ECLI:NL:RBHAA:2010:BL5607

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
zaak/rolnr.: 443181 / CV EXPL 09-7186
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van uitbetaald loon en vakantie-uren door werkgever na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 4 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer. De werknemer, werkzaam als schoonheidsspecialiste, had een gemiddeld urencontract van 33 uur per week. De werkgever vorderde terugbetaling van uitbetaald loon en teveel opgenomen vakantie-uren, omdat de werknemer volgens de werkgever te weinig uren had gewerkt. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever verantwoordelijk was voor het rooster en dat een mogelijk tekort aan gewerkte uren binnen de risicosfeer van de werkgever viel. Dit betekent dat de werknemer recht had op het overeengekomen salaris, ongeacht het aantal gewerkte uren. De kantonrechter verwees naar artikel 7.628 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat de werknemer beschermt in dit soort situaties.

Daarnaast oordeelde de kantonrechter over de vordering van de werkgever met betrekking tot de teveel genoten vakantie-uren. De kantonrechter stelde vast dat, zelfs als de werknemer teveel vakantie-uren had opgenomen, dit niet automatisch leidde tot een terugbetalingsverplichting. De arbeidsovereenkomst gaf de werkgever de bevoegdheid om te bepalen wanneer vakantie-uren konden worden opgenomen. De kantonrechter concludeerde dat er geen rechtsgrond was voor de terugvordering van de vakantie-uren, tenzij er vooraf duidelijke afspraken waren gemaakt over terugbetaling bij beëindiging van het dienstverband. Dit was in dit geval niet aangetoond.

Uiteindelijk werd de vordering van de werkgever afgewezen, inclusief de nevenvorderingen. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die op € 350,-- werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar verklaard bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 443181 / CV EXPL 09-7186
datum uitspraak: 4 maart 2010
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [adres]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. M.J. Bentum
tegen
[gedaagde]
te [adres]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. C.W.M. Neefjes
De procedure
[eiser] heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen [gedaagde].
Hierop heeft [gedaagde] geantwoord.
Vervolgens zijn partijen ter terechtzitting verschenen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Daarvan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zo nodig in de vorm van een proces-verbaal worden uitgewerkt.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
De vordering
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen aan [eiser] te betalen de somma van € 2.002,49 in hoofdsom, vermeerderd met € 357,-- wegens buitengerechtelijke kosten en verder vermeerderd met rente en proceskosten.
In hoofdsom gaat het voor een bedrag groot 1.232,40 bruto wegens teveel uitbetaalde uren en een bedrag groot € 770,09 wegens teveel genoten vakantie-uren.
Het verweer
Het verweer strekt tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering.
De feiten
In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
1. [gedaagde] is van 1 september 2006 tot 1 november 2008 op arbeidsovereenkomst bij [eiser] werkzaam geweest, op het laatst in de functie van schoonheidsspecialiste. Het salaris bedroeg op het laatst € 7,50 bruto per uur ‘bij een gemiddelde arbeidsduur van 33 uren per week.’
2. Overeengekomen is inderdaad een ‘gebruikelijke arbeidsduur’ van 33 uur per week ‘gemiddeld.’ Een en ander is aldus verduidelijkt dat het aantal te werken uren per week afwisselend 30 en 36 uren zou bedragen. Overeengekomen is verder weliswaar, dat partijen konden afspreken dat werknemer méér uren zou werken, maar een wijziging in de gemiddelde arbeidsduur per week en/of het arbeidspatroon moest schriftelijk worden vastgelegd. Minder uren werken is contractueel evenwel niet voorzien..
3. In de arbeidsovereenkomst is voorts vastgelegd, dat de werkgever de vakantie vaststelt, na overleg met de werknemer.
4. Nadat [gedaagde] bij het einde van het dienstverband had laten blijken, dat zij nog aanspraak maakte op overuren en/of niet opgenomen vakantiedagen, heeft [eiser] haar accountant opdracht gegeven om -aan de hand van de handmatig bijgehouden urenadministratie- te berekenen of [gedaagde] ter zake nog aanspraken had. De accountant kwam daarop met een berekening, waaruit moest volgen dat [gedaagde] over de periode september 2006 tot en met oktober 2008 juist te weinig uren had gewerkt en daarom € 1.232,40 bruto teveel aan loon had ontvangen. Verder berekende de accountant dat [gedaagde] teveel vakantie-uren had opgenomen, hetgeen omgerekend neerkwam op een bedrag groot € 770,90.
De beoordeling van het geschil
[eiser] vordert de volgens haar teveel uitbetaalde uren, alsmede de tegenwaarde van de volgens haar teveel opgenomen vakantie-uren, als onverschuldigd betaald van [gedaagde] terug.
Voorop gesteld moet worden dat partijen geen flexibel urencontract zijn overeengekomen, maar een vast urencontract van gemiddeld 33 uur per week. Dat betekende dat [eiser] recht had op gemiddeld 33 uren arbeid per week en [gedaagde] op het met die uren overeenstemmende salaris.
Voor wat betreft de volgens [eiser] teveel uitbetaalde uren heeft het volgende te gelden. Als het al juist is dat [gedaagde] gedurende de door [eiser] bedoelde periode minder dan gemiddeld 33 uren gemiddeld heeft gewerkt, hetgeen overigens door [gedaagde] wordt betwist, dan betekent dit nog niet dat zij daarom geen recht zou hebben gehad op het overeengekomen salaris over deze periode. Niet dan wel onvoldoende weersproken is immers gebleven, dat het [eiser] was die uiteindelijk de te werken uren bepaalde. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] zich in dat verband zou hebben schuldig gemaakt aan ongeoorloofde afwezigheid . Dat laatste ligt ook niet voor de hand, omdat zij daarop dan toch wel eerder zou zijn aangesproken door [eiser]. Het moet er dan ook voor worden gehouden, dat de reden van de mogelijk tekort gewerkte uren binnen de risicosfeer van [eiser] viel. Volgens het bepaalde in artikel artikel 7.628 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek behield [gedaagde] daarom recht op het over die uren vastgestelde salaris en is er wat dat betreft dus niets teveel uitbetaald.
Voor wat betreft de volgens [eiser] teveel door [gedaagde] genoten vakantie-uren heeft het volgende te gelden. Zelfs indien het juist is dat [gedaagde] teveel vakantie-uren heeft genoten, hetgeen weer door [gedaagde] wordt betwist, dan nog vloeit daaruit voor [gedaagde] niet zonder meer de verplichting voort om de tegenwaarde van die uren aan [eiser] terug te betalen. Volgens de arbeidsovereenkomst, die op dat punt overigens overeenstemt met het bepaalde in artikel 7.638 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, was het uiteindelijk [eiser] die besliste of en zo ja, wanneer, vakantie-uren werden opgenomen. Indien teveel uren zijn toegekend, dan levert dat op zichzelf geen rechtsgrond op voor een vergoedingsplicht aan de kant van de werknemer na afloop van het dienstverband. Dat zou alleen anders zijn indien de werkgever, geconfronteerd met een verzoek tot toekenning van vakantie-uren waarop de werknemer op dat moment (nog) geen recht heeft, vóór het toekennen daarvan op duidelijke en voor geen redelijk misverstand vatbare wijze met de werknemer zou hebben afgesproken, dat de tegenwaarde daarvan zou moeten worden terugbetaald, indien het dienstverband zou eindigen voordat weer voldoende vakantie saldo zou zijn opgebouwd. (Vgl. Ktr. Zaandam 31 maart 1994 LJN AD 2082 en Ktr. Amsterdam 24 februari 1995; LJN AI 9155). Daarvan is in het onderhavige geval echter niet gebleken.
Dat de werknemer in het tegenovergestelde geval, waarin bij het einde van het dienstverband te weinig vakantie-uren zijn genoten, wel recht heeft op uitbetaling van de tegenwaarde daarvan in geld, vindt een zelfstandige rechtsgrond in het bepaalde in artikel 7.641 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, welk wetsartikel echter niet toepasselijk is op een geval zoals door [eiser] aangebracht.
Samenvattend moet worden geoordeeld dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, met inbegrip van de nevenvorderingen.
Omtrent de proceskosten moet worden beslist zoals hierna bepaald.
Beslissing
De vordering wordt afgewezen.
[eiser] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 350,-- wegens salaris van de gemachtigde, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.833 ten name van arrondissement Haarlem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 maart 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.