ECLI:NL:RBHAA:2010:BM0961
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.B. de Vries - van den Heuvel
- R.E.A. Toeter
- T.A.M. Tijhuis
- Rechtspraak.nl
Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne en voorhanden hebben van vuurwapen
Op 2 april 2010 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van 10 kilo cocaïne en het voorhanden hebben van een schietpen en kogelpatronen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, wat hoger is dan de door de officier van justitie geëiste straf van 66 maanden. De rechtbank overweegt dat de verdachte binnen een georganiseerd verband de rol van leider vervulde, verantwoordelijk voor de financiering van het drugstransport vanuit Sint-Maarten en betrokken bij de onderhandelingen over het transport. De verdachte stuurde medeverdachten naar Sint-Maarten en loste financiële problemen op die verband hielden met het transport. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de bijzondere hardnekkigheid van de verdachte in Opiumwetdelicten, zoals blijkt uit zijn justitiële documentatie.
De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken en getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang bezien en kwam tot de conclusie dat de verdachte en zijn medeverdachten handelingen verrichtten die gericht waren op de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als leider zwaar meegewogen bij de strafoplegging, evenals de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.
De rechtbank heeft ook beslist dat de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder telefoons en een schietpen, verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer moeten worden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken op de zitting van 2 april 2010.