ECLI:NL:RBHAA:2010:BM2302

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09_3511
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid tot arbeid in het kader van de Ziektewet na hersteldverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de geschiktheid van eiseres tot het verrichten van haar arbeid in het kader van de Ziektewet (ZW). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin werd gesteld dat zij per 16 maart 2009 geschikt was voor arbeid. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken en medische rapportages die in de procedure waren ingebracht. Eiseres had eerder recht op een uitkering ingevolge de WW en ZW, maar haar beroep inzake de afwijzing van een uitkering krachtens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) was ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat eiseres in maart 2009 door een verzekeringsarts als hersteld was beoordeeld, maar dat zij in januari 2010 door een andere verzekeringsarts niet in staat werd geacht om haar werk te verrichten. Eiseres voerde aan dat haar klachten, waaronder fibromyalgie, onvoldoende waren onderzocht en dat er medische redenen waren om aan te nemen dat zij niet geschikt was voor haar arbeid. De rechtbank concludeerde echter dat verweerder op goede gronden had vastgesteld dat eiseres weer in staat was haar eigen arbeid te verrichten, en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een medisch deskundige.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd. Eiseres had onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar klachten op de datum in geding dusdanig waren dat een bijstelling van de beperkingen noodzakelijk was. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Mateman en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 3511
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2010
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. H.M. de Roo, advocaat te Haarlem,
tegen:
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2009 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij per 16 maart 2009 in de zin van de Ziektewet (ZW) geschikt is tot het verrichten van haar arbeid.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 16 juli 2009, aangevuld bij brieven van 4 en 11 februari 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 februari 2010. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. H.M. de Roo. Verweerder heeft, met afmelding, afgezien van het bijwonen van de zitting.
2. Overwegingen
2.1 Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld bij uitspraken van deze rechtbank van 23 februari 2009, 26 en 31 maart 2009, respectievelijk AWB 07-5798, 08-4702 en 08-4703. In deze uitspraken heeft de rechtbank (onder meer) bepaald dat eiseres van 10 september 2007 tot en met 13 weken na 5 november 2007 in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de WW en dat zij vanaf de eerste dag van de veertiende week na 5 november 2007 recht heeft op een uitkering ingevolge de ZW. De beroepen inzake de afwijzing van een uitkering krachtens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) met als ingangsdatum 22 maart 2007 dan wel per 4 mei 2007 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld.
2.2 Eiseres is in het kader van een beoordeling voor de ZW op 3 maart 2009 gezien tijdens het spreekuur van een verzekeringsarts die haar dermate hersteld achtte dat zij niet (meer) ongeschikt was tot het verrichten van arbeid zoals voor haar geduid door de arbeidsdeskundige in de WIA procedure (2007). Bij besluit van 3 maart 2009 is eiseres hersteld gemeld, waarna zij op 20 april 2009 bezwaar heeft gemaakt. Tijdens een hoorzitting op 20 april 2009 heeft zij haar bezwaren nader toegelicht en een brief van de huisarts van 15 april 2009 ingebracht. Aansluitend aan de hoorzitting is eiseres onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft tevens informatie opgevraagd bij de psychiater van eiseres, haar gynaecoloog, en een internist. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts de medische informatie die zich in het dossier van eiseres bevond, waaronder een psychiatrische expertise op verzoek van de rechtbank, betrokken bij haar overwegingen. In haar rapportage van 5 juni 2009 is de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat er geen medische redenen zijn om af te wijken van het primair medische oordeel. Hierop heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit gehandhaafd.
2.3 Eiseres is het niet eens met dit besluit. In beroep is aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is voor het verrichten van haar arbeid. De medische grondslag van het besluit is onjuist en niet toereikend voor een hersteldverklaring. Eiseres lijdt aan chronisch pijn- en vermoeidheidssyndroom, psychische klachten, allergie en bewegingsbeperkingen aan handen en voeten. Het onderzoek naar deze klachten is onvoldoende zorgvuldig geweest. Ten onrechte is nagelaten informatie in te winnen bij de behandelende sector. Eiseres heeft een schrijven ingebracht van het Jan van Bremen Instituut. Hierin wordt geconcludeerd dat sprake is van fibromyalgie. Thans wordt onderzocht wat de oorzaak is van het verminderde hand- en vingergebruik, mogelijk een carpaaltunnelsyndroom. In januari 2010 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat zij door verminderd handgebruik na zeer recente behandeling niet in staat was minimaal één van de geduide functies te verrichten. Het bevreemdt eiseres dat zij met dezelfde klachten in staat werd geacht om dit in maart 2009 wél te doen. Eiseres verzoekt om benoeming van een deskundige, omdat haar hand tot op heden niet goed is onderzocht.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.4 In geschil is of eiseres op 16 maart 2009 geschikt was tot het verrichten van haar arbeid.
2.5 Op grond van artikel 19, eerste lid, ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk.
2.6 Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB is een uitzondering op deze strikte maatstaf onder omstandigheden wel mogelijk geacht, te weten in het geval dat de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat. In dat geval geldt als maatstaf de passende arbeid, zoals nader geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van betrokkene op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze functies betreffen in het geval van eiseres productiemedewerker, productiemedewerker textiel en machinaal bankwerker.
2.7 Het besluit is gebaseerd op de rapportages van de (bezwaar-)verzekeringsartsen. De rechtbank zal dienen te onderzoeken of verweerder zich – voor zover het betreft het medisch oordeel – hierop heeft kunnen baseren.
2.8 Er zijn geen gronden het medisch onderzoek als niet voldoende zorgvuldig of onvolledig aan te merken. Evenmin zijn er aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van eiseres zijn onderschat. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Eiseres is regelmatig door de primaire verzekeringsarts van verweerder onderzocht, evenals door de bezwaarverzekeringsarts. In de aan deze procedure voorafgaande beroepsprocedure heeft de rechtbank een psychiatrische expertise laten verrichten. In de medische informatie die eiseres heeft ingebracht ten aanzien van haar psychische en lichamelijke klachten (correspondentie van de huisarts, psychiater, gynaecoloog en internist), ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te komen tot het oordeel dat hier sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid. Daarbij betrekt de rechtbank dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage heeft vermeld dat deze klachten al bekend waren bij verweerder, en dat uit de thans overgelegde informatie niet blijkt dat een wijziging is opgetreden in de klachten en diagnose ervan. Uit het in beroep overgelegde schrijven van het Jan van Bremen Instituut blijkt dat ook dit onderzoek werd verricht in het kader van een second opinion ten aanzien van fibromyalgieklachten. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in het schrijven van 11 februari 2010 heeft toegelicht was de diagnose fibromyalgie reeds bekend en wordt eiseres hiervoor al sinds 2005 behandeld door specialisten. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verweerder in voldoende mate rekening heeft gehouden met de beperkingen zoals deze zijn vastgelegd in de FML waarop in februari 2007 functies zijn geduid die eiseres in staat zou zijn te verrichten.
Ten aanzien van de klachten aan de handen en polsen van eiseres overweegt de rechtbank dat uit de rapportage van de verzekeringsarts van 19 januari 2010 blijkt dat sprake is van verminderd handgebruik na zeer recente behandeling waardoor zij ongeschikt werd geacht de haar geduide functies te verrichten. De datum in geding is echter 16 maart 2009. De hand-/polsklachten van eiseres blijken niet uit de brief van de reumatoloog van 6 juli 2009. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts tijdens de hoorzitting op 30 maart 2009 geen pijnklachten passend bij een carpaaltunnelsydroom geconstateerd. En ook in het verslag van het Jan van Bremen Instituut van het onderzoek in juni 2009 wordt geen melding gemaakt van polsklachten, maar een goede beweeglijkheid van de gewrichten geconstateerd. De rechtbank sluit zich bij de bezwaarverzekeringsarts aan dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op de datum in geding dusdanige klachten aan haar polsen had dat een bijstelling van de beperking op hand-/vingergebruik noodzakelijk was. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het inschakelen van een medisch deskundige niet noodzakelijk zodat dit verzoek wordt afgewezen.
2.9 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres weer in staat was haar eigen arbeid – zoals geconcretiseerd bij de WIA-schatting – te verrichten. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een veroordeling in de kosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Mateman, rechter, en op 6 april 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.