Parketnummer: 15/801461-09
Uitspraakdatum: 2 april 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 maart 2010 en 19 maart 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel, locatie Het Schouw te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(Zaaksdossier C4)
[medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats]) en/of [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]) en/of anderen en/of een ander op of omstreeks 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.032,60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 23 juli 2009 tot en met 04 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam Zuidoost, en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft verdachte (onder meer) (telkens)
- op verzoek (van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]) in de systemen (waaronder het opsporingsregister) van de Koninklijke Marechaussee gekeken of (een) bepaalde perso(o)n(en), die uit en/of in wilde(n) reizen via de luchthaven Schiphol, in deze systemen voorkwam(en) en/of gesignaleerd stond(en) en/of (vervolgens) deze informatie doorgegeven aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of
- (meermalen) telefonische contacten te onderhouden met [medeverdachte 2], waarbij hij, verdachte, [medeverdachte 2] van informatie voorzag en/of
- foto's van (vermoedelijke/mogelijke verstopplaatsen van verdovende middelen in) de laadruimtes van (een) vliegtuig(en) (in kleur) heeft uitgeprint en/of (vervolgens) een ontmoeting heeft gehad met [medeverdachte 1] en/of een ander persoon en/of (vervolgens) die geprinte foto's aan [medeverdachte 1] en/of (een) ander perso(o)n(en) verstrekt/gegeven.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Oordeel van de rechtbank
4.2.1. Onderzoek afgeluisterde communicatie
In het onderzoek Costa zijn diverse telefoonlijnen gekoppeld aan verdachte en zijn medeverdachten als gebruiker(s). Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in het dossier opgenomen tapgesprekken ook daadwerkelijk door de in de processen-verbaal aan ieder telefoonnummer gekoppelde gebruiker(s) gevoerd.
4.2.2. Vertaling van de tapgesprekken
Voor zover de verdediging met de opmerking dat het onderzoeksteam bij de vertaling van de tapgesprekken gebruik heeft gemaakt van een verkeerde tolk een verweer heeft opgeworpen, zal de rechtbank niet op die opmerking ingaan, aangezien de verdediging daaraan geen consequenties heeft verbonden en de rechtbank daartoe ook ambtshalve geen aanleiding ziet, nu de juistheid van de in de voor het bewijs gebezigde taps gegeven vertaling - voor zover beluisterd - bevestigd is door de ter terechtzitting aanwezige tolk. Bovendien wordt de vertaling van de tapgesprekkken door [medeverdachte 2] in zijn verklaringen afgelegd tegenover de Koninklijke Marechaussee bevestigd.
4.2.3. Raadpleging van het opsporingsregister
Door en namens verdachte is ter terechtzitting als verweer naar voren gebracht dat verdachte niet in de opsporingssystemen heeft gekeken. Ter onderbouwing van dit verweer is aangevoerd dat het juist is dat [medeverdachte 2] dit meermalen aan verdachte heeft gevraagd en dat verdachte daarop ook geantwoord heeft, maar dat verdachte niet daadwerkelijk het systeem heeft geraadpleegd. Dat kon verdachte ook niet, omdat de computer waarop verdachte het opsporingssysteem kon raadplegen op dat moment al niet meer stond op de afdeling waar verdachte werkzaam was. Verdachte heeft tegenover de Koninklijke Marechaussee weliswaar verklaard dat hij daadwerkelijk het systeem geraadpleegd heeft, maar hij heeft deze onjuiste verklaring afgelegd, omdat hij onder de indruk was van de verhoorsituatie en de rang van de verhoorders.
De rechtbank acht de ter terechtzitting van verdachte afgelegde verklaring niet geloofwaardig. Verdachte heeft tegenover de Koninklijke Marechaussee op 6 oktober 2009 en 13 oktober 2009 consistent en gedetailleerd verklaard over wie hij heeft gecontroleerd (namelijk [medeverdachte 1]), hoe hij dit heeft gedaan (op persoonssleutel) en hoe vaak hij dit heeft gedaan (drie of vier keer). Verdachte heeft voorts tegenover de rechter-commissaris op 9 oktober 2009 bevestigd dat hij voor [medeverdachte 2] in het opsporingssysteem gekeken heeft. Uit het hierboven weergegeven proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2009 blijkt verder dat de zogenaamde losse Pas computer, waarop het opsporingssysteem geraadpleegd kon worden, in juli en augustus 2009 nog operationeel was op de afdeling waar verdachte werkzaam was. Gelet op het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien met de opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken - acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij onder de indruk was van de verhoorsituatie en zijn verhoorders, een luitenant en een adjudant, en daarom anders dan de waarheid heeft verklaard, niet aannemelijk.
4.2.4. Opzet
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij niet wist dat de door hem verrichte handelingen en de door hem gevoerde (telefoon)gesprekken betrekking hadden op de invoer van cocaïne in Nederland en dat zijn opzet mitsdien niet gericht was op de begunstiging van de invoer van cocaïne.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij 11 foto’s heeft uitgeprint voor [medeverdachte 2] en dat hij slechts één van deze foto’s heeft gezien, namelijk de bovenste van het stapeltje geprinte foto’s en dat deze foto is weergegeven op dossierpagina C4.349 rechtsboven. Verdachte heeft, naar de rechtbank begrijpt ter onderbouwing van voormeld verweer, verklaard dat hij dacht dat dit een foto van een zeecontainer is. Deze verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk. Nog daargelaten dat verdachte niet heeft aangegeven, waarom hij dacht dat het een foto van een zeecontainer was, verdient opmerking dat op de foto onder meer de letters “KL” te zien zijn. Deze letters zijn blauw van kleur. Het kan niet anders dan dat verdachte, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee te Schiphol, ermee bekend is dat de lettercombinatie “KL” (in elk geval) in combinatie met een blauwe kleur staat voor de luchtvaartmaatschappij KLM.
Voorts heeft [medeverdachte 2] verdachte (op 31 augustus 2009 te 21:04 uur) verteld dat hij “iets moet branden om iets goed te kunnen zien”, waarna verdachte op zeer omslachtige wijze foto’s uitprint voor [medeverdachte 2]. Zo wordt er door verdachte ingelogd in een GMail-account die niet van verdachte zelf is en waarvan verdachte via MSN door [medeverdachte 2] de gebruikersnaam en het wachtwoord toegezonden krijgt. Enkele minuten na het toezenden schrijft [medeverdachte 2] in rode letters aan verdachte “poer en direkt na joe brada”, hetgeen volgens de tolk betekent: “haal het direct weg bij je broer”. Verdachte schrijft vervolgens “wakti”, hetgeen volgens de tolk betekent: “wacht”. Dat verdachte - zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard – de zin “poer en direkt na joe brada” niet heeft gezien, acht de rechtbank eveneens onaannemelijk, nu deze zin in rode letters was geschreven en verdachte er kennelijk op gereageerd heeft met het woord “wakti”.
Verdachte heeft de foto’s vervolgens, zoals hij ter terechtzitting verklaard heeft, vrijwel direct nadat ze waren geprint, overhandigd aan [medeverdachte 1], zijnde de persoon ten behoeve waarvan hij meermalen op verzoek is nagegaan in het opsporingssysteem of deze persoon daarin niet voorkwam en of deze in verband daarmee naar Sint-Maarten kon gaan vliegen.
Vervolgens zegt [medeverdachte 2] op 5 september 2009 (om 10:23 uur) - daags nadat ruim 10 kilogram cocaïne is aangetroffen in een vliegtuig afkomstig vanuit Sint-Maarten - tegen verdachte dat hij hoofdpijn heeft en dat “waswasi - hetgeen volgens verdachte een algemene benaming is voor politie - heeft gestoord, de kerels van [bijnaam verdachte]”. Dit gesprek is ter terechtzitting in aanwezigheid van een tolk beluisterd en (opnieuw) vertaald in “waswasistoring/bijenstoring, toch”. De rechtbank heeft, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen reden te twijfelen aan deze vertaling, nu deze niet of nauwelijks afwijkt van het tapgesprek, zoals dat aanvankelijk door een tolk is vertaald. Verdachte reageert vervolgens op deze mededeling van [medeverdachte 2], zoals de rechtbank ter terechtzitting heeft waargenomen, met een langgerekt uitgesproken “oooh”, uit welke reactie de rechtbank, gelet op de gebezigde toon van verdachte, afleidt dat verdachte de ernst en consequenties van deze storing zeer serieus neemt.
Dat in dit gesprek, zoals verdachte en [medeverdachte 2] verklaren, gerefereerd wordt aan de 100% -controle waaraan [medeverdachte 1] op 31 augustus 2009 bij terugkomst uit Sint-Maarten werd onderworpen, acht de rechtbank, gelet op het gegeven dat verdachte opmerkt dat hij hoofdpijn heeft en gelet op voormelde reactie en voorts in aanmerking genomen dat verdachte en [medeverdachte 2] al gesproken hadden over die 100% -controle van [medeverdachte 1] (in het gesprek van 31 augustus 2009 te 21.04 uur: “Ze hadden hem bijna tot het laatst gehouden”), onaannemelijk. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat in het gesprek door [medeverdachte 2] gerefereerd wordt aan de inbeslagname van (ruim) 10 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne op 4 september 2009 en dat verdachte dit ook begreep.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - en indachtig de omstandigheid dat, zoals zij beiden verklaren, verdachte en [medeverdachte 2] zeer goede vrienden zijn, van oordeel dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich bezighielden met de invoer van cocaïne en dat hij met zijn uit de bewijsmiddelen blijkende handelingen daaraan medeplichtig was. De rechtbank acht het verweer van verdachte dat hij niet wist dat de gesprekken die hij voerde en de handelingen die hij verrichtte betrekking hadden op de invoer van cocaïne in Nederland dan ook ongeloofwaardig.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
[medeverdachte 1], geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] en [medeverdachte 2], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], en anderen op 4 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht 10.032,60 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 23 juli 2009 tot en met 4 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en Amsterdam Zuidoost, in elk geval in Nederland telkens opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft, immers heeft verdachte (telkens)
- op verzoek van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de systemen, waaronder het opsporingsregister van de Koninklijke Marechaussee, gekeken of een bepaald persoon, die uit wilde reizen via de luchthaven Schiphol, in deze systemen voorkwam of gesignaleerd stond en vervolgens deze informatie doorgegeven aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en
- telefonische contacten onderhouden met [medeverdachte 2], waarbij hij, verdachte, [medeverdachte 2] van informatie voorzag en
- foto's van vermoedelijke verstopplaatsen van verdovende middelen in de laadruimtes van een vliegtuig (in kleur) heeft uitgeprint en daarbij die geprinte foto's aan [medeverdachte 1] verstrekt.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank allereerst gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd aan standaardkoeriers die ongeveer 10 kilogram cocaïne in Nederland hebben ingevoerd. Aan deze koeriers, voor wie geldt dat zij veelal vanuit financieel minder rooskleurige omstandigheden tot de invoer van cocaïne zijn overgegaan en die een aanmerkelijke kans op betrapping lopen, wordt doorgaans een gevangenisstraf van vier jaren opgelegd. Aan deze - relatief hoge - strafoplegging ligt – naast het gevaar voor de volksgezondheid dat door deze delicten wordt veroorzaakt en de (financiële) schade die gebruikers van cocaïne aan de samenleving toebrengen om te kunnen voorzien in hun behoefte aan die stof – mede als overweging ten grondslag dat het door deze relatief hoge straffen voor en de aanmerkelijke kans op betrapping van die koeriers voor organisatoren van cocaïnesmokkel moeilijker wordt gemaakt om koeriers te kunnen ronselen.
In de onderhavige zaak gaat het om verdachten die zich in georganiseerd verband hebben bezighouden met de smokkel van cocaïne. De argumenten die gelden voor de relatief hoge strafoplegging aan koeriers van cocaïne, gelden des te sterker voor dergelijke organisatoren. Allereerst is daarvoor van belang dat de organisatoren van cocaïnesmokkel verreweg het grootste deel van de winsten die worden behaald met de cocaïnesmokkel opstrijken, terwijl zij daarnaast doorgaans niet in financieel minder rooskleurige omstandigheden verkeren. Zij maken aldus uit louter winstbejag de gezondheid van personen en de belangen van de samenleving volstrekt ondergeschikt aan hun honger naar geld.
Daarnaast noopt de generale en speciale preventie, mede vanwege de betrekkelijk geringe kans op betrapping van de organisatoren, tot een hogere bestraffing dan thans veelal gebruikelijk is bij genoemde koeriers. Ten slotte noodzaakt ook de geraffineerde manier waarop gebruik wordt gemaakt van geheime bergplaatsen in vliegtuigen en de inschakeling van medewerkers van de luchthavens, zoals werknemers van vliegmaatschappijen en bagage afhandelingbedrijven en medewerkers van douane en Koninklijke Marechaussee, vanwege het corrumperend effect dat zulks heeft, tot een hogere strafoplegging dan genoemde vier jaren.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de smokkel van een hoeveelheid van 10 kilogram cocaïne door personen die zulks in georganiseerd verband doen in beginsel met een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden dient te worden bestraft.
Met betrekking tot verdachte geldt dat hij, anders dan zijn medeverdachten (enkel) medeplichtig is geweest aan de invoer van ongeveer 10 kilogram cocaïne in Nederland, waarbij overigens voor verdachte evenzeer geldt dat hij deel uitmaakt van het georganiseerde verband. Verdachte heeft ten behoeve van de in het kader van deze invoer door een medeverdachte te maken reis naar Sint-Maarten de opsporingssystemen gecontroleerd, waardoor die medeverdachte een geringere kans liep om bij een controle te worden aangehouden. Daarnaast heeft hij de voor het welslagen van die invoer benodigde foto’s van de bergplaats van de cocaïne in het vliegtuig, die hij per email had ontvangen, uitgeprint en aan een medeverdachte verstrekt. De rechtbank rekent verdachte deze handelingen zwaar aan. De rechtbank rekent verdachte zijn handelingen des te zwaarder aan, nu verdachte bij een deel daarvan misbruik heeft gemaakt van zijn positie en bevoegdheden als medewerker van de Koninklijke Marechaussee en het vertrouwen dat in hem werd gesteld. Op grond van het hiervoor overwogene vindt de rechtbank aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf van na te melden duur op te leggen, waarbij de rechtbank overweegt dat de door de officier van justitie gevorderde straf, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende recht doet aan de ernst van het door verdachte begane strafbare feit.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- Wetboek van Strafrecht: artikel 47, 48 en 49;
- Opiumwet: artikelen 2 en 10.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, voorzitter,
mrs. R.E.A. Toeter en T.A.M. Tijhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L. Wessels en W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2010.