ECLI:NL:RBHAA:2010:BL9922

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/840184-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zes jaar gevangenisstraf voor medeplegen van de invoer van cocaïne vanuit Sint-Maarten

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 2 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van ruim 10 kilogram cocaïne vanuit Sint-Maarten naar Nederland. De verdachte, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had en gedetineerd was, vervulde een cruciale rol binnen een georganiseerd verband dat zich bezighield met de cocaïnesmokkel. Hij was de contactpersoon voor de groep die de cocaïne op Sint-Maarten leverde en zorgde ervoor dat deze aan boord van een vliegtuig werd geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland had gebracht, wat in strijd is met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 66 maanden geëist, maar de rechtbank legde een hogere straf op van zes jaar, omdat de verdachte een belangrijke rol speelde in de organisatie van de smokkel. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de cocaïnesmokkel op de samenleving. De verdachte werd schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de straf moest worden verhoogd vanwege de georganiseerde aard van de smokkel en de rol van de verdachte binnen deze organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/840184-09
Uitspraakdatum: 2 april 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 maart 2010 en 19 maart 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Verenigde Staten),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de PI Heerhugowaard Alkmaar, locatie Schutterswei.
1.Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(Zaaksdossier C4)
hij op of omstreeks 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.032,60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.
Voor zover de verdediging het verweer heeft opgeworpen dat de wijze van kunnen bekijken van de beelden van de observaties, te weten in aanwezigheid van een medewerker van de Koninklijke Marechaussee, in strijd is met de equality of arms, zal de rechtbank niet op dat verweer in gaan nu de verdediging aan dat verweer geen consequentie heeft verbonden en de rechtbank hiertoe ook ambtshalve geen aanleiding ziet.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Oordeel van de rechtbank
4.1. [Bewijsmiddelen]
4.2. Bewijsoverweging
In het onderzoek Costa zijn diverse telefoonlijnen gekoppeld aan verdachte en zijn medeverdachten als gebruiker(s). Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in het dossier opgenomen tapgesprekken ook daadwerkelijk door de in de processen-verbaal aan ieder telefoonnummer gekoppelde gebruiker gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en verdachte in de periode van 8 juli tot en met 4 september 2009 handelingen verrichten, (telefoon)gesprekken voeren en ontmoetingen hebben die gericht zijn op de invoer van de op 4 september 2009 in een uit Sint-Maarten afkomstig vliegtuig op Schiphol aangetroffen hoeveelheid van ruim 10 kilogram van een materiaal bevattend cocaïne. Zo blijkt uit bovenstaande bewijsmiddelen dat er vanaf 10 juli 2009 tussen de verschillende verdachten in deze zaak intensief (telefonisch) contact is over onder meer een ‘(serieuze) zaak’ en ‘de andere kant’. Voorts blijkt daaruit dat [medeverdachte 6] en later [medeverdachte 1] naar Sint-Maarten vertrekken, van waaruit zij intensief contact houden met diverse zich in Nederland bevindende verdachten. In de door verdachte en zijn medeverdachten gevoerde - en hierboven weergegeven - telefoongesprekken wordt naar het oordeel van de rechtbank veelal verhullend en/of versluierd taalgebruik gebezigd. Zo wordt onder andere gesproken over modellen, trouwen, broden, voetbalspelen, sterspeler, groente en deuren, terwijl deze woorden - gelet op de context waarin ze gebruikt zijn - niet letterlijk bedoeld kunnen zijn, terwijl verdachte noch enige medeverdachte een aannemelijke verklaring voor deze gesprekken heeft gegeven. Daar komt nog bij dat ook [medeverdachte 2] ten aanzien van het trouwen verklaart dat het codetaal betreft. Gelet op de in de gesprekken genoemde aantallen, de met de in de gesprekken genoemde ‘speeldata’ overeenkomende vluchtmogelijkheden van Sint-Maarten naar Nederland en de naar aanleiding van het persbericht over het aantreffen van de cocaïne tussen medeverdachten gevoerde gesprekken, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat deze gesprekken over de aankoop en wijze en datum van de invoer van de aangetroffen cocaïne gaan. In dat verband is van belang dat [medeverdachte 3] in een telefoongesprek tegen [medeverdachte 1] zegt dat hij niet te veel moet praten, want hoe meer hij praat des te meer ‘papieren’ worden opgemaakt.
Voorts blijkt dat vanaf Sint-Maarten meermalen foto’s gestuurd worden van verbergplekken in laadruimtes van vliegtuigen, die onder andere door [medeverdachte 2] geprint worden en worden overhandigd aan [medeverdachte 5]. Op 28 augustus 2009 wordt verdachte door medeverdachte [medeverdachte 2] van Schiphol gehaald, waarna verdachte later die dag en op 31 augustus 2009 met enkele van zijn medeverdachten ontmoetingen heeft, die weer gevolgd worden door telefoongesprekken in verhullende en/of versluierende taal. In de vroege ochtend van 4 september 2009 vindt vervolgens - aan de hand van verzonden foto’s - intensief telefonisch contact plaats tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] over een bergplaats en hoe deze te openen. Van die foto’s wordt vervolgens vastgesteld dat ze overeenkomen met de plaats waarop op 4 september 2009 de cocaïne aangetroffen is.
Uit de aard en de contacten die verdachte met enkele van zijn medeverdachten heeft, blijkt naar het oordeel van de rechtbank en anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, niet dat verdachte slechts een ondersteunende rol heeft gehad, maar van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de invoer van de aangetroffen hoeveelheid van cocaïne vanuit Sint-Maarten.
De rechtbank merkt nog op dat zij de aanvullende stukken van de raadsman, op 11 maart 2010 aan de officier van justitie verzonden en door haar aan de rechtbank verzonden, niet bij haar oordeel zal betrekken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op 10 maart 2010 heeft de rechtbank de strafzaak tegen verdachte behandeld. Verdachte en zijn raadsman hebben bij gelegenheid van de ondervraging en het laatste woord - waarvan verdachte overigens geen gebruik heeft gemaakt -, respectievelijk pleidooi en dupliek de gelegenheid gehad naar voren te brengen wat zij van belang achten voor de verdediging. De rechtbank had het onderzoek ter terechtzitting in de zaak tegen verdachte op 10 maart 2010 weliswaar formeel nog niet gesloten, maar het achterwege blijven daarvan had louter te maken met het feit dat de rechtbank gekozen had voor een later sluitingstijdstip teneinde de uitspraakdatum in alle zaken naar aanleiding van het onderzoek Costa gelijk te laten lopen. Deze gang van zaken is ook met procespartij(en) besproken. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat in deze situatie de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, waarbij noch verdachte noch zijn raadsman verschenen is, behoudens onvoorziene omstandigheden, een formaliteit betreft en dat het onderzoek ter terechtzitting in de zaak tegen verdachte op 10 maart 2010 materieel tot een einde is gekomen. Nu niet gebleken is van onvoorziene omstandigheden op grond waarvan de aanvullende stukken eerst na de materiële afronding van het onderzoek ter terechtzitting konden worden overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de aanvullende stukken van de raadsman tardief zijn ingediend.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
Zaaksdossier C4
hij op 4 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.032,60 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank allereerst gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd aan standaardkoeriers die ongeveer 10 kilogram cocaïne in Nederland hebben ingevoerd. Aan deze koeriers, voor wie geldt dat zij veelal vanuit financieel minder rooskleurige omstandigheden tot de invoer van cocaïne zijn overgegaan en die een aanmerkelijke kans op betrapping lopen, wordt doorgaans een gevangenisstraf van vier jaren opgelegd. Aan deze - relatief hoge - strafoplegging ligt - naast het gevaar voor de volksgezondheid dat door deze delicten wordt veroorzaakt en de (financiële) schade die gebruikers van cocaïne aan de samenleving toebrengen om te kunnen voorzien in hun behoefte aan die stof - mede als overweging ten grondslag dat het door deze relatief hoge straffen voor en de aanmerkelijke kans op betrapping van die koeriers voor organisatoren van cocaïnesmokkel moeilijker wordt gemaakt om koeriers te kunnen ronselen.
In de onderhavige zaak gaat het om verdachten die zich in georganiseerd verband hebben bezighouden met de smokkel van cocaïne. De argumenten die gelden voor de relatief hoge strafoplegging aan koeriers van cocaïne, gelden des te sterker voor dergelijke organisatoren. Allereerst is daarvoor van belang dat de organisatoren van cocaïnesmokkel verreweg het grootste deel van de winsten die worden behaald met de cocaïnesmokkel opstrijken, terwijl zij daarnaast doorgaans niet in financieel minder rooskleurige omstandigheden verkeren. Zij maken aldus uit louter winstbejag de gezondheid van personen en de belangen van de samenleving volstrekt ondergeschikt aan hun honger naar geld.
Daarnaast noopt de generale en speciale preventie, mede vanwege de betrekkelijk geringe kans op betrapping van de organisatoren, tot een hogere bestraffing dan thans veelal gebruikelijk is bij genoemde koeriers. Ten slotte noodzaakt ook de geraffineerde manier waarop gebruik wordt gemaakt van geheime bergplaatsen in vliegtuigen en de inschakeling van medewerkers van de luchthavens, zoals werknemers van vliegmaatschappijen en bagage afhandelingbedrijven en medewerkers van douane en Koninklijke Marechaussee, vanwege het corrumperend effect dat zulks heeft, tot een hogere strafoplegging dan genoemde vier jaren.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de smokkel van een hoeveelheid van 10 kilogram cocaïne door personen die zulks in georganiseerd verband en op geraffineerde wijze doen in beginsel met een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden dient te worden bestraft. Afhankelijk van de rol die een verdachte binnen dit georganiseerd verband bij de smokkel vervult en de uit de (eventuele) recidive blijkende hardnekkigheid waarmee een verdachte volhardt in crimineel gedrag als waarvan hier sprake is, is er aanleiding voor verdere differentiëring van de op te leggen straf.
Als gezegd heeft verdachte zich in georganiseerd verband met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de smokkel van de onderhavige hoeveelheid cocaïne.
Verdachte, die in een telefoongesprek als “de grote man” werd aangeduid, vervulde binnen dit georganiseerd verband een cruciale en onmisbare rol. Als contactpersoon van de groep personen die in Sint-Maarten de cocaïne leverde en aan boord van het vliegtuig plaatste, kwam hij naar Nederland voor onderhandelingen en overleg over (de uitvoering van) het transport met de medeverdachten in deze zaak. Tevens gaf hij, naar aanleiding van deze onderhandelingen en dit overleg, aan de personen in Sint-Maarten opdracht om de cocaïne daadwerkelijk in het vliegtuig te plaatsen en verstrekte hij de verdachten in Nederland de benodigde instructies over de verbergplaats van de cocaïne. De rechtbank rekent verdachte zijn belangrijke en onmisbare rol met betrekking tot de uitvoering van het transport zwaar aan.
Op grond van het hiervoor overwogene vindt de rechtbank aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf van nader te noemen duur op te leggen, waarbij de rechtbank overweegt dat de door de officier van justitie gevorderde straf, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende recht doet aan de ernst van het door verdachte begane feit.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- Wetboek van Strafrecht: artikel 47;
- Opiumwet: artikel 2 en 10.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, voorzitter,
mrs. R.E.A. Toeter en T.A.M. Tijhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L. Wessels en W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2010.