ECLI:NL:RBHAA:2010:BL9315

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 999 & AWB 10 / 856
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake niet tijdig beslissen op bezwaar en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 19 maart 2010 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eisers beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar van 30 juni 2009. De eisers hebben tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door verweerder was overschreden, en dat verweerder pas na ingebrekestelling door eisers op 23 februari 2010 een conceptbeslissing op bezwaar had opgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is en dat het niet tijdig beslissen door verweerder gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen, en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. A. Buiskool, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10-999 (beroep), 10-856 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2010
in de zaak van:
[naam eiser 1] en [naam eiser 2], in hun hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordigers van [naam dochter],
wonende te [woonplaats],
eisers,
tegen:
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2009 heeft verweerder ten behoeve van [naam dochter] een indicatiebesluit afgegeven.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 30 juni 2009 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 25 februari 2010 hebben eisers bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 30 juni 2009. Tevens hebben eisers verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft bij brief van 1 maart 2010 verweerder verzocht, binnen twee weken na de dagtekening van de brief, mee te delen of de termijn waarbinnen in deze procedure een besluit moet worden genomen is verstreken.
Verweerder heeft hierop bij brief van 17 maart 2010 gereageerd.
2. Overwegingen
2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 383) in werking getreden. Afdeling 8.2.4.A van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt deel uit van deze wetswijziging. Ingevolge artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend vóór het tijdstip waarop afdeling 8.2.4.A van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Nu het beroepschrift is ingediend op 25 februari 2010, is het recht over het niet tijdig beslissen van toepassing zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2009.
2.2 Ingevolge artikel 8:54 Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.3 Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
2.4 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.5 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en,
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.6 Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend na de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2.7 In artikel 58, eerste lid, van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) is bepaald dat een beslissing van een zorgverzekeraar of een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, op bezwaar inzake een aanspraak op zorg of op een vergoeding ingevolge deze wet niet wordt genomen dan nadat daaromtrent door het College zorgverzekeringen op verzoek van het bestuursorgaan advies is uitgebracht. In het vierde lid is bepaald dat het College zorgverzekeringen een advies als bedoeld in het eerste lid uitbrengt, binnen tien weken na ontvangst van alle gegevens en bescheiden die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk zijn, en zendt gelijktijdig afschrift daarvan aan de belanghebbende. Volgens het vijfde lid wordt de beslissing op bezwaar, indien het college zorgverzekeringen is verzocht advies uit te brengen, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, Awb genomen binnen een en twintig weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
2.8 Verweerder heeft bij brief van 17 maart 2010 aan de rechtbank erkent dat de afhandeling van het bezwaarschrift te lang heeft geduurd en aangegeven dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond geacht moet worden. Verweerder heeft daaraan toegevoegd op 23 februari 2010 een conceptbeslissing op bezwaar te hebben opgesteld en deze conceptbeslissing ter advisering aan het College zorgverzekeringen te hebben voorgelegd. Het is volgens verweerder niet duidelijk wanneer het College zorgverzekeringen met een advies zal komen.
2.9 De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt voorts vast dat eisers verweerder bij brieven van 23 februari 2010 en 25 februari 2010 hebben meegedeeld dat verweerder in gebreke is. Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk.
2.10 Het bezwaarschrift dateert van 30 juni 2009. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder een andere termijn zou kunnen hanteren dat de een en twintig weken zoals bepaald in artikel 58 Awbz.
2.11 De rechtbank acht geen onderzoek ter zitting noodzakelijk en zal met toepassing van artikel 8:54 Awb het beroep gegrond verklaren.
2.12 In artikel 8:55d, eerste lid, Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
2.13 De rechtbank stelt vast dat hoewel het bezwaar al dateert van 30 juni 2009, verweerder pas na de ingebrekestelling door eisers op 23 februari 2010, een conceptbeslissing op bezwaar heeft opgesteld en deze ter advisering aan het College zorgverzekeringen heeft voorgelegd, op welk advies thans gewacht moet worden. De rechtbank is echter van oordeel dat niet valt in te zien waarom verweerder niet veel sneller na ontvangst van het bezwaarschrift de benodigde stappen had kunnen nemen ter afhandeling van het bezwaar. Hierbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat de Awbz juist al heeft voorzien in een ruimere beslistermijn in bezwaar, omdat het College zorgverzekeringen een advies moet uitbrengen in dit soort zaken. Nu verweerder pas na door eisers in gebreke te zijn gesteld en nadat de beslistermijn ingevolge de Awbz reeds ruimschoots was overschreden, advies heeft gevraagd aan het College zorgverzekeringen heeft verweerder zichzelf in de aan de orde zijnde positie gebracht. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder thans meer tijd te gunnen dan de in artikel 8:55d, eerste lid, Awb bepaalde termijn van twee weken.
2.14 Gelet op artikel 8:55d, eerste lid, Awb zal de rechtbank verweerder dan ook opdragen om alsnog een besluit op bezwaar te nemen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak.
2.15 De rechtbank zal voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, Awb bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
2.16 Nu in de hoofdzaak wordt beslist zal de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.17 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat eisers voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten hebben gemaakt.
2.18 Wel zal verweerder worden opgedragen het door eisers betaalde griffierecht voor het beroep en de voorlopige voorziening te vergoeden van twee maal € 41,-.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
3.3 draagt verweerder op, binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak, alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eisers van 30 juni 2010;
3.4 bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
3.5 gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van in € 41,- aan hen vergoedt.
De voorzieningenrechter:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van in € 41,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, en op 19 maart 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.