit de wijk Kogerveld (plaats delict) in de richting van het recreatiegebied Jagersveld zijn gelopen. Omstreeks 21:40 uur zag hij twee mannen die later bleken te zijn [medeverdachte 1] en verdachte, uit de richting van voornoemde wijk van onder het spoorwegviaduct onder de Rijksweg A8 aan komen lopen. Zij voldeden globaal aan het signalement en reageerden geschrokken toen zij verbalisant [naam] zagen. Tevens zag [naam] dat een van de mannen mank liep en diverse verwondingen had aan zijn armen. [medeverdachte 1] en verdachte zijn ter plaatse aangehouden.*17
Enige tijd later zijn [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in de bosrand gelegen parallel langs de A8 aan de kant en ter hoogte van de [straat] aangetroffen en aangehouden. In de directe nabijheid van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] werden naast de buitgemaakte heroïne nog een aantal goederen aangetroffen, zoals hiervoor reeds vermeld. De rechtbank stelt vast dat de portemonnee van verdachte zich onder deze goederen bevond. Ter terechtzitting is verdachte door de rechtbank bevraagd hoe het mogelijk is dat zijn portemonnee in vorenbedoelde bosschages is aangetroffen. Hierop heeft verdachte verklaard dat hij ’s avonds niet in de woning van [medeverdachte 1] aanwezig is geweest. Hij is eerder die dag wel in de woning geweest. Hij denkt dat hij bij die gelegenheid zijn portemonnee in de woning van [medeverdachte 1] heeft laten liggen en dat deze portemonnee later die avond door de Surinamers meegenomen is.*18 De rechtbank hecht aan deze verklaring, mede bezien in het licht van de andere, hierna vermelde feiten en omstandigheden, evenwel geen geloof.
Verdachte wordt blijkens de door [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] afgelegde verklaringen door hen herkend als de derde man. [medeverdachte 2] heeft als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank in de zaak van de vijf medeverdachten verklaard – kort samengevat – dat tijdens de tweede ontmoeting zes personen in de woning in Zaandam aanwezig waren, te weten [betrokkene 3], [betrokkene 2], [betrokkene 1], [medeverdachte 1], hijzelf en verdachte.*19
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij de derde persoon die in de woning aanwezig was kan omschrijven als een volwassen Turkse man, tussen de 40 en 50 jaar, normaal postuur, kort zwart haar, ietsje kaal wordend met een baardje en snor. Hem is vervolgens een dag later een foto getoond en hij heeft de man op deze foto herkend als de derde persoon die in de woning aanwezig was.*20 De aan [betrokkene 2] getoonde foto betreft een afbeelding van verdachte.*21
Voorts acht de rechtbank van belang dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de hoedanigheid van getuige in de strafzaak van verdachte ter terechtzitting van 24 maart 2010 heeft verklaard dat er ’s avonds zes personen in zijn woning aanwezig waren. Op de vraag van de rechtbank of verdachte een van die aanwezige personen is, heeft [medeverdachte 1] geantwoord: “Ik wil niet zeggen dat hij het wel is en ik wil ook niet zeggen dat hij het niet is”.*22
In aanmerking genomen, en in onderling verband en samenhang, bezien dat verdachte samen met [medeverdachte 1] 25 minuten na het schietincident is aangehouden komend uit de buurt van de plaats delict, het aantreffen van de portemonnee van verdachte in de nabijheid van de plaats van aanhouding van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] alsmede de verklaringen van zowel [medeverdachte 2] als [betrokkene 2] dat verdachte de derde Turkse man is, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij ’s avonds tijdens de ripdeal niet in de woning van [medeverdachte 1] aanwezig is geweest, maar [medeverdachte 1] ’s avonds per toeval buiten tijdens een wandeling is tegengekomen en dat hij zijn portemonnee mogelijk eerder die dag is vergeten dan wel is verloren in de woning van [medeverdachte 1], volstrekt niet geloofwaardig. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat de verklaring van verdachte geen steun vindt in de overige bewijsmiddelen en ook [medeverdachte 1] bij zijn aanhouding tezamen met verdachte niets over het ontbreken van enige betrokkenheid van verdachte bij het gebeuren in de woning en nadien heeft verklaard, hetgeen, wanneer er sprake zou zijn geweest van een toevallige ontmoeting, voor de hand had gelegen.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de verklaringen van verdachte over wat hij de bewuste dag heeft gedaan en waarom hij tijdens zijn aanhouding in aanwezigheid van [medeverdachte 1] was, wisselend zijn. Zijn verklaringen worden door de rechtbank als zeer globaal en gespeend van enig detail aangemerkt.
De raadsman van verdachte heeft nog betoogd dat aan de confrontatie van [betrokkene 2] met enkel de foto van verdachte, geen bewijswaarde toekomt, nu niet uitgesloten kan worden dat daardoor sprake is geweest van beïnvloeding van het herinnerend vermogen van [betrokkene 2] en bovendien niet uitgesloten kan worden dat door de wetenschap dat er drie Turken zijn aangehouden de herkenning door [betrokkene 2] van de foto van verdachte ingekleurd is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen aangevoerd door de raadsman ziet op bewijsconfrontaties en niet op de onderhavige confrontaties.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt:
Anders dan de raadsman met zijn verweer tot uitgangspunt neemt, ziet het “Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek” *23 niet op een dergelijke fotoconfrontatie (zie ook HR 9 februari 2010, LJN BK6146). Met de raadsman is de rechtbank echter wel van oordeel dat terughoudend moet worden omgegaan met het toekennen van bewijswaarde aan de enkelvoudige fotoconfrontatie van verdachte door [betrokkene 2]. Aan de verklaring van [betrokkene 2] komt in het licht van het overige bewijs en in de onderlinge samenhang echter wel enige waarde toe. Zij dient in het licht van het voorgaande dan ook als steunbewijs.
4.2. Nadere bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft (subsidiair) betoogd dat het niet vaststaat dat het materiaal in alle vier de aangetroffen pakketten heroïne bevat, nu omschrijving bij alle vier de monsternemingen luidt: “(ongeveer 5 gram) uit pakket 1”.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande als volgt:
De rechtbank heeft geconstateerd dat in het proces-verbaal Sporenonderzoek *24, het proces-verbaal van bevindingen *25 en (derhalve ook) in het rapport van het NFI *26 de omschrijving bij alle voornoemde monsters luidt: “(ongeveer 5 gram) uit pakket 1”, hetgeen de indruk zou kunnen doen ontstaan dat alle ingeschreven monsters afkomstig zijn van één en hetzelfde pakket. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is geweest van een kennelijke, herhaalde verschrijving en dat de monsters wel degelijk uit vier verschillende pakketten zijn genomen. De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in het feit dat in de “Overzichtstabel van Stukken Van Overtuiging en producten” uit het Verslag Forensische Intake d.d. 9 september 2009 *27, wel is vermeld dat de monsters uit de vier verschillende pakketten, onder vermelding van dezelfde sinnummers als in de hiervoor vermelde processen-verbaal, zijn genomen en dat onder deze overzichtstabel als contactpersoon Politie Zaanstreek is vermeld dezelfde persoon die ook voornoemde processen-verbaal van sporenonderzoek en bevindingen heeft opgesteld, te weten verbalisant [naam], medewerker Sectie Forensische Opsporing. Bovendien betreft het hier een standaard werkwijze en blijkt uit niets dat daar in dit geval van is afgeweken. Het feit dat één van de sinnummers qua kenmerken afwijkt van de andere drie sinnummers doet aan dit oordeel niets af. De rechtbank merkt, zoals hiervoor reeds is overwogen, nogmaals op dat ook bij het uitvoeren van de Narcotest de inhoud van de vier verschillende pakketten afzonderlijk is getest, dat deze testen positief op heroïne waren zodat de rechtbank er vanuit gaat dat alle vier pakketten heroïne hebben bevat. Bovendien heeft [medeverdachte 2] tijdens zijn verhoor van 15 oktober 2009 verklaard dat er twee kilo heroïne zou worden geleverd, hetgeen door [betrokkene 3] is bevestigd.*28
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 18 augustus 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2060 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Op 18 augustus 2009 vond in de avond in het kader van een heroïnedeal een ontmoeting plaats in Zaandam in de woning van [medeverdachte 1] tussen enerzijds de Turkse verdachten onder wie verdachte en anderzijds de Surinamers. De Turken hadden hiertoe vier pakketten heroïne met een brutogewicht van 2060 gram in de woning gereed liggen.
Verdachte heeft zich derhalve samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ongeveer 2060 gram van een materiaal bevattende heroïne. Dit is een voor de gezondheid van personen bijzonder schadelijke stof. De verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden gevorderd. Deze eis is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Gelet op het ontbreken van enige justitiële documentatie bij verdachte en gelet op de straf die medeverdachte [medeverdachte 2] bij vonnis van heden door de rechtbank zal worden opgelegd ziet de rechtbank aanleiding verdachte een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte er in de toekomst van weerhouden zal worden zich aan het plegen van soortgelijke delicten schuldig te maken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 47.
Opiumwet: 2 en 10.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot op vier (4) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. N.E. Kwak en mr. J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M.L.A. Zwiersen-Dekker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2010.
*1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
*2 Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] d.d. 28 augustus 2009, dossierpagina 61.
*3 Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] d.d. 28 augustus 2009, dossierpagina 61-62.
*4 Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] d.d. 28 augustus 2009, dossierpagina 62 en proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2010.
*5 Verklaring van getuige [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 24 maart 2010.
*6 Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] 28 augustus 2009, dossierpagina 62.
*7 Verklaring van getuige [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 24 maart 2010 en proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2010.
*8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2010, verklaring van getuige [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 24 maart 2010 en proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 3] bij de rechter-commissaris d.d. 10 maart 2010.
*9 Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2010.
*10 Verklaring van getuige [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 24 maart 2010.
*11 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 augustus 2009, dossierpagina 380.
*12 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 augustus 2009, dossierpagina 479.
*13 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 augustus 2009, dossierpagina 384-385 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2009, dossierpagina 639-640.
*14 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2009, dossierpagina 640.
*15 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2009, dossierpagina 640.
*16 Het deskundigenrapport van het NFI te Den Haag d.d. 28 september 2009, kenmerk 2009028276-140.
*17 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 augustus 2009, dossierpagina 382-383.
*18 Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 24 maart 2010.
*19 Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2010.
*20 Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] d.d. 19 augustus 2009 dossierpagina 124 en proces-verbaal d.d. 20 augustus 2009, dossierpagina 129.
*21 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2009, dossierpagina 50.
*22 Verklaring van getuige [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 24 maart 2010.
*23 Besluit van 22 januari 2002, houdende vaststelling van regels omtrent de toepassing van enige maatregelen in het belang van het onderzoek.
*24 Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 27 oktober 2009, dossierpagina 572.
*25 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2009, dossierpagina 640.
*26 Het deskundigenrapport van het NFI te Den Haag d.d. 28 september 2009, kenmerk 2009028276-140.
*27 Het Verslag Forensische Intake van het NFI te Dan Daag d.d. 9 september 2009, dossierpagina 644-649.
*28 Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 15 oktober 2009, dossierpagina 367 en proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] d.d. 28 augustus 2009, dossierpagina 62.