ECLI:NL:RBHAA:2010:BM0961

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/801424-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne en voorhanden hebben van vuurwapen

Op 2 april 2010 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van 10 kilo cocaïne en het voorhanden hebben van een schietpen en kogelpatronen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, wat hoger is dan de door de officier van justitie geëiste straf van 66 maanden. De rechtbank overweegt dat de verdachte binnen een georganiseerd verband de rol van leider vervulde, verantwoordelijk voor de financiering van het drugstransport vanuit Sint-Maarten en betrokken bij de onderhandelingen over het transport. De verdachte stuurde medeverdachten naar Sint-Maarten en loste financiële problemen op die verband hielden met het transport. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de bijzondere hardnekkigheid van de verdachte in Opiumwetdelicten, zoals blijkt uit zijn justitiële documentatie.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken en getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang bezien en kwam tot de conclusie dat de verdachte en zijn medeverdachten handelingen verrichtten die gericht waren op de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als leider zwaar meegewogen bij de strafoplegging, evenals de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

De rechtbank heeft ook beslist dat de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder telefoons en een schietpen, verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer moeten worden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken op de zitting van 2 april 2010.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801424-09
Uitspraakdatum: 2 april 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 maart 2010 en 19 maart 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Almere.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 (zaaksdossier C4)
hij op of omstreeks 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.032,60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2 (zaaksdossier C8)
hij op of omstreeks 7 oktober 2009 te Den Haag een of meer wapens van categorie II onder 4, te weten een merkloos vuurwapen (schietpen), kaliber .22 short, en/of munitie van categorie III, te weten 9, althans een hoeveelheid, kogelpatronen van het merk Remington UMC, kaliber .22 short, voorhanden heeft gehad;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat:
- verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesenzestig (66) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen, zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 4, 8 en 10 worden verbeurd verklaard en het voorwerp onder het nummer 11 wordt onttrokken aan het verkeer.
4. Oordeel van de rechtbank
[4.1. Bewijsmiddelen]
4.2. Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier C4)
In het onderzoek Costa zijn diverse telefoonlijnen gekoppeld aan verdachte en zijn medeverdachten als gebruiker. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in het dossier opgenomen tapgesprekken ook daadwerkelijk door de in de processen-verbaal aan ieders telefoonnummer gekoppelde gebruiker gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en verdachte in de periode van 8 juli tot en met 4 september 2009 handelingen verrichten, (telefoon)gesprekken voeren en ontmoetingen hebben die gericht zijn op de invoer van de op 4 september 2009 in een uit Sint-Maarten afkomstig vliegtuig op Schiphol aangetroffen hoeveelheid van ruim 10 kilogram van een materiaal bevattend cocaïne. Zo blijkt uit bovenstaande bewijsmiddelen dat er - na een ontmoeting tussen (in elk geval) verdachte en [medeverdachte 1] op 8 juli 2009 - vanaf 10 juli 2009 tussen de verschillende verdachten in deze zaak intensief (telefonisch) contact is over onder meer een ‘(serieuze) zaak’ en ‘de andere kant’. Voorts blijkt daaruit dat [medeverdachte 5] en later [medeverdachte 1] na een bijeenkomst bij verdachte naar Sint-Maarten vertrekken, van waaruit zij intensief contact houden met diverse zich in Nederland bevindende verdachten. In de door verdachte en zijn medeverdachten gevoerde - en hierboven weergegeven - telefoongesprekken wordt naar het oordeel van de rechtbank veelal verhullend en/of versluierd taalgebruik gebezigd. Zo wordt onder andere gesproken over modellen, trouwen, broden, voetbalspelen, sterspeler, groente en deuren, terwijl deze woorden - gelet op de context waarin ze gebruikt zijn - niet letterlijk bedoeld kunnen zijn, terwijl verdachte, noch enige medeverdachten, een aannemelijke verklaring voor deze gesprekken heeft gegeven. Daar komt nog bij dat ook [medeverdachte 2] ten aanzien van het trouwen verklaart dat het codetaal betreft. Gelet op de in de gesprekken genoemde aantallen, de met de in de gesprekken genoemde ‘speeldata’ overeenkomende vluchtmogelijkheden vanuit Sint-Maarten naar Nederland en de naar aanleiding van het persbericht over het aantreffen van de cocaïne tussen medeverdachten gevoerde gesprekken, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat deze gesprekken over de aankoop en wijze en datum van de invoer van de aangetroffen cocaïne gaan. Voorts blijkt uit die gesprekken dat verdachte vanuit en in Nederland de touwtjes strak in handen houdt. Zo wordt verdachtes (bij)naam genoemd als te bellen persoon als er problemen ontstaan, houdt verdachte zich bezig met het oplossen van de problemen rondom een openstaande schuld en maant verdachte [medeverdachte 1] meermalen niet te veel te praten.
Voorts blijkt dat vanaf Sint-Maarten meermalen foto’s gestuurd worden van verbergplekken in laadruimtes van vliegtuigen, die onder andere door [medeverdachte 2] geprint worden en worden overhandigd aan [medeverdachte 4]. Op 28 augustus en 31 augustus 2009 vinden vervolgens ontmoetingen plaats tussen meerdere verdachten, die weer gevolgd worden door telefoongesprekken in verhullende en/of versluierende taal. In de vroege ochtend van 4 september 2009 vindt vervolgens - aan de hand van verzonden foto’s - intensief telefonisch contact plaats tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2] over een bergplaats en hoe deze te openen. Van die foto’s wordt vervolgens vastgesteld dat ze overeenkomen met de plaats waarop op 4 september 2009 de cocaïne aangetroffen is.
Uit de aard van en de hoeveelheid aan contacten die de diverse verdachten in genoemde periode met elkaar hebben, blijkt naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de verdediging heeft betoogd, van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de invoer van de aangetroffen hoeveelheid van cocaïne vanuit Sint-Maarten.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1 (zaaksdossier C4)
hij op 4 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.032,60 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Feit 2 (zaaksdossier C8)
hij op 7 oktober 2009 te Den Haag een wapen van categorie II onder 4, te weten een merkloos vuurwapen, schietpen, kaliber .22 short, en munitie van categorie III, te weten 9 kogelpatronen van het merk Remington UMC, kaliber .22 short, voorhanden heeft gehad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank allereerst gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd aan standaardkoeriers die ongeveer 10 kilogram cocaïne in Nederland hebben ingevoerd. Aan deze koeriers, voor wie geldt dat zij veelal vanuit financieel minder rooskleurige omstandigheden tot de invoer van cocaïne zijn overgegaan en die een aanmerkelijke kans op betrapping lopen, wordt doorgaans een gevangenisstraf van vier jaren opgelegd. Aan deze - relatief hoge - strafoplegging ligt – naast het gevaar voor de volksgezondheid dat door deze delicten wordt veroorzaakt en de (financiële) schade die gebruikers van cocaïne aan de samenleving toebrengen om te kunnen voorzien in hun behoefte aan die stof – mede als overweging ten grondslag dat het door deze relatief hoge straffen voor en de aanmerkelijke kans op betrapping van die koeriers voor organisatoren van cocaïnesmokkel moeilijker wordt gemaakt om koeriers te kunnen ronselen.
In de onderhavige zaak gaat het om verdachten die zich in georganiseerd verband hebben bezighouden met de smokkel van cocaïne. De argumenten die gelden voor de relatief hoge strafoplegging aan koeriers van cocaïne, gelden des te sterker voor dergelijke organisatoren. Allereerst is daarvoor van belang dat de organisatoren van cocaïnesmokkel verreweg het grootste deel van de winsten die worden behaald met de cocaïnesmokkel opstrijken, terwijl zij daarnaast doorgaans niet in financieel minder rooskleurige omstandigheden verkeren. Zij maken aldus uit louter winstbejag de gezondheid van personen en de belangen van de samenleving volstrekt ondergeschikt aan hun honger naar geld.
Daarnaast noopt de generale en speciale preventie, mede vanwege de betrekkelijk geringe kans op betrapping van de organisatoren, tot een hogere bestraffing dan thans veelal gebruikelijk is bij genoemde koeriers. Ten slotte noodzaakt ook de geraffineerde manier waarop gebruik wordt gemaakt van geheime bergplaatsen in vliegtuigen en de inschakeling van medewerkers van de luchthavens, zoals werknemers van vliegmaatschappijen en bagage afhandelingbedrijven en medewerkers van douane en Koninklijke Marechaussee, vanwege het corrumperend effect dat zulks heeft, tot een hogere strafoplegging dan genoemde vier jaren.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de smokkel van een hoeveelheid van 10 kilogram cocaïne door personen die zulks in georganiseerd verband en op geraffineerde wijze doen, in beginsel met een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden dient te worden bestraft. Afhankelijk van de rol die een verdachte binnen dit georganiseerd verband en bij de smokkel vervult en de uit de (eventuele) recidive blijkende hardnekkigheid waarmee een verdachte volhardt in crimineel gedrag als waarvan hier sprake is, is er aanleiding voor verdere differentiëring van de op te leggen straf.
Als gezegd heeft verdachte zich in georganiseerd verband met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de smokkel van de onderhavige hoeveelheid cocaïne. Verdachte vervulde binnen dit georganiseerd verband de rol van leider. Hij is verantwoordelijk geweest voor een groot deel van de financiering van het drugstransport vanuit Sint-Maarten, is als zodanig van begin af aan betrokken geweest bij de onderhandelingen over het cocaïnetransport, stuurde medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] in verband daarmee naar Sint-Maarten en loste financiële problemen verband houdend met de uitvoering van het transport op. Verdachte is degene die de medeverdachten aanstuurde. De rechtbank rekent verdachte zijn rol als leider van de organisatie zeer zwaar aan, temeer nu - zoals uit het uittreksel uit het justitiële documentatieregister betreffende verdachte blijkt - in het geval van verdachte sprake is van een bijzondere hardnekkigheid waarmee verdachte volhardt in Opiumwetdelicten.
Tevens overweegt de rechtbank dat verdachte een schietpen en kogelpatronen voorhanden heeft gehad. Het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen, dat door zijn uiterlijke vorm niet direct op een vuurwapen lijkt, met daarbij behorende munitie is in zijn algemeenheid al een ernstig feit, omdat het voorhanden hebben daarvan kan leiden tot een geweldsescalatie met alle gevolgen van dien. Het bezit van een dergelijk vuurwapen met munitie is in het onderhavige geval des te ernstiger, nu verdachte, blijkens de overige bewezenverklaarde feiten, zich in een milieu begeeft waarin de kans op daadwerkelijk gebruik daarvan aanmerkelijk groter is.
De rechtbank acht daarbij strafverzwarend dat verdachte reeds eerder voor een overtreding van de Wet wapens en Munitie met de politie en justitie in aanraking is gekomen en daarvoor – zij het nog niet onherroepelijk - is veroordeeld.
Op grond van het hiervoor overwogene vindt de rechtbank aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf van nader te noemen duur op te leggen, waarbij de rechtbank overweegt dat de door de officier van justitie gevorderde straf, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende recht doet aan de ernst van de door verdachte begane feiten.
8. Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
8.1. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee telefoontoestellen en een cd-rom, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
8.2. Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een schietpen en 9 patronen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 2 bewezenverklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan. Het ongecontroleerde bezit van voormelde inbeslaggenomen voorwerpen is in strijd met de wet en het algemeen belang.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57;
Wet wapens en munitie: 26, 55;
Opiumwet: 2, 10.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZEVEN (7) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
4 1.00 STK Telefoontoestel Kl:goud
GUCCI
met batterij en certificaat gucci in kast 2 woonkamer
8 1.00 STK Telefoontoestel
zilver
aangetroffen aan de kapstok in de hoofdslaapkamer
10 1.00 STK Cd-Rom
met opschrift klpd aangetroffen in kastnummer 2
Onttrekt aan het verkeer:
11 1.00 STK Wapen
geheim schietwapen, 1 schietpen, met 9 patronen
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, voorzitter,
mrs. R.E.A. Toeter en T.A.M. Tijhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L. Wessels en W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2010.