Ingevolge artikel 21 van het Besluit dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.4 Het besluit ziet op het openstellen van de Waarderbrug voor gemotoriseerd verkeer, uitgezonderd vrachtverkeer, in oostelijke richting en het aanwijzen van een fietspad met één rijrichting aan de zuidzijde van de Waarderbrug en een fiets/bromfietspad met één rijrichting aan de noordzijde van de Waarderbrug. De uitvoering van het besluit geschiedt middels plaatsing van de borden C2, C3, C7, G11 en G12 in combinatie met het bord OB501 uit bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
2.5 Verzoekster kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de verkeersbesluiten worden geschorst.
2.6 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verzoekster niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij niet is aan te merken als belanghebbende. Volgens verweerder kunnen de aan het besluit ten grondslag liggende belangen, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de WVW 1994, niet worden beschouwd als belangen die de stichting krachtens haar statutaire doelstellingen behartigt.
2.7 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de statuten van verzoekster heeft de stichting ten doel het behouden en verbeteren van natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de flora en fauna, de kwaliteit van het milieu waaronder de lucht, de bodem en het water en de gezondheid van mensen en een goede ruimtelijke ordening, alles in de ruimste zin des woords. De voorzieningenrechter zou het standpunt van verweerder kunnen volgen, indien bij de besluitvorming enkel de in artikel 2, eerste lid, WVW 1994 genoemde belangen een rol hebben gespeeld. Ter zitting is echter gebleken dat verweerder verder van belang heeft geacht, en ook in de besluitvorming heeft meegewogen, de aanvullende verkeers- en luchtkwaliteitsonderzoeken van 17 december 2009 en 13 januari 2010. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betreft het hier een belang als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de WVW 1994, welke kan worden beschouwd als een belang dat verzoekster krachtens haar statutaire doelstelling behartigt. Gelet hierop is verzoekster aan te merken belanghebbende en bestaat er geen grond voor het oordeel dat het verzoekschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.8 In de motivering van het bestreden besluit komt naar voren dat de verkeersmaatregelen dienen ter verzekering van de veiligheid op de weg en de bescherming van weggebruikers, met name fietsers. Nu verweerder daarnaast het aspect van de luchtkwaliteit van belang heeft geacht, maar dit in het besluit niet heeft aangegeven, heeft verweerder niet voldaan aan de in artikel 21 van het besluit neergelegde verplichting om aan te geven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Verweerder zal dit in de beslissing op bezwaar alsnog moeten doen. Uit het rapport van Tauw van 13 januari 2010 volgt dat nog altijd met ruime marges wordt voldaan aan de geldende grenswaarden voor NO2 en fijnstof, wanneer de Waarderbrug in één richting wordt opengesteld. Nu verzoekster in deze fase van het geding nog geen deskundige tegenrapportage heeft overgelegd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie, zodat er vooralsnog geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder de belangen niet goed heeft afgewogen. Het verzoek om voorlopige voorziening zal derhalve worden afgewezen.
2.9 Naar aanleiding van het ter zitting gevoerde debat over de (betekenis van de) verkeerstellingen hecht de voorzieningenrechter eraan nog het volgende ten overvloede te overwegen, zulks (ook) met het oog op de besluitvorming over de Schoterbrug. Van de zijde van verzoekster is naar voren gebracht dat het belang dat aan haar verzoek ten grondslag ligt, met name is gelegen in het feit dat (beperkte) openstelling van de Waarderbrug de tellingen verstoort waarover een afspraak is gemaakt in het kader van de nadere besluitvorming over de bouw en vrijstelling van de Schoterbrug. Het betreft hier de afspraak die tijdens de hoorzitting op 15 januari 2010 op aandringen van de (voorzitter van de) Commissie beroep- en bezwaarschriften is gemaakt, inhoudende dat er tot mei 2010 verkeerstellingen zullen plaatsvinden. Met deze tellingen is in december 2009 ter hoogte van de Schoterbrug een aanvang gemaakt. Ter zitting is van de kant van verweerder verklaard dat deze tellingen sinds de beperkte openstelling ook plaatsvinden ter hoogte van de Waarderbrug, zodat voor verstoring van de tellingen niet hoeft te worden gevreesd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze informatie. Ter zitting heeft verweerder voorts verklaard ernaar te streven de besluitvorming over de Schoterbrug in mei a.s., als de resultaten van de tellingen bekend zijn, weer ter hand te nemen. Het is dan niet onwaarschijnlijk dat eerst een nadere hoorzitting bij de Commissie beroep- en bezwaarschriften zal volgen, aldus verweerder. Verzoekster heeft aangegeven thans nog geen aanleiding te zien een tegenrapport te laten uitbrengen tegenover de nadere deskundigenrapporten die verweerder inmiddels heeft laten uitbrengen door Goudappel Coffeng en Tauw. Verzoekster wil eerst de uitkomsten van de tellingen afwachten. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat verzoekster niet eerder een tegengeluid zal laten horen dan bij gelegenheid van de in het verschiet liggende nadere hoorzitting. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat verzoekster niet te zwaar moet inzetten op de resultaten van de verkeerstelllingen, omdat deze in geen geval van directe invloed zullen zijn op de besluitvorming over de Schoterbrug. Volgens verweerder tonen de nadere deskundigenrapporten, waarbij ook rekening is gehouden met beperkte openstelling van de Waarderbrug, immers aan dat met ruime marges wordt voldaan aan de grenswaarden luchtkwaliteit. Wel is het zo dat, indien de uitkomsten van de tellingen uitwijzen dat het verkeersaanbod hoger is dan geprognosticeerd en dus boven de gewenste en al eerder vastgestelde norm uitstijgt, overwogen wordt aanvullende verkeerskundige maatregelen te nemen om het verkeersaanbod te doen afnemen. Deze mogelijke maatregelen houden echter geen verband met en dienen dus niet het doel van (het voldoen aan de grenswaarden voor de) luchtkwaliteit, maar met de verkeerscirculatie in en door Haarlem in ruimere zin, aldus verweerder. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter verzoekster voorgehouden dat, indien zich gaat aftekenen dat de besluitvorming over de Schoterbrug zal uitvallen als door verweerder geschetst, namelijk het (opnieuw) afwijzen van de bezwaren op basis van de nadere rapporten, het in de rede ligt dat verzoekster van haar kant tijdig een tegenrapport zal laten uitbrengen. Mocht het zo ver komen, dan is te verwachten dat de rechtbank andermaal een beroep zal doen op de deskundigheid van de Stichting advisering bestuursrechtspraak. Verzoekster heeft als reactie gegeven, zakelijk weergegeven, doordrongen te zijn van haar (proces)positie, maar (ook) open te staan voor het zonder tussenkomst van de rechter in gezamenlijkheid met verweerder zoeken naar een oplossing in der minne.
2.10 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat verzoekster voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.