ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1616

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/840089-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van cocaïne-invoer met hogere straf dan geëist

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 2 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij de invoer van ongeveer 10 kilogram cocaïne vanuit Sint-Maarten naar Nederland. De verdachte werd geconfronteerd met meerdere feiten, waaronder het voorbereiden en bevorderen van de verkoop en aflevering van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen betrokken was bij de uitvoer, maar ook bij de voorbereidingshandelingen, zoals het onderhouden van contacten en het uitwisselen van informatie met medeverdachten. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet ontvankelijk verklaard moest worden vanwege schending van het recht op een eerlijk proces, omdat tapgesprekken en observatiebeelden niet volledig aan de verdediging waren verstrekt. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen sprake was van schending van artikel 6 van het EVRM. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaren op, wat hoger was dan de door de officier van justitie geëiste straf. De rechtbank motiveerde deze hogere straf door de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen het georganiseerde drugscircuit. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard moesten worden, omdat deze gebruikt waren bij de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/840089-09
Uitspraakdatum: 2 april 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 maart 2010, 9 maart 2010, 11 maart 2010 en 19 maart 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem, te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
(zaaksdossier C1)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 juni 2009 tot en met 18 juni 2009 te Amsterdam en/of De Meern en/of Den Haag en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- (daartoe) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het feit;
immers, heeft/hebben verdachte(n) en/of (een of meer van) zijn/hun mededader(s), (telkens) daartoe
- (meermalen) met elkaar telefonisch contact gehad (al dan niet via sms) (waarin versluierd en/of verhullend gesproken werd) en/of
- een actietelefoon aangeschaft en/of ontvangen, althans in gebruik genomen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt (om informatie uit te wisselen en/of te delen en/of door te geven) en/of
- (meermalen) ontmoetingen en/of besprekingen gehad (onder andere bij AC Restaurant De Meern op 17 juni 2009 en/of 18 juni 2009;
Feit 2
(zaaksdossier C2)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juli 2009 tot en met 24 juli 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- (daartoe) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het feit;
immers, heeft/hebben verdachte(n) en/of (een of meer van) zijn/hun mededader(s), (telkens) daartoe
- (meermalen) met elkaar telefonisch contact gehad (al dan niet via sms) (waarin versluierd en/of verhullend gesproken werd) en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt (om informatie uit te wisselen en/of te delen en/of door te geven) en/of
- (meermalen) ontmoetingen en/of besprekingen gehad;
Feit 3
(zaaksdossier C4)
hij op of omstreeks 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.032,60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Namens verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging vanwege schending van het in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) neergelegde fair trial-beginsel. Ter toelichting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdediging beknot is in het voeren van de verdediging, aangezien de opgenomen tapgesprekken en videobeelden van observaties niet integraal aan de verdediging zijn verstrekt. Dit terwijl de officier van justitie onbeperkt toegang had tot het materiaal. Voorts kon het - daardoor noodgedwongen bij de Koninklijke Marechaussee - uitluisteren van die gesprekken en bekijken van beelden niet in alle vrijheid geschieden: een opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee bediende de apparatuur en was bij het uitluisteren van de tapgesprekken cq bekijken van de observatiebeelden aanwezig. Bovendien, zo heeft de raadsman van een confrère begrepen, zou door de aanwezige opsporingsambtenaar aan de officier van justitie zijn doorgegeven welke taps beluisterd zijn, waarop vervolgens door de officier van justitie opdracht is gegeven tot het doen van aanvullend onderzoek. Hierop heeft de raadsman besloten af te zien van het beluisteren c.q. bekijken van het opgenomen materiaal. Van een fair trial c.q. equality of arms is dan ook geen sprake, aldus nog steeds de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing de opgenomen tapgesprekken en observatiebeelden niet aan de verdediging te verstrekken, een beslissing van de rechtbank betreft. De rechtbank acht deze beslissing ook thans nog juist. Het niet verstrekken van het opgenomen materiaal levert naar het oordeel van de rechtbank geen schending op van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, nu de verdediging door de officier van justitie - zonder enige beperking voor wat betreft de te beluisteren tapgesprekken of te bekijken observatiebeelden - in de gelegenheid is gesteld om de door haar gewenste tapgesprekken te beluisteren en de beelden van de observaties te bekijken, desgewenst in aanwezigheid van de verdachte en – na afspraak met de Koninklijke Marechaussee - op door haar gewenste tijden.
Ten aanzien van de praktische uitvoering met betrekking tot het beluisteren en/of bekijken van het materiaal bij de Koninklijke Marechaussee, overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat de verdediging vooraf diende aan te geven welke gesprekken en beelden zij wenste te beluisteren en/of bekijken. Vervolgens konden die gesprekken en beelden beluisterd en/of bekeken worden in aanwezigheid van een opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee. De opsporingsambtenaar bediende daarbij de apparatuur. In de omstandigheid dat de verdediging vooraf diende aan te geven welke gesprekken en beelden zij wenste te beluisteren en/of te bekijken, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte in zijn verdediging is geschaad. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een dergelijke opgave gevraagd kan worden in verband met de voorbereiding en efficiënte uitvoering van het verzoek tot beluisteren en/of bekijken van (een deel van) het materiaal. Ten aanzien van de omstandigheid dat vervolgens een opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee de apparatuur bediende en derhalve aanwezig was bij het uitluisteren en/of bekijken van het materiaal, overweegt de rechtbank dat een andere wijze van uitvoering, te weten één waarbij de verdediging buiten aanwezigheid van een opsporingsambtenaar het verzochte materiaal kan beluisteren en/of bekijken, de rechtbank wenselijker voorkomt. Voor het oordeel dat de verdediging door de gehanteerde handelwijze beknot is en dat daarom van een fair trial geen sprake is, vindt de rechtbank in hetgeen daartoe is aangevoerd evenwel geen grond. Zo is niet gebleken dat aantekening of proces-verbaal is opgemaakt van de beluisterde tapgesprekken en/of bekeken beelden, op basis waarvan de officier van justitie vervolgens aanvullend onderzoek zou hebben laten doen. In de aanvullende processen-verbaal die zich in het dossier bevinden en die zien op tapgesprekken is aangeven waarom aanvullend gerelateerd is, te weten naar aanleiding van een door verdachte tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring. Voormeld oordeel geldt temeer nu de raadsman van verdachte heeft aangegeven in het geheel geen tapgesprekken en beelden te hebben beluisterd dan wel bekeken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie wordt dan ook verworpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat:
- verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesenzestig (66) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen, zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 6, 7, 8, 10, 15, 20, 29, 34, 41, 45, 46, 47, 48, 50 en 54 worden verbeurd verklaard, de voorwerpen onder de nummers 1, 11 en 44 worden teruggegeven aan verdachte en het voorwerp onder het nummer 24 wordt onttrokken aan het verkeer.
4. Oordeel van de rechtbank
4.1. Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
[4.2. Bewijsmiddelen]
4.3. Bewijsoverwegingen
In het onderzoek Costa zijn diverse telefoonlijnen gekoppeld aan verdachte en zijn medeverdachten als gebruiker(s). Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in het dossier opgenomen tapgesprekken ook daadwerkelijk door de in de processen-verbaal aan ieder telefoonnummer gekoppelde gebruiker gevoerd.
Voor zover de verdediging met de opmerking dat kwalijk is dat het openbaar ministerie, toen het al twee ronde zaken had, niet heeft ingegrepen, een verweer heeft opgeworpen, zal de rechtbank niet op die opmerking ingaan, aangezien de verdediging daaraan geen consequenties heeft verbonden en de rechtbank daartoe ook ambtshalve geen aanleiding ziet.
Ten aanzien van feit 1 (zaaksdosier C1) en 3 (zaaksdossier C4):
Namens verdachte is aangevoerd dat alle tapgesprekken en video-opnamen om gelijke redenen als hiervoor ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie betoogd, uitgesloten dienen te worden van het bewijs. Dit verweer treft, nog daargelaten dat de inhoud van de gesprekken en observatiebeelden in zijn algemeenheid niet is betwist, geen doel, nu, zoals hiervoor in het kader van voormeld niet-ontvankelijkheidsverweer reeds is overwogen, van een schending van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, geen sprake is. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier C1):
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven afgeluisterde telefoongesprekken en onderschepte sms-berichten tussen verdachte en zijn medeverdachten, in onderling verband en in samenhang bezien met de hiervoor weergeven observaties, niet anders geconcludeerd kan worden dan dat die gesprekken, sms-berichten en ontmoetingen die hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrekking hadden op de voorbereiding en bevordering van de verkoop, de aflevering, het verstrekken en vervoeren van een handelshoeveelheid cocaïne. Voor dat oordeel is van belang dat in voormelde afgeluisterde telefoongesprekken, zoals door [medeverdachte 3] ook wordt bevestigd, verhullend en versluierd taalgebruik wordt gebezigd. Zo wordt het woord “meisjes” gebezigd, waarmee - naar [medeverdachte 3] heeft verklaard - verdovende middelen worden bedoeld en diverse leeftijden, zoals “de leeftijd is 38”, waarmee - naar [medeverdachte 3] heeft verklaard – codes zijn bedoeld, terwijl - naar blijkt uit het hiervoor vermelde proces-verbaal C3.08 en de rechtbank ook ambtshalve bekend is - de handelswaarde voor een kilo cocaïne kan variëren en destijds tussen 37.000 en 40.000 euro lag, en ‘lai’- zoals blijkt uit het hiervoor vermelde proces-verbaal C1.238 - in straattaal gebruikt wordt voor cocaïne.
Dat sprake was van voorbereidingshandelingen met betrekking tot cocaïne, baseert de rechtbank voorts op het hiervoor weergegeven telefoongesprek van 8 juni 2009 te 17.35 uur tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], waarin [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 2] zegt dat hij “dat model van ze dat uit Suriname komt, kent". Anders dan de raadsman (primair) heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte met [medeverdachte 3] gevoerde gesprekken niet over meisjes voor de discotheek van [medeverdachte 2] gingen en evenmin dat de in de telefoongesprekken met verdachte genoemde bedragen verband hielden met het lenen van auto’s. Daartoe overweegt de rechtbank dat – in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – noch in de verklaringen van [medeverdachte 2], noch in de verklaring van [medeverdachte 3] ten overstaan van de rechter-commissaris steun is te vinden voor die opvatting. Voorts moet uit het van [medeverdachte 2] afkomstige sms-bericht van 18 juni 2009 te 10.44 uur naar een telefoonnummer in gebruik bij verdachte (inhoudende: “Ben ff n tester aan het halen. Dan hoef je niet zo lang te wachten. Dan kan je vast terug om de rest te halen”) in samenhang ook met de waarneming van een door [medeverdachte 1] naar de ontmoeting van 18 juni 2009 meegenomen Albert-Heijn-tas, worden geconcludeerd dat de ontmoeting van 18 juni 2009 gericht was op de aflevering van cocaïne. Anders dan de raadsman heeft betoogd blijkt noch uit de door verdachte gevoerde telefoongesprekken noch anderszins dat verdachte zich heeft gedistantieerd van de voorgenomen aflevering van cocaïne.
Ten aanzien van feit 3 (zaaksdossier C4):
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] in de periode van 8 juli tot en met 4 september 2009 handelingen verrichten, (telefoon)gesprekken voeren en ontmoetingen hebben die gericht zijn op de invoer van de op 4 september 2009 in een uit Sint-Maarten afkomstig vliegtuig op Schiphol aangetroffen hoeveelheid van ruim 10 kilogram van een materiaal bevattend cocaïne. Zo blijkt uit bovenstaande bewijsmiddelen dat er vanaf 10 juli 2009 tussen de verschillende verdachten in deze zaak intensief (telefonisch) contact is over onder meer een ‘(serieuze) zaak’ en ‘de andere kant’. Voorts blijkt daaruit dat [medeverdachte 7] en later [medeverdachte 1] naar Sint-Maarten vertrekken, van waaruit zij intensief contact houden met diverse zich in Nederland bevindende verdachten. In de door verdachte en zijn medeverdachten gevoerde - en hierboven weergegeven - telefoongesprekken wordt naar het oordeel van de rechtbank veelal verhullend en/of versluierd taalgebruik gebezigd. Zo wordt onder andere gesproken over modellen, trouwen, broden, voetbalspelen, sterspeler, groente en deuren, terwijl deze woorden - gelet op de context waarin ze gebruikt zijn - niet letterlijk bedoeld kunnen zijn, terwijl verdachte noch enige medeverdachte een aannemelijke verklaring voor deze gesprekken heeft gegeven. Daar komt nog bij dat [verdachte] ten aanzien van het trouwen verklaart dat het codetaal betreft. Gelet op de in de gesprekken genoemde aantallen, de met de in de gesprekken genoemde ‘speeldata’ overeenkomende vluchtmogelijkheden vanuit Sint- Maarten naar Nederland en de naar aanleiding van het persbericht over het aantreffen van de cocaïne tussen medeverdachten gevoerde gesprekken, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat deze gesprekken over de aankoop, wijze en datum van de invoer van de aangetroffen cocaïne gaan. In dat verband is van belang dat [medeverdachte 4] in een telefoongesprek tegen [medeverdachte 1] zegt dat hij niet te veel moet praten, want hoe meer hij praat des te meer ‘papieren’ worden opgemaakt.
Voorts blijkt dat vanaf Sint-Maarten meermalen foto’s gestuurd worden van verbergplekken in laadruimtes van vliegtuigen, die onder andere door [verdachte] geprint worden en worden overhandigd aan [medeverdachte 6].
Op 28 augustus en 31 augustus 2009 vinden vervolgens ontmoetingen plaats tussen meerdere verdachten, die weer gevolgd worden door telefoongesprekken in verhullende en/of versluierende taal.
In de vroege ochtend van 4 september 2009 vindt vervolgens - aan de hand van verzonden foto’s - intensief telefonisch contact plaats tussen verdachte en/of zijn medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 9] over een bergplaats en hoe deze te openen. Van die foto’s wordt vervolgens vastgesteld dat ze overeenkomen met de plaats waarop op 4 september 2009 de cocaïne is aangetroffen.
Uit de aard van en de hoeveelheid aan contacten die de diverse verdachten in genoemde periode met elkaar hebben, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de invoer van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne vanuit Sint-Maarten.
Dat verdachte slechts, zoals hij ter terechtzitting verklaard heeft, als snorder gefungeerd heeft en geen betrokkenheid had bij en geen weet had van een verdovende middelen transport, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Uit de door verdachte gevoerde en als bewijsmiddel opgenomen telefoongesprekken blijkt immers van een andere rol dan die van onwetende snorder.
Ook het verweer dat de door verdachte verrichte handelingen, waaronder het brengen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] naar afspraken en het afdrukken van foto’s van laadruimtes van vliegtuigen, niet functioneel zijn geweest voor de invoer van de cocaïne en dat (naar de rechtbank begrijpt:) daarom niet van medeplegen sprake is, treft geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte immers reeds op grond van zijn uit voormelde bewijsmiddelen blijkende gedragingen op essentiële momenten actief bijgedragen aan het organiseren en faciliteren van de invoer van de aangetroffen cocaïne.
4.4. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1 (zaaksdossier C1):
hij in de periode van 7 juni 2009 tot en met 18 juni 2009 te Amsterdam en De Meern en Rotterdam en elders in Nederland telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, mede te plegen en om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en
- zich en een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen en
- daartoe voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij/zij wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van het feit;
immers, hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn/hun mededader(s), (telkens) daartoe
- meermalen met elkaar telefonisch contact gehad, al dan niet via sms, waarin versluierd en/of verhullend gesproken werd en
- een actietelefoon in gebruik genomen en
- meermalen afspraken gemaakt om informatie uit te wisselen en/of door te geven en
- meermalen ontmoetingen gehad, onder andere bij AC Restaurant De Meern op 17 juni 2009 en 18 juni 2009;
Feit 3 (zaaksdossier C4)
hij op 4 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.032,60 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet door
- anderen trachten te bewegen om dat feit mede te plegen;
- zich of anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank allereerst gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd aan standaardkoeriers die ongeveer 10 kilogram cocaïne in Nederland hebben ingevoerd. Aan deze koeriers, voor wie geldt dat zij veelal vanuit financieel minder rooskleurige omstandigheden tot de invoer van cocaïne zijn overgegaan en die een aanmerkelijke kans op betrapping lopen, wordt doorgaans een gevangenisstraf van vier jaren opgelegd. Aan deze - relatief hoge - strafoplegging ligt – naast het gevaar voor de volksgezondheid dat door deze delicten wordt veroorzaakt en de (financiële) schade die gebruikers van cocaïne aan de samenleving toebrengen om te kunnen voorzien in hun behoefte aan die stof – mede als overweging ten grondslag dat het door deze relatief hoge straffen voor en de aanmerkelijke kans op betrapping van die koeriers voor organisatoren van cocaïnesmokkel moeilijker wordt gemaakt om koeriers te kunnen ronselen.
In de onderhavige zaak gaat het om verdachten die zich in georganiseerd verband hebben bezighouden met de smokkel van cocaïne. De argumenten die gelden voor de relatief hoge strafoplegging aan koeriers van cocaïne, gelden des te sterker voor dergelijke organisatoren. Allereerst is daarvoor van belang dat de organisatoren van cocaïnesmokkel verreweg het grootste deel van de winsten die worden behaald met de cocaïnesmokkel opstrijken, terwijl zij daarnaast doorgaans niet in financieel minder rooskleurige omstandigheden verkeren. Zij maken aldus uit louter winstbejag de gezondheid van personen en de belangen van de samenleving volstrekt ondergeschikt aan hun honger naar geld.
Daarnaast noopt de generale en speciale preventie, mede vanwege de betrekkelijk geringe kans op betrapping van de organisatoren, tot een hogere bestraffing dan thans veelal gebruikelijk is bij genoemde koeriers. Ten slotte noodzaakt ook de geraffineerde manier waarop gebruik wordt gemaakt van geheime bergplaatsen in vliegtuigen en de inschakeling van medewerkers van de luchthavens, zoals werknemers van vliegmaatschappijen en bagage afhandelingbedrijven en medewerkers van douane en Koninklijke Marechaussee, vanwege het corrumperend effect dat zulks heeft, tot een hogere strafoplegging dan genoemde vier jaren.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de smokkel van een hoeveelheid van 10 kilogram cocaïne door personen die zulks in georganiseerd verband en op geraffineerde wijze doen in beginsel met een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden dient te worden bestraft. Afhankelijk van de rol die een verdachte in het georganiseerd verband en bij de smokkel vervult en de uit de (eventuele) recidive blijkende hardnekkigheid waarmee een verdachte volhardt in crimineel gedrag als waarvan hier sprake is, is er aanleiding voor verdere differentiëring van de op te leggen straf.
Als gezegd heeft verdachte zich in georganiseerd verband met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de smokkel van de onderhavige hoeveelheid cocaïne.
Verdachte vervulde binnen dit georganiseerd verband een veelal ondersteunende, maar onmisbare rol. Zo werd hij van begin af aan door de medeverdachten op de hoogte gehouden van de onderhandelingen over het cocaïnetransport, gaf hij – veelal op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] – informatie door aan medeverdachten en onderhield (ook) hij de contacten met zijn mede-verdachten die naar Sint-Maarten zijn gereisd. Tevens ontving en printte verdachte foto’s van mogelijke verbergplaatsen voor de cocaïne en liet hij medeverdachte [medeverdachte 10] eveneens dergelijke foto’s uitprinten en aan (een) andere medeverdachte(n) geven. Tot slot is verdachte degene die op 4 september 2009 de definitieve instructies over de bergplaats van de cocaïne ontving en deze informatie en de voor het openen van de bergplaats benodigde schroevendraaier aan (één van) zijn mede-verdachte(n) verstrekte. De rechtbank rekent verdachte zijn onmisbare rol gedurende de hele fase van het transport zwaar aan. De rechtbank houdt evenwel ten voordele van verdachte rekening met het feit dat zijn rol, anders dan die van de meeste medeverdachten, ondersteunend van aard is geweest.
Verdachte heeft zich daarnaast in de eerste helft van juni 2009 samen met anderen bezig gehouden met voorbereidingshandelingen gericht op de handel in cocaïne.
Verdachte heeft samen met anderen (telefonisch) gesprekken over de levering van een zeer aanzienlijke hoeveelheid cocaïne gevoerd die hebben geresulteerd in een tweetal ontmoetingen. De eerste ontmoeting had, zo begrijpt de rechtbank, ten doel om de afspraken over de levering van cocaïne te concretiseren; bij de tweede ontmoeting zou een begin worden gemaakt met de aflevering van kennelijk voor de verkoop aan gebruikers bestemde cocaïne.
Verdachte was daarbij werkzaam als tussenpersoon tussen enerzijds medeverdachte [medeverdachte 1] die kennelijk over de cocaïne kon beschikken en die deze cocaïne zou leveren en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aan wie die cocaïne geleverd zou worden, anderzijds.
Aldus heeft verdachte die zelf – naar hij zegt – geen verdovende middelen gebruikt – kennelijk louter uit winstbejag en met voorbijzien aan de gezondheids en andere risico’s voor anderen - een belangrijke bijdrage trachten te leveren aan de instandhouding van het drugscircuit.
Feiten als de onderhavige rechtvaardigen een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur, ook in een geval als het onderhavige waarin de voorbereidingshandelingen niet hebben geresulteerd in een daadwerkelijke aflevering van cocaïne.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
8.1. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 6, 7, 8, 10, 15, 20, 29, 34, 41, 45, 46, 47, 48, 50 en 54, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat een of meer van de bewezen verklaarde feiten met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is/zijn begaan of voorbereid.
8.2. Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 24, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort verdachte toe. Dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Het ongecontroleerde bezit van voormeld inbeslaggenomen voorwerp is in strijd met de wet en het algemeen belang.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57
Opiumwet: 2, 10, 10a
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de hem onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZES (6) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
6 1.00 STK Telefoontoestel Kl:rood
SAMSUNG
7 1.00 STK Telefoontoestel Kl:rood
LG
inclusief hoesje
8 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart
NOKIA
zwarte telefoon met zilverkleurige toetsen
10 1.00 STK Harddisk
MAXTOR Y266MQNC
codering a.01.01.01
15 1.00 STK SIM-kaart
T-MOBILE 8931162211120776914
losse simkaart
20 1.00 STK Kwitantie
kwitantieboek waarin 2 ingevulde kwitanties
29 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zilver
SONY ERICSSON
34 1.00 STK Diverse
T-Mobile prepaidpakket
41 1.00 STK Formulieren
formulier met pukcode lyca mobile
45 1.00 DS Doos
LG
doos ve mobile telefoon
46 1.00 DS Doos
SAMSUNG
doos ve samsungtelefoon t-mobile
47 1.00 DS Doos
t-mobile pakket van telefoonnr 06-24578215
48 1.00 DS Doos
t-mobile pakket van telefoonnr 06-43174022
50 1.00 STK Kaart
kaart van gt mobile met pukcode
54 1.00 STK Telefoontoestel
LG
Onttrekt aan het verkeer:
24 2.00 STK Vloei
lang
tevens een zakje met een klein korreltje verm hash
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 1.00 STK Portemonnee Kl:bruin
inhoud: 6,20 euro, 4 pasfoto's, bon, verlofaanvraag
11 1.00 STK Fototoestel
CANON ixus 70
inclusief doos met beschermhoesje, boekjes, snoer
44 2.00 STK SIM-kaart
T-MOBILE
8931162111172363613 en 8931162111171289512
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, voorzitter,
mrs. R.E.A. Toeter en T.A.M. Tijhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L. Wessels en W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2010.