RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/700571-09
Uitspraakdatum: 9 april 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23, 25 en 26 maart 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Almere, te Almere.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is – na ter terechtzitting van 28 januari 2010 toegestane nadere omschrijving ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2060 gram heroïne en/of een schoudertas met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene A] en/of [betrokkene B] en/of [betrokkene C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [betrokkene A] en/of [betrokkene B] en/of [betrokkene C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [betrokkene A] en/of [betrokkene B] en/of [betrokkene C] (onverhoeds) met kracht op de grond heeft/hebben gegooid en/of tegen de grond heeft/hebben gewerkt en/of (vervolgens) die [betrokkene A] en/of [betrokkene B] en/of [betrokkene C] bij hun handen en/of voeten heeft/hebben vastgebonden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
In het kader van een heroïnedeal heeft op 18 augustus 2009 in de middag in de woning van [betrokkene C] aan de [A-straat] te Zaandam een ontmoeting plaatsgevonden tussen [betrokkene C] en [betrokkene A] enerzijds en verdachte, [medeverdachte A] en [medeverdachte B] (hierna te noemen: de Surinamers) anderzijds. De Surinamers gingen naar de woning van [betrokkene C] om van hem en [betrokkene A] heroïne te kopen.
Nadat de Surinamers die middag in de woning waren gekomen, bleek er geen heroïne aanwezig te zijn. In afwachting van de komst van de heroïne zijn de Surinamers enige tijd in de woning gebleven. De heroïne kwam echter niet en uiteindelijk zijn de Surinamers onverrichter zake terug naar Amsterdam gereden.
[betrokkene A] en [medeverdachte B] hebben die avond telefonisch contact gehad, tijdens welk contact [betrokkene A] aan [medeverdachte B] heeft meegedeeld dat de heroïne was aangekomen. Hierop zijn de Surinamers opnieuw met de auto – een Ford Fiësta met kenteken [kenteken] (hierna: de Ford Fiësta) – naar Zaandam gereden. Aangezien de mannen niet bekend waren in Zaandam, hebben zij evenals eerder op die dag, op een voor hen bekend punt in Zaandam met [betrokkene A] afgesproken, waarna [betrokkene A] de drie Surinamers met zijn auto, een BMW, naar de woning van [betrokkene C] heeft begeleid. De Ford Fiësta is geparkeerd in het parkeervak nabij de kruising van de [A-straat] met de [B-straat], naast de BMW van [betrokkene A]. [medeverdachte B], [medeverdachte A] en [betrokkene A] zijn vervolgens de woning van [betrokkene C] binnengegaan. In de woning bevonden zich op dat moment [betrokkene C] en een derde man. Op de tafel in de woonkamer lagen vier pakketten. De pakketten waren omwikkeld met plastic en bruine tape. [medeverdachte B] heeft het bruine poeder uit één van de blokken bekeken en als heroïne herkend. Vervolgens heeft [betrokkene C] gehoord dat [medeverdachte B] telefonisch contact opnam met verdachte, die – zo had [betrokkene C] van [medeverdachte B] begrepen – in de auto zat te wachten met het geld, en hem vroeg naar boven te komen. Verdachte is na dit telefoongesprek naar de woning gekomen en door [betrokkene C] binnengelaten. Ook [betrokkene A] heeft verklaard dat verdachte wat later dan de andere Surinamers in de woning van [betrokkene C] kwam. Bij binnenkomst van verdachte zijn [betrokkene C], [betrokkene A] en de derde man door de Surinamers aangevallen. [betrokkene C] werd van achteren neergeslagen en kreeg een schop tegen zijn knie. [betrokkene C] lag op de grond en voelde een voet op zijn rug. Hij kreeg de opdracht zijn handen op zijn rug te doen en zijn ogen te sluiten. Vervolgens zijn [betrokkene C]’s handen vastgebonden met veters. Of zijn voeten ook vastgebonden zijn, weet hij niet meer. [betrokkene A] werd door middel van een voetveeg op de grond gesmeten, waarna zijn handen en voeten werden vastgebonden met veters en zijn schoudertas werd afgenomen. [betrokkene A] heeft [medeverdachte B] horen zeggen “[bijnaam], pak ook zijn tas”. Verdachte wordt ook wel “[bijnaam]” genoemd. Ook de derde man werd gekneveld met veters. [betrokkene A] heeft verklaard dat [betrokkene B] de derde man is.
[medeverdachte B], [medeverdachte A] en/of verdachte schreeuwden en uitten bedreigingen tegen [betrokkene C], [betrokkene A] en [betrokkene B]. [betrokkene C] en [betrokkene A] hoorden tevens gestommel en allerlei andere geluiden. Op een gegeven moment hoorden zij deuren dichtvallen. [medeverdachte B], [medeverdachte A] en verdachte bleken de woning verlaten te hebben. De vier pakketten lagen niet meer op de tafel en de Prada tas met inhoud van [betrokkene A] alsmede andere spullen waren eveneens uit de woning verdwenen. [medeverdachte B] had de heroïne meegenomen.
[betrokkene A] heeft vervolgens de veters om zijn handen losgewrikt, daarna de veters om zijn voeten en de veters waarmee de andere Turken vastgebonden waren losgesneden.
Omstreeks 21.14 uur ontvingen politieagenten van de politie Zaanstreek-Waterland een melding dat er een schietpartij gaande zou zijn op de [A-straat] te Zaandam.
In de woning van [betrokkene C] aan de [A-straat] te Zaandam heeft op 19 augustus 2009 te ongeveer 00.55 uur een doorzoeking plaatsgevonden. In de woning lagen op de vloer, tussen de grote tafel, salontafel en tv-meubel vier stukjes witkleurige veters. Twee veters waren voorzien van een knoop en lussen, twee veters vertoonden aan de uiteinden een vers uitziend snijvlak en waren kennelijk recent doorgesneden met een scherp voorwerp.
Verdachte heeft ontkend ’s avonds tijdens de tweede ontmoeting in de woning van [betrokkene C] aanwezig te zijn geweest. Volgens verdachte heeft hij bij de tweede ontmoeting in de Ford Fiësta gewacht en heeft hij niet kunnen zien waarheen [medeverdachte B] en [medeverdachte A] zijn gegaan. De raadsvrouw van verdachte heeft bij pleidooi deze ontkenning van verdachte nader geadstrueerd en aan de hand van de telefoongegevens van verdachte naar voren gebracht dat verdachte die avond niet in de woning geweest kan zijn. Immers uit de printlijsten, gevoegd achter het proces-verbaal van bevindingen printlijst 06-[nummer] (aanvullend proces-verbaal), blijkt dat er op 18 augustus 2009 te 21.05 en 21.06 uur telefonisch contact is geweest tussen [medeverdachte B] en verdachte. Het ligt niet voor de hand, zo heeft zij gesteld, elkaar te bellen, wanneer beiden in dezelfde woning aanwezig zijn. Nu bovendien de eerste melding van de schietpartij op de kruising voor het flatgebouw waar [betrokkene C] woont, bij de politie te 21.14 uur is binnen gekomen, is het fysiek onmogelijk dat verdachte tegelijkertijd met de andere Surinamers in de woning aanwezig is geweest.
De rechtbank hecht, gelet op de getuigenverklaring van [betrokkene C] ter terechtzitting, de getuigenverklaring van [betrokkene A], de verklaring van [medeverdachte A] en de verklaring van [medeverdachte B] ten overstaan van verbalisanten, geen geloof aan deze verklaring van verdachte. Voornoemde personen verklaren immers allen dat verdachte ’s avonds ten tijde van de tweede ontmoeting ook in de woning van [betrokkene C] is geweest. Daarbij komt dat getuige [getuige A], wier woning in het flatgebouw aan de [A-straat] op de eerste etage – een etage lager dan de woning van [betrokkene C] – is gelegen, die avond rond 21.00 uur een luid geluid van voetstappen heeft gehoord op de galerij boven haar op de tweede etage. Zij hoorde de deur van het trappenhuis dicht klappen en zag vervolgens vanaf de galerij uit de flat drie negroïde mannen de kruising over rennen naar een aldaar geparkeerde personenauto, met daarachter onder meer een man die zij herkende als de Turkse man van de tweede etage van haar flat.
Ook hetgeen de raadsvrouw van verdachte hierover bij pleidooi heeft aangevoerd, maakt dit oordeel van de rechtbank niet anders. De gegevens uit de printlijst met betrekking tot het telefoonnummer van verdachte, 06-[nummer], ondersteunen juist de door [betrokkene C] en [betrokkene A] afgelegde getuigenverklaringen over het telefoneren van verdachte met [medeverdachte B]. Daar komt nog bij dat uit de printlijsten niet afgeleid kan worden op welke locatie de telefonische contacten zijn geweest. Niet uit te sluiten is dat deze hebben plaatsgevonden, terwijl verdachte op weg naar de woning van [betrokkene C] was of zelfs al in de woning was. Uit de op de printlijsten vermelde duur van de telefonische contacten blijkt dat deze zeer kort zijn geweest, 27 respectievelijk 8 en 10 seconden.
De drie Surinamers zijn na vertrek uit de woning van [betrokkene C] met de heroïne in de Ford Fiësta gestapt en weggereden richting het doodlopende gedeelte van de [A-straat]. Op de parkeerplaats aldaar, aan het eind van de [A-straat], heeft [medeverdachte A] de Ford Fiësta tot stilstand gebracht. [medeverdachte B], [medeverdachte A] en verdachte zijn uit de auto gesprongen. Verdachte is direct hierop weggevlucht tussen de bosjes en een flat richting de [B-straat]. [medeverdachte A] en [medeverdachte B] zijn eerst nog dichtbij elkaar en in de buurt van de Ford Fiësta gebleven, maar zijn enkele ogenblikken later de bosjes in gerend. [medeverdachte B] heeft de heroïne daarbij meegenomen.
Met behulp van een politiespeurhond werden in de avond in de bosrand gelegen parallel langs de A8 aan de kant en ter hoogte van de [B-straat] twee donkergekleurde mannen, die verstopt lagen onder de bosschages, aangetroffen. De mannen, die later bleken te zijn [medeverdachte A] en [medeverdachte B], zijn aangehouden. In de directe nabijheid van [medeverdachte A] en [medeverdachte B] werden onder andere een zwarte portemonnee, een zwarte schoudertas van het merk Prada en een Albert Heijn plastic draagtas aangetroffen.
In de zwarte Prada tas zaten onder meer een portemonnee met daarin een rijbewijs, identiteitskaart, ledenkaart van Zaansport en een ABN AMRO bankpas, allen op naam van [betrokkene A], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. In de zwarte portemonnee zaten een verblijfsdocument en een giropas op naam van [betrokkene B].
In de Albert Heijn plastic draagtas zaten vier pakketten met een (samengeperst) bruinkleurig poeder. De pakketten hadden een bruto totaalgewicht van ongeveer 2060 gram. De inhoud van de vier pakketjes is afzonderlijk getest met een Narco-test en deze test gaf een kleurreactie, waardoor kon worden verondersteld dat het hier heroïne betrof. Van elk pakket is een monster verstuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). De vier monsters zijn ingeschreven onder sinnummer AABF7892NL en AAAK0011NL t/m AAAK0013NL. Een vaste gerechtelijk deskundige heeft het ingestuurde materiaal onderzocht en geconcludeerd dat voornoemd materiaal heroïne bevatte, welke substantie is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in het proces-verbaal Sporenonderzoek, het proces-verbaal van bevindingen en (derhalve ook) in het rapport van het NFI de omschrijving bij alle voornoemde monsters luidt: “(ongeveer 5 gram) uit pakket 1”, hetgeen de indruk zou kunnen doen ontstaan dat alle ingeschreven monsters afkomstig zijn van één en hetzelfde pakket.
De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is geweest van een kennelijke, herhaalde verschrijving en dat de monsters wel degelijk uit vier verschillende pakketten zijn genomen. De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in het feit dat in de “Overzichtstabel van Stukken Van Overtuiging en producten” uit het Verslag Forensische Intake d.d. 9 september 2009, wel is vermeld dat de monsters uit de vier verschillende pakketten, onder vermelding van dezelfde sinnummers als in de hiervoor vermelde processen-verbaal, zijn genomen en dat onder deze overzichtstabel als contactpersoon Politie Zaanstreek is vermeld dezelfde persoon die ook voornoemde processen-verbaal van sporenonderzoek en bevindingen heeft opgesteld, te weten verbalisant [verbalisant], medewerker Sectie Forensische Opsporing. Bovendien betreft het hier een standaard werkwijze en blijkt uit niets dat daar in dit geval van is afgeweken. Het feit dat één van de sinnummers qua kenmerken afwijkt van de andere drie sinnummers doet aan dit oordeel niets af. De rechtbank merkt, zoals hiervoor reeds is overwogen, nog eens op dat ook bij het uitvoeren van de Narcotest de inhoud van de vier verschillende pakketten afzonderlijk is getest, dat deze testen positief op heroïne waren zodat de rechtbank er vanuit gaat dat alle vier pakketten heroïne hebben bevat. Bovendien heeft [betrokkene A] tijdens zijn verhoor van 15 oktober 2009 verklaard dat er twee kilo heroïne zou worden geleverd, hetgeen door [medeverdachte B] is bevestigd.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 18 augustus 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen heroïne en een schoudertas met inhoud toebehorende aan [betrokkene A] en/of [betrokkene B] en/of [betrokkene C], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [betrokkene A] en [betrokkene B] en [betrokkene C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededaders die [betrokkene A] en [betrokkene B] en [betrokkene C] (onverhoeds) met kracht tegen de grond hebben gewerkt en vervolgens die [betrokkene A] en [betrokkene B] en [betrokkene C] bij hun handen en/of voeten hebben vastgebonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Op 18 augustus 2009 vond in de avond in het kader van een heroïnedeal een ontmoeting plaats in Zaandam in de woning van [betrokkene C] tussen enerzijds de Turkse verdachten en anderzijds de Surinamers onder wie verdachte. De Surinamers deden zich hierbij voor als kopers, dit terwijl zij voornemens waren de heroïne te stelen (“ripdeal”). De Surinamers hebben die bewuste avond de Turken overmeesterd en hen gekneveld. Vervolgens zijn zij er vandoor gegaan met medeneming van vier pakketten met heroïne met een brutogewicht van ongeveer 2060 gram en persoonlijke bezittingen van [betrokkene A] en [betrokkene B].
Verdachte heeft uit puur materiële overwegingen gehandeld en volstrekt niet stil gestaan bij de angst die hij, samen met zijn mededaders, teweeg heeft gebracht bij de slachtoffers van deze “ripdeal”. Het is ook niet ondenkbaar dat deze angst langdurige gevolgen heeft voor de slachtoffers. Bovendien heeft verdachte door zijn handelen de in de samenleving toch al heersende gevoelens van onrust en onveiligheid ernstig versterkt. De handel in verdovende middelen vormt een ernstig gevaar voor de volksgezondheid.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 augustus 2009 is verdachte niet eerder terzake van gewelddadige- maar wel veelvuldig terzake van Opiumwetgerelateerde delicten veroordeeld. Zo neemt de rechtbank, ten nadele van verdachte in aanmerking dat, blijkens voornoemd uittreksel verdachte nog op 9 april 2009 door de politierechter te Amsterdam is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf (2 maanden) en een forse werkstraf (120 uur) voor een aan de Opiumwet gerelateerd delict. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om kort nadien opnieuw een strafbaar feit te plegen, waarbij harddrugs wederom de aanleiding vormden. Daar komt bij dat verdachte in de onderhavige strafzaak geen verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor zijn daden.
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op zijn plaats. De rechtbank acht – gelet op de persoon van de verdachte en de omstandigheden van het geval – een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden en in overeenstemming met de straffen die door de rechtbank in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. De rechtbank zal verdachte dan ook een enigszins lagere dan door de officier van justitie gevorderde straf opleggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 312.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
Mr. Ph. Burgers, voorzitter,
Mrs. N.E. Kwak en J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M.L.A. Zwiersen-Dekker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2010.