ECLI:NL:RBHAA:2010:BL9109

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-035217-04
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting door gebruik van valse facturen en handtekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 25 februari 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van oplichting. De tenlastelegging betrof het oplichten van het bedrijf [slachtoffer] NV door middel van een valse factuur en vervalsing van een handtekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een bedrag van € 394.852,40 heeft verkregen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen. De verdachte heeft een rekening ter beschikking gesteld voor de overmaking van het bedrag en een valselijk opgemaakte factuur verzonden naar [slachtoffer] NV. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 januari 2004, in vereniging met anderen, heeft gehandeld met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de frauduleuze handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte failliet was verklaard en de boedelrekening leeg was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/035217-04
Uitspraakdatum: 25 februari 2010
Tegenspraak op de voet van artikel 279, tweede lid Sv
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 februari 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 februari 2004 te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer (Nederland) en/of te Nijmegen (Nederland) en/of te Goch (Duitsland) en/of te Leer (Duitsland), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het bedrijf [slachtoffer] NV heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (totaal 394.852,40 euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- als rekeninggemachtigde/gevolmachtigde van het bedrijf [bedrijf 1] (gevestigd te Leer, Duitsland) het rekeningnummer [nummer] (bij de Commerzbank te Goch) ter beschikking gesteld en/of
- een valselijk opgemaakte factuur van het bedrijf [bedrijf 1] (ten bedrage van 394.852, 40 euro) naar het bedrijf [slachtoffer] NV opgestuurd/meegenomen (met hierop het begunstigde rekeningnummer [nummer]) en/of
- de handtekening van de general manager bij [slachtoffer] NV, de heer [betrokkene 1], op voornoemde factuur vervalst (waardoor toestemming werd verleend/gegeven tot betaling van de factuur),
waardoor het bedrijf [slachtoffer] NV werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Subsidiair:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 februari 2004 te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer (Nederland) en/of te Nijmegen (Nederland) en/of te Goch (Duitsland) en/of te Leer (Duitsland)
Met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het bedrijf [slachtoffer] NV heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (totaal 394.852,40 euro), in elk geval van enig goed, hebbende die [medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
- een valselijk opgemaakte factuur van het bedrijf [bedrijf 1] (ten bedrage van 394.852, 40 euro) naar het bedrijf [slachtoffer] NV heeft/hebben opgestuurd/meegenomen (met hierop het begunstigde rekeningnummer [nummer]) en/of
- de handtekening van de general manager bij [slachtoffer] NV, de heer [betrokkene 1], op voornoemde factuur heeft/hebben vervalst (waardoor toestemming werd verleend/gegeven tot betaling van de factuur),
waardoor het bedrijf [slachtoffer] NV werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 februari 2004 te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer (Nederland) en/of te Nijmegen (Nederland) en/of te Goch (Duitsland) en/of te Leer (Duitsland) gelegenheid, opzettelijk middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
als rekeninggemachtigde/gevolmachtigde van het bedrijf [bedrijf 1] (gevestigd te Leer, Duitsland) het rekeningnummer [nummer] (bij de Commerzbank te Goch) ter beschikking te stellen (zodat hierop het bedrag groot 394.852, 40 euro kon worden gestort);
en/of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 februari 2004 te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer (Nederland) en/of te Nijmegen (Nederland) en/of te Goch (Duitsland) en/of te Leer (Duitsland),
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een voorwerp, te weten een geldbedrag (totaal 394.852,40 euro), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag (totaal 394.852,40 euro), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Op grond van de door de officier van justitie ter terechtzitting gegeven toelichting begrijpt de rechtbank de tenlastelegging aldus dat aan verdachte primair wordt verweten (medeplegen van) oplichting en subsidiair medeplichtigheid aan (medeplegen van) oplichting en/of (medeplegen van) witwassen (meermalen gepleegd).
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte hiervoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd dat deze voor wat betreft de onder 3. en 4. in de toelichting op die vordering opgevoerde kosten met een totaal schadebedrag van € 21668,40 zal worden toegewezen, en dat waar de vordering van de benadeelde dit bedrag te boven gaat, zij hierin niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat ten aanzien van een bedrag groot € 297499,06 de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd. Dit bedrag bestaat uit de genoemde € 21668,40 en een bedrag groot
€ 275.830,66 – welk bedrag het restant vormt van de oorspronkelijke schuld van verdachte aan de benadeelde partij groot
€ 394.852,40 – tot vergoeding van welk bedrag verdachte krachtens het vonnis van 22 september 2004 van de rechtbank te Arnhem is gehouden.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
Aangifte [slachtoffer]
Op 29 december 2003 heeft [slachtoffer] NV, gevestigd te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer, ter betaling van een binnengekomen factuur van [bedrijf 1] € 394.852,40 op het op die factuur vermelde rekeningnummer [nummer] van de Commerzbank te Goch (Duitsland) overgemaakt. Deze transactie is onderzocht en gebleken is dat de in rekening gebrachte diensten nooit zijn verricht, dat het hier (dus) een valse factuur betrof en dat de – voor de verwerking van de betaling vereiste en bij de factuur gevoegde – Cost Invoice Booking Chart voorzien was van een valselijk nagemaakte handtekening van [betrokkene 1], general manager van [slachtoffer]. Bij de uitvoering van deze frauduleuze handelingen is – waarschijnlijk door een kwaadwillende bij [slachtoffer] werkende persoon – gebruik gemaakt van het reguliere administratie systeem. Naar aanleiding van het bovenstaande heeft [slachtoffer] aangifte gedaan.
Geldstromen
Gebleken is dat vrijwel al het door [slachtoffer] NV gestorte geld in de periode van 30 december 2003 tot en met 13 januari 2004 van de bovengenoemde rekening is afgehaald. Via girale transacties zijn grote sommen geld overgeboekt op rekeningen van [bedrijf 2] en het daaraan gelieerde [bedrijf 3]. Middels contante opnames van de verschillende rekeningen is het geld uiteindelijk verdwenen, met dien verstande dat toen [slachtoffer] beslag op de genoemde rekeningen liet leggen er nog € 90.171,28 op de rekening ten name van [bedrijf 2] en € 29.121,61 op de rekening ten name van [bedrijf 3] stond.
Aanhouding en verklaringen van verdachte
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte [verdachte] rekeninggerechtigde c.q. handelingsgevolmachtigde is van de rekeningen van [bedrijf 1] (waarvan ene ‘[betrokkene 2]’ als eigenaar te boek staat), [bedrijf 2] en [bedrijf 3]. Op grond van deze bevindingen is [verdachte] aangehouden en als verdachte aangemerkt. Door de politie verhoord, verklaart verdachte dat hij in oktober 2003 benaderd werd door ene [medeverdachte] met de vraag of er geld op de rekening van [bedrijf 1] mocht worden gestort. Zodra het geld op de rekening gestort was, zou verdachte dat er afhalen en overdragen aan deze [medeverdachte]. Verdachte zou € 15.000,- krijgen voor zijn handelingen. Dit geld – waarvan de herkomst niet bekend was – moest worden weggesluisd, omwille van belastingtechnische redenen. Desgevraagd heeft verdachte online zijn bankgegevens gecontroleerd en constateerde hij dat er eind december 2003 € 394.000,- op zijn rekening was gestort. Verdachte stelt dat hij niet kon zien dat het geld van [slachtoffer] afkomstig was. Nadat het geld op zijn rekening was gestort heeft verdachte op advies van [medeverdachte] het geld over verschillende rekeningen verdeeld en heeft hij contante opnames gedaan, om het geld vervolgens aan [medeverdachte] over te dragen. Verdachte moest rustig aandoen en het geld niet in een keer opnemen. Wel moest verdachte het geld binnen twee à drie weken afgedragen hebben.
Verklaring [getuige]
[getuige] verklaart dat hij in 2002 een zekere [betrokkene 3] heeft geholpen bij het beginnen van [bedrijf 1], dat verdachte op een gegeven moment een GmbH wilde hebben en dat [getuige] geregeld heeft dat [bedrijf 1] op naam van [betrokkene 2] werd gezet, omdat verdachte dit bedrijf niet op zijn naam wilde hebben. [getuige] heeft vervolgens gezien dat verdachte facturen voor [bedrijf 1] aan het maken was, waarbij hij de lay-out veranderde. Ook heeft [getuige] van verdachte gehoord dat verdachte een manier om snel geld te verdienen had ontdekt, door geld op een rekening te laten storten en dit geld er vervolgens snel weer vanaf te halen. [getuige] begreep hieruit dat verdachte [bedrijf 1] nodig had om op de bijbehorende bankrekening veel geld binnen te halen. [getuige] heeft meerdere rekeningen aan verdachte overgedragen, waaronder die van [bedrijf 3].
4.2. Overwegingen aangaande het bewijs
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van verdachte dat hij bij de online raadpleging van de rekening van [bedrijf 1] niet kon zien dat het geld dat ingevolge de door hem met [medeverdachte] gemaakte afspraak op de rekening van [bedrijf 1] was overgemaakt, van [slachtoffer] NV, hierna te noemen [slachtoffer] afkomstig was, ongeloofwaardig acht. Het is immers van algemene bekendheid dat bij online raadpleging van de eigen rekeninggegevens met betrekking tot bijboekingen van geldbedragen zichtbaar is van wie die overgeboekte geldbedragen afkomstig zijn. Het blijkt bovendien uit het door die bank op de datum van de storting, 29 december 2003, opgemaakte “Gutschrift”.
Voorts stelt de rechtbank voorop dat verdachte, door met [medeverdachte] tegen een beloning van € 15.000,- een afspraak te maken om een rekening, waarvan hij gemachtigde was ter beschikking te stellen voor het overmaken van weg te sluizen geld en om dat geld snel van die rekening te halen, nadat het op die rekening was geboekt, zelfs wanneer juist is dat verdachte is meegedeeld dat het om belastingtechnische redenen was, met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling heeft gehandeld.
In het licht van de hiervoor weergegeven verklaring van [getuige] dat hij
a) – kort gezegd – [bedrijf 1] voor verdachte heeft geregeld, maar dat verdachte dat bedrijf niet op zijn naam wilde hebben en
b) van verdachte heeft gehoord dat hij een manier om snel geld te verdienen had ontdekt, door geld op een rekening te laten storten en dit geld er vervolgens snel weer vanaf te halen en
c) heeft gezien dat verdachte facturen voor [bedrijf 1] aan het maken was, waarbij hij de lay-out veranderde,
komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte wel degelijk heeft geweten dat hij samen met anderen met behulp van een valselijk opgemaakte factuur en met gebruikmaking van het door hem ter beschikking gestelde rekeningnummer ter wederrechtelijke bevoordeling van zichzelf en een of meer anderen zich schuldig maakte aan een misdrijf, te weten oplichting. De ongeloofwaardige verklaring van verdachte dat hij niet kon zien dat het geld dat ingevolge de door hem met [medeverdachte] gemaakte afspraak op de rekening van [bedrijf 1] werd overgemaakt van [slachtoffer] afkomstig was, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte wel degelijk het oogmerk had om zich samen met een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen en daartoe een ander (bedrijf) te bewegen tot afgifte van een groot geldbedrag.
Daaraan doet niet af dat verdachte wellicht van tevoren niet heeft geweten dat het bedrijf [slachtoffer] het bedrijf was dat werd benadeeld. Evenmin doet daaraan af dat verdachte wellicht niet heeft geweten wie de mededaders bij deze oplichting waren.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank het voorafgaand aan de overboeking van het geld door [slachtoffer] ter beschikking stellen van een rekening, waarvan verdachte de rechthebbende is, voor het overboeken van dat geld, een volstrekt onmisbare schakel in het kunnen voltooien van de oplichting, en oordeelt de rechtbank dat verdachte door aldus te handelen – niet zoals de raadsman heeft betoogd, te goeder trouw was, maar dat hij – tot naaste doel had zich wederrechtelijk ten koste van een ander te verrijken. Op grond van de omstandigheid dat het geld is overgemaakt op de rekening die werd aangehouden bij de Commerzbank, te Goch (Duitsland) merkt de rechtbank naast Schiphol-Rijk, in de gemeente Haarlemmermeer, waar het bedrijf [slachtoffer], dat het geld heeft overgemaakt, is gevestigd, Goch (Duitsland) mede aan als pleegplaats van dit misdrijf.
Anders dan de raadsman zonder enige onderbouwing heeft betoogd, komt de rechtbank op grond van de verklaringen van [betrokkene 1] die bij uitstek degene is die kan verklaren of een handtekening door hem is geplaatst, en zijn collega’s [betrokkene 4] en [betrokkene 5] die beiden bekend zijn met de handtekening van [betrokkene 1], tot het oordeel dat – hoewel er geen handschriftdeskundige ingeschakeld is – er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat er sprake is geweest van een valse handtekening van [betrokkene 1]. Daarbij komt nog dat onaannemelijk is dat [betrokkene 1] een Cost Invoice Booking Chart tot een bedrag van € 394.852,40 zou ondertekenen voor een factuur van een bedrijf dat niet bekend is als zakenrelatie van [slachtoffer].
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 januari 2004 te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer en te Goch (Duitsland), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en die ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen, het bedrijf [slachtoffer] NV heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 394.852,40 euro, hebbende verdachte en zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- als rekeninggemachtigde/gevolmachtigde van het bedrijf [bedrijf 1], gevestigd te Leer, Duitsland, het rekeningnummer [nummer] bij de Commerzbank te Goch ter beschikking gesteld en
- een valselijk opgemaakte factuur van het bedrijf [bedrijf 1] ten bedrage van 394.852, 40 euro naar het bedrijf [slachtoffer] NV opgestuurd/meegenomen met hierop het begunstigde rekeningnummer [nummer] en
- de handtekening van de general manager bij [slachtoffer] NV, de heer [betrokkene 1], op de bij de voornoemde factuur gevoegde Cost Invoice Booking Chart vervalst, waardoor toestemming werd verleend/gegeven tot betaling van de factuur,
waardoor het bedrijf [slachtoffer] NV werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van oplichting.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank bij de strafoplegging het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader(s) op een geraffineerde wijze [slachtoffer] NV opgelicht tot een bedrag van
€ 394.852,40. Verdachte heeft daartoe een bankrekening van een bedrijf, in Duitsland, waarvan hij de gemachtigde was, voor de overmaking van dat bedrag ter beschikking gesteld en daarbij de afspraak gemaakt dat hij – na overboeking van het ten onrechte over te boeken bedrag aan geld – dit geld snel van die rekening af zou halen. Hij is daarmee een zeer belangrijke en onmisbare schakel geweest bij deze oplichting. Verdachte en zijn mededader(s) hebben [slachtoffer] hiermee ernstige financiële schade toegebracht. Tevens hebben zij hierdoor het noodzakelijk vertrouwen dat in het handelsverkeer aan de juistheid van ingediende facturen moet kunnen worden gesteld, op grove wijze geschaad.
In de strafoplegging zal de rechtbank op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden met de – niet onherroepelijke – veroordeling van verdachte voor – kort gezegd – fiscale fraude tot een gevangenisstraf van 15 maanden door de rechtbank te Arnhem van 2 november 2006.
Verdachte is in de onderhavige strafzaak reeds in januari 2005 als verdachte aangehouden, in verzekering gesteld en gehoord. Deze inverzekeringstelling moet – volgens vaste jurisprudentie – worden aangemerkt als een handeling waaraan een verdachte de verwachting heeft kunnen ontlenen dat hij vervolgd zou worden. Weliswaar is de onderhavige strafzaak tegen hem vervolgens geseponeerd en is hem pas ingevolge de beschikking van 26 maart 2009 van het gerechtshof te Amsterdam op het beklag door [slachtoffer] NV ingediend ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering kenbaar gemaakt dat hij niettegenstaande dit eerdere sepot toch vervolgd zou worden, niet kan worden gezegd dat de redelijke termijn bij de vervolging desalniettemin niet in zeer aanzienlijke mate is overschreden. Daarin vindt de rechtbank aanleiding om met die overschrijding van de redelijke termijn rekening te houden. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bij vervolging binnen de redelijke termijn een gevangenisstraf van 16 maanden passend en geboden zou zijn geweest. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de op te leggen gevangenisstraf met 4 maanden verminderen.
De rechtbank heeft nog overwogen dat zij zich omtrent de persoon van verdachte – mede op grond van hetgeen de raadsman daaromtrent naar voren heeft gebracht en in het licht van het gegeven dat verdachte de feiten waarvan hij wordt verdacht, ontkent – voldoende voorgelicht acht.
De noodzaak voor inwilliging van het – naar de rechtbank begrijpt – subsidiair gedane verzoek (te weten in geval de rechtbank tot veroordeling zou komen) van de raadsman tot heropening van het onderzoek voor het uitbrengen van een reclasseringsrapport omtrent verdachte, ontbreekt daarom.
8. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] NV heeft een vordering tot schadevergoeding van € 29.724,39 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade is volgens de toelichting daarop als volgt opgebouwd:
- 2. gemaakte kosten aan rechtsbijstand inzake de procedure ex artikel 12 Sv ad € 8.055,99;
- 3. gemaakte kosten aan rechtsbijstand inzake de procedure nadien ad € 5.603,20;
- 4. gemaakte kosten wat betreft het door [bedrijf 4] bedrijfsrecherche uitgevoerde (fraude-)onderzoek ad € 16.065,20.
Ten aanzien van de gevorderde € 29.724,39 heeft benadeelde partij voorts verzocht dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Tevens heeft de benadeelde partij verzocht dat ten aanzien van een bedrag groot € 275.830,66 de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd. De rechtbank te Arnhem heeft immers – krachtens vonnis van 22 september 2004 – bepaald dat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is een bedrag groot € 394.852,40 aan de benadeelde partij te vergoeden, terwijl verdachte tot op heden slechts ten aanzien van een gedeelte groot € 119.021,74 tot vergoeding is overgegaan, en dat ten aanzien van het resterende (bovengenoemde) bedrag nu, bezien in het licht van de overwegingen in het vonnis van de rechtbank Den Bosch van 24 november 2009 LJN BK4216, de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman de rechtbank een – per fax op 10 februari 2010 bij de strafgriffie binnengekomen – brief van de bij uitspraak van het faillissement aangestelde curator, P.J.F.M. de Kerf, toegezonden, waaruit blijkt dat verdachte failliet is, de boedelrekening leeg is, en het faillissement nog niet is opgeheven.
In het licht van voormelde per fax binnengekomen brief en gelet op artikel 25 van de Faillissementswet – ingevolge welke bepaling rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben, tegen de curator dienen te worden ingesteld – is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, en dat het verzoek tot oplegging van de met die vordering samenhangende schadevergoedingsmaatregel dient te worden afgewezen.
Het verzoek om oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van het hiervoor bedoelde restantbedrag van
€ 275.830,66 van de door de rechtbank te Arnhem op 22 september 2004 toegewezen vordering, zal om die reden ook worden afgewezen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en wijst af de verzoeken tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E.A. Toeter, voorzitter,
mrs. A.M. Hol en D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.M. Fikkers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 februari 2010.
Mr. A.M. Hol is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Mr. D.G.M. van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.