ECLI:NL:RBHAA:2010:BL5219

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-143 & AWB 10-144
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en intrekking van bijstandsuitkering op basis van medewerkingsplicht

In deze zaak hebben eisers, die een bijstandsuitkering ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), bezwaar gemaakt tegen de beëindiging en intrekking van hun uitkering door verweerder, de gemeente Haarlem. De gemeente had de uitkering opgeschort omdat eisers niet volledig hadden voldaan aan de verzoeken om inlichtingen. De voorzieningenrechter heeft op 12 februari 2010 uitspraak gedaan in de voorlopige voorziening en de hoofdzaak. De eisers waren opgeroepen voor gesprekken, maar alleen eiser was verschenen. Verweerder concludeerde dat eiseres, ondanks haar psychische klachten, in staat was om te verschijnen en dat het verzuim niet binnen de gestelde termijn was hersteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de uitkering te beëindigen, omdat eisers niet de benodigde informatie hadden verstrekt. De rechter benadrukte dat de medewerkingsplicht van belanghebbenden cruciaal is voor de uitvoering van de WWB. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 143 en 10-144 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 februari 2010
in de zaken van:
[naam eiser] en [naam eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2009 heeft verweerder het recht van eisers op een uitkering krachtens de WWB met ingang van diezelfde datum opgeschort, omdat verweerder niet beschikt over de gegevens die het mogelijk maken het recht van eisers op bijstand vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 2 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft verweerder de WWB-uitkering van eisers per 17 maart 2009 beëindigd en deze uitkering vervolgens per 1 februari 2009 ingetrokken, omdat eisers hebben gehandeld in strijd met de medewerkings- en inlichtingenplicht neergelegd in artikel 17 WWB.
Tegen dit besluit hebben eisers op 20 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 november 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder de WWB-uitkering van eisers ingetrokken per 26 februari 2009 en het besluit van 26 februari 2009 gehandhaafd.
Tegen het besluit van 30 november 2009 hebben eisers bij brief van 5 januari 2010 beroep ingesteld. Bij brief van eveneens 5 januari 2010 hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 2 februari 2010, waar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. Fischer, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. M.E. Zandbergen, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Tevens was ter zitting als tolk aanwezig E. Melkoumian.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het nu voorliggende geval van eisers verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Partijen hebben ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het afdoen van de beroepszaak. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Eisers hebben in ieder geval vanaf 19 mei 2004 van verweerder een bijstandsuitkering ontvangen berekend naar de norm voor gehuwden. Op 12 december 2008 heeft de klantmanager van eisers aan het bureau Fraudebestrijding van verweerder een melding doorgegeven. Hieruit is onder meer naar voren gekomen dat eisers maandelijks bedragen storten op een creditcardrekening die op dat moment bij verweerder niet bekend was.
2.3 Verweerder heeft vervolgens bij brief van 27 januari 2009 bij eisers bankafschriften opgevraagd van twee verschillende bankrekeningen en van de creditcardrekening. Deze bankafschriften moesten op 4 februari 2009 bij verweerder binnen zijn. Omdat eisers hieraan niet volledig hadden voldaan, heeft verweerder bij besluit van 6 februari 2009 het recht van eisers op een WWB-uitkering per 4 februari 2009 opgeschort. Voorts heeft verweerder eisers bij brief van 6 februari 2009 in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens alsnog voor 20 februari 2009 in te dienen. Eiser heeft op 13 februari 2009 alsnog de bankafschriften van de creditcardrekening bij verweerder ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens het schorsingsbesluit van 6 februari 2009 herroepen en alsnog aan eisers een WWB-uitkering uitbetaald over de periode 1 februari 2009 tot en met 25 februari 2009.
2.4 Verweerder heeft vervolgens eisers bij brief van 19 februari 2009 uitgenodigd voor een gesprek op 26 februari 2009. Uitsluitend eiser is op dit gesprek verschenen. Verweerder heeft hierna het opschortingsbesluit van 26 februari 2009 genomen, waarbij eisers tevens zijn opgeroepen voor een gesprek bij verweerder op 16 maart 2009. Ook op dit gesprek is uitsluitend eiser verschenen. Hierop heeft verweerder het beëindigings- en intrekkingsbesluit van 17 maart 2009 genomen. Verweerder heeft in bezwaar de besluiten van 26 februari 2009 en 17 maart 2009 gehandhaafd. Voorts heeft verweerder bij besluit van 25 maart 2009 een bedrag van bruto € 3.273,45 van eisers teruggevorderd.
2.5 Op 11 augustus 2009 heeft de arts van de GGD-Kennemerland (hierna: GGD-arts) aan verweerder een advies uitgebracht over [naam eiseres] (hierna: eiseres).
2.6 Eisers kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen. Volgens eisers gaat verweerder ten onrechte voorbij aan de angsten en gevoeligheden bij eiseres. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op het verzoek om het contact van eiseres met verweerder mogelijk te maken op een andere wijze dan met een handhavingsmedewerker bij de publieksdienst. Voorts wijzen eisers erop dat eiseres ter zitting bij de voorzieningenrechter is verschenen en ook op de hoorzitting. Toen had verweerder haar de nodige vragen kunnen stellen. Ook stellen eisers dat verweerder in bezwaar geen volledige heroverweging heeft uitgevoerd. In dit verband wijzen eisers op rechtsoverweging 2.15 van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2009. Tot slot voeren eisers aan dat beëindiging van de uitkering disproportioneel is ten opzichte van de enkele omstandigheid dat eiseres op het gesprek van 26 februari 2009 niet bij verweerder is verschenen. Ter zitting hebben eisers hieraan toegevoegd dat op de hoorzitting alle voor verweerder relevante vragen zijn beantwoord. Voorts heeft de GGD-arts volgens eisers de psychische stoornis bij eiseres bevestigd. Ook hebben eisers aangevoerd dat er in het gebouw van verweerders sociale dienst een bedreigende en intimiderende sfeer heerst en dat eisers door hun klantmanager niet goed zijn behandeld.
2.7 Verweerder stelt zich op grond van het advies van de GGD-arts op het standpunt dat de eiseres in staat is en was om bij verweerder op gesprek te komen. Het feit dat eiseres in een later stadium heeft aangegeven dat zij wel bereid is om te komen praten, is volgens verweerder een gepasseerd station. Hierdoor zou het systeem van artikel 54, eerste en vierde lid, WWB illusoir worden. Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat bij hem vragen zijn gerezen over het inkomsten- en uitgavenpatroon van eisers en over de vraag of eiseres wel in Nederland verbleef. Hierdoor was het essentieel dat eiseres zelf bij verweerder zou verschijnen voor het verstrekken van inlichtingen. Op de hoorzitting zijn niet alle vragen beantwoord, aldus verweerder.
2.8 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.9 In het eerste lid van artikel 17 WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Ingevolge het tweede lid is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
2.10 Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim, indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
2.11 Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten om zowel eiser als eiseres op te roepen voor een gesprek op respectievelijk 26 februari 2009 en 16 maart 2009 voor het verstrekken van inlichtingen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat bij verweerder vragen waren gerezen over het inkomsten- en uitgavenpatroon van eisers. Zo was de herkomst van bepaalde stortingen op de bankrekeningen van eisers voor verweerder niet duidelijk. Daar komt bij dat er, al dan niet door een misverstand, bij verweerder twijfel bestond over de vraag of eiseres zich wel in Nederland bevond. Verder staat vast dat eiseres op 26 februari 2009 noch op 16 maart 2009 is verschenen. Uitsluitend eiser is op deze data verschenen. Er is derhalve sprake van een verzuim van eiseres als bedoeld in artikel 54, eerste lid, WWB dat niet binnen de in artikel 54, tweede lid van de WWB bedoelde termijn is hersteld.
2.12 Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of eisers kan worden verweten dat zij dit verzuim niet hebben hersteld. Eisers hebben in dit verband, onder verwijzing van een verklaring van hun huisarts van 9 april 2009, gewezen op de psychische gesteldheid van eiseres. De verklaring van de huisarts luidt als volgt:
‘Er is bij [naam eiseres] sprake van een angststoornis’.
2.13 Verweerder heeft, gelet op deze verklaring van de huisarts van eisers, de GGD-arts verzocht de psychische gesteldheid van eiseres te onderzoeken. Op 11 augustus 2009 heeft de GGD-arts over eiseres als volgt aan verweerder gerapporteerd:
‘Mevrouw lijdt aan psychische klachten die bij de huisarts bekend zijn.
Zij wordt niet medicamenteus behandeld of therapeutisch begeleid.
Zij heeft gesprekken met de functionaris van de sociale dienst, in het kader van de bijstand, als onplezierig ervaren.
U vraagt om te beoordelen of mevrouw in staat geacht moet worden om in de spreekkamer te verschijnen.
Mevrouw is een hoog opgeleide vrouw die in haar land van herkomst een managementfunctie had. Zij geeft aan dat ze wel wil werken en dat ze ook wel begeleid wil worden vanuit de sociale dienst. Er is met haar een goed gesprek te voeren en hoewel het duidelijk is dat er gevoeligheden en kwetsbaarheden zijn, acht ik haar wel in staat om in uw spreekkamer te verschijnen.’
2.14 Eisers hebben tegen deze verklaring van de GGD-arts geen medische gegevens ingebracht die een ander licht zouden kunnen werpen op de psychische gesteldheid van eiseres. Voorts is er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid en de volledigheid van de rapportage van de GGD-arts. Dit leidt tot de conclusie dat aan eiseres kan worden verweten dat zij op de gesprekken bij verweerder niet is verschenen. Dat er in het gebouw van de sociale dienst van verweerder een bedreigende sfeer heerst en dat eisers door hun klantmanager niet goed zijn behandeld, kan – voor zover deze stellingen van eisers al juist zouden zijn – niet tot een ander oordeel leiden.
2.15 Eisers hebben aangevoerd dat zij op de hoorzitting alle inlichtingen aan verweerder hebben verschaft. Verweerder bestrijdt deze stelling van eisers. Wat hiervan ook zij, uit het wettelijk systeem van artikel 54, eerste, tweede en vierde lid, WWB blijkt dat het verzuim uitsluitend kan worden hersteld binnen de daartoe door verweerder gestelde termijn. Indien het verzuim niet wordt hersteld binnen de gegeven termijn, ontstaat de bevoegdheid de bijstandsuitkering in te trekken op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Deze bevoegdheid ontstaat ook, als het verzuim wordt hersteld na het verstrijken van de gestelde termijn.
2.16 Nu eisers, zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt, nog steeds geen volledige duidelijkheid hebben verschaft over hun financiële situatie, heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 54, vierde lid, van de WWB. Op dit punt heeft voorts een volledige heroverweging plaatsgevonden.
2.17 Het beroep is ongegrond. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het desbetreffende verzoek dan ook af.
2.18 Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, en op
12 februari 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.