1. [eiser] is op basis van een arbeidsovereenkomst van 1 januari 2008 bij [gedaagde] in dienst getreden als betontimmerman tegen een salaris van € 2.442,09 bruto per vier weken exclusief vakantiebijslag en tijdspaarfonds.
2. Met ingang van 15 september 2009 heeft [eiser] zich wegens rugklachten arbeidsongeschikt gemeld. [gedaagde] vertrouwde deze ziekmelding niet, althans vond dat [eiser] zich te vaak en te gemakkelijk ziek meldde. Nadat [eiser] tot tweemaal toe niet bij [gedaagde] was verschenen voor een gesprek heeft [gedaagde] bij brief van 18 september 2009 de loonbetaling stop gezet.
3. Op 28 september heeft de bedrijfsarts een huisbezoek afgelegd. Hij trof [eiser] echter niet aan, omdat deze bij zijn ouders verbleef. [eiser] handhaafde de stopzetting van de loondoorbetaling.
4. Nadat [eiser] vervolgens niet was verschenen op een oproep van de bedrijfsarts, is hij wel op een tweede oproep verschenen, samen met zijn vader. Bij die gelegenheid bleek de pols van [eiser] in het gips te zitten. Hij weigerde echter te zeggen waarom. De bedrijfsarts kreeg geen toestemming om informatie in te winnen bij de huisarts. Het gesprek verliep door toedoen van [eiser] en/of zijn vader in een intimiderende sfeer. Op basis van de wel bekende informatie oordeelde de bedrijfsarts dat [eiser] niet in staat was om zijn eigen werkzaamheden te verrichten.
5. Op 5 november 2009 vond de mondelinge behandeling plaats van een door [eiser] gevorderde voorlopige voorziening, strekkende tot doorbetaling van het loon. Bij die gelegenheid was het gips verwijderd en werd duidelijk, dat [eiser] de polsblessure zelf had veroorzaakt door in woede tegen een muur te slaan. Bij vonnis van 19 november 2009 werd de gevorderde voorlopige voorziening geweigerd, kort gezegd omdat onvoldoende meewerkte aan zijn reïntegratie.
6. Op 20 november 2009 heeft [eiser] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. Deze aanvraag wordt niet in behandeling genomen omdat de belastbaarheid voor het eigen werk geen punt van discussie is.
7. Na de mondelinge behandeling van 5 november 2009 gaf [eiser] alsnog toestemming aan de bedrijfsarts om informatie in te winnen bij zijn huisarts. Nadat deze vervolgens overleg had gevoerd met de huisarts heeft hij [eiser] weer opgeroepen voor een gesprek op 26 november 2009, teneinde nu meer onderbouwd diens belastbaarheid te kunnen beoordelen. Hij is toen niet verschenen.
8. In een voorafgaand telefoongesprek met een medewerker van de Arbo-dienst op 25 november 2009 had [eiser] eerst laten weten niet te willen komen omdat hij het te druk had en omdat hij ziek was. Vervolgens stelde hij de voorwaarde dat zijn vader, die hem dan moest brengen, bij het gesprek aanwezig zou zijn, waarmee de bedrijfsarts vanwege de eerdere negatieve ervaring met vader, niet akkoord ging. Het gesprek eindigde met de mededeling van [eiser] dat hij het met zijn advocaat zou opnemen.
9. Bij brief van 26 november 2009 is [eiser] vanwege diens weigering om bij de bedrijfsarts te verschijnen op staande voet ontslagen. [eiser] heeft de vernietigbaarheid daarvan ingeroepen.
10. Op 18 januari 2010 is een deskundigenoordeel gegeven door het UWV over de re-integratieinspanningen van [eiser]. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat [eiser] bekend is met lichamelijk en psychische klachten, waarbij de rugklachten op de voorgrond staan. Daarnaast heeft [eiser] sociaal-maatschappelijke, financiële en relationele problemen. Hij is onder behandeling van huisarts, fysiotherapeut en psycholoog. De verzekeringsarts concludeert dat [eiser] in staat was het spreekuur van de bedrijfsarts te bezoeken en dat hij eveneens in staat was om aangepast werk te verrichten. Van ontoerekeningsvatbaarheid (de kantonrechter begrijpt: in medische zin) is geen sprake. Samengevat komt het UWV tot de slotsom, dat [eiser] zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie inspanningen heeft verricht.
11. Bij vonnis van 31 december 2009 is een tweede vordering strekkende tot doorbetaling bij wijze van voorlopige voorziening afgewezen.Bij beschikking van 27 januari 2010 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover die nog mocht bestaan, ontbonden met ingang van 1 februari 2010. Daarbij is geen vergoeding toegekend aan [eiser]. Weliswaar was sprake van arbeidsongeschiktheid, maar deze werd grotendeels van situatieve aard geoordeeld.
12. [eiser] was van 15 september 2009 tot aan (in elk geval) 1 februari 2010 wegens ziekte ongeschikt om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.