4.2. Overwegingen aangaande het bewijs
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van verdachte dat hij bij de online raadpleging van de rekening van [bedrijf 1] niet kon zien dat het geld dat ingevolge de door hem met [medeverdachte] gemaakte afspraak op de rekening van [bedrijf 1] was overgemaakt, van [slachtoffer] NV, hierna te noemen [slachtoffer] afkomstig was, ongeloofwaardig acht. Het is immers van algemene bekendheid dat bij online raadpleging van de eigen rekeninggegevens met betrekking tot bijboekingen van geldbedragen zichtbaar is van wie die overgeboekte geldbedragen afkomstig zijn. Het blijkt bovendien uit het door die bank op de datum van de storting, 29 december 2003, opgemaakte “Gutschrift”.
Voorts stelt de rechtbank voorop dat verdachte, door met [medeverdachte] tegen een beloning van € 15.000,- een afspraak te maken om een rekening, waarvan hij gemachtigde was ter beschikking te stellen voor het overmaken van weg te sluizen geld en om dat geld snel van die rekening te halen, nadat het op die rekening was geboekt, zelfs wanneer juist is dat verdachte is meegedeeld dat het om belastingtechnische redenen was, met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling heeft gehandeld.
In het licht van de hiervoor weergegeven verklaring van [getuige] dat hij
a) – kort gezegd – [bedrijf 1] voor verdachte heeft geregeld, maar dat verdachte dat bedrijf niet op zijn naam wilde hebben en
b) van verdachte heeft gehoord dat hij een manier om snel geld te verdienen had ontdekt, door geld op een rekening te laten storten en dit geld er vervolgens snel weer vanaf te halen en
c) heeft gezien dat verdachte facturen voor [bedrijf 1] aan het maken was, waarbij hij de lay-out veranderde,
komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte wel degelijk heeft geweten dat hij samen met anderen met behulp van een valselijk opgemaakte factuur en met gebruikmaking van het door hem ter beschikking gestelde rekeningnummer ter wederrechtelijke bevoordeling van zichzelf en een of meer anderen zich schuldig maakte aan een misdrijf, te weten oplichting. De ongeloofwaardige verklaring van verdachte dat hij niet kon zien dat het geld dat ingevolge de door hem met [medeverdachte] gemaakte afspraak op de rekening van [bedrijf 1] werd overgemaakt van [slachtoffer] afkomstig was, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte wel degelijk het oogmerk had om zich samen met een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen en daartoe een ander (bedrijf) te bewegen tot afgifte van een groot geldbedrag.
Daaraan doet niet af dat verdachte wellicht van tevoren niet heeft geweten dat het bedrijf [slachtoffer] het bedrijf was dat werd benadeeld. Evenmin doet daaraan af dat verdachte wellicht niet heeft geweten wie de mededaders bij deze oplichting waren.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank het voorafgaand aan de overboeking van het geld door [slachtoffer] ter beschikking stellen van een rekening, waarvan verdachte de rechthebbende is, voor het overboeken van dat geld, een volstrekt onmisbare schakel in het kunnen voltooien van de oplichting, en oordeelt de rechtbank dat verdachte door aldus te handelen – niet zoals de raadsman heeft betoogd, te goeder trouw was, maar dat hij – tot naaste doel had zich wederrechtelijk ten koste van een ander te verrijken. Op grond van de omstandigheid dat het geld is overgemaakt op de rekening die werd aangehouden bij de Commerzbank, te Goch (Duitsland) merkt de rechtbank naast Schiphol-Rijk, in de gemeente Haarlemmermeer, waar het bedrijf [slachtoffer], dat het geld heeft overgemaakt, is gevestigd, Goch (Duitsland) mede aan als pleegplaats van dit misdrijf.