zaaknummer: AWB 09 - 6179 / 6180
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2010
[naam eiser] e.a.,
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. R.G. Meester, advocaat te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer, advocaat te Haarlem,
derde partij,
gemeente Haarlemmermeer, cluster Ontwerp, voorbereiding en realisatie (hierna: gemeente Haarlemmermeer),
gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer, advocaat te Haarlem.
Bij besluit van 17 november 2009, verzonden op 25 november 2009, heeft verweerder een tijdelijke ontheffing verleend van het bestemmingsplan “Badhoevedorp” voor een periode van 3,5 jaar ten behoeve van het plaatsen van tien schoollokalen op het perceel [adres] te Badhoevedorp.
Bij besluit van 25 november 2009 is tevens een bouwvergunning met een instandhoudingtermijn van 3,5 jaar afgegeven.
Tegen deze besluiten hebben eisers bij brief van 17 december 2009 beroep ingesteld. Bij brief van dezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 januari 2010. Namens eisers zijn verschenen [naam eiser] en mr. F.D.J.A. Pieters, kantoorgenoot van gemachtigde. Verweerder en de derde partij hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde en J. Dam en R. van Ooijen, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Voort is verschenen [naam], werkzaam bij de Amsterdamse Stichtingen voor Katholiek Onderwijs.
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Ingevolge artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen burgemeester en wethouders met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. De termijn kan ten hoogste vijf jaar belopen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
2.3 De Dr. Plesmanschool heeft zestien groepen leerlingen, die thans zijn gehuisvest in de zes lokalen van het hoofdgebouw aan de Papegaaistraat 4, zes semipermanente lokalen op het schoolterrein en vier noodlokalen aan de Arendstraat. Bij besluiten van 25 november 2004 en 15 december 2005 heeft de raad van Haarlemmermeer ingestemd met de bekostiging van een permanente uitbreiding van het hoofdgebouw. Op 11 september 2007 heeft verweerder een bouwvergunning afgegeven voor deze uitbreiding, die bovenop het bestaande hoofdgebouw zal worden gerealiseerd. Gedurende de bouwwerkzaamheden kunnen de zes lokalen in het hoofdgebouw niet worden gebruikt en dienen de groepen leerlingen tijdelijk elders te worden gehuisvest. In verband hiermee heeft de gemeente Haarlemmermeer een bouwvergunning gevraagd voor het bouwen van een tijdelijke onderwijshuisvesting aan de [adres] te Badhoevedorp. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van tijdelijke units in twee lagen met tien lokalen en bijbehorende voorzieningen. In plaats van zes lokalen worden er tien lokalen geplaatst, omdat ook de vier noodlokalen op de Arendstraat niet langer kunnen worden gebruikt. Voor deze lokalen is een gedoogbeschikking afgegeven, waarvan de termijn afloopt op het moment dat de tijdelijke onderwijshuisvesting is gerealiseerd. De lokalen worden dan verwijderd. Na realisering van de uitbreiding zullen twee van de zes semipermanente lokalen overbodig zijn en eveneens worden verwijderd.
2.4 Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan “Badhoevedorp”, omdat de units worden geplaatst op gronden met de bestemming “Openbaar Groen”. Teneinde plaatsing van de units mogelijk te maken, heeft verweerder een tijdelijke ontheffing verleend als bedoeld in artikel 3.22 van de Wro alsmede een tijdelijke bouwvergunning afgegeven.
2.5 Eisers kunnen zich met deze besluiten niet verenigen. Omdat vergunninghouder het voornemen heeft begin februari te starten met de bouwwerkzaamheden hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de besluiten worden geschorst tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak.
2.6 De voorzieningenrechter dient allereerst ambtshalve te beoordelen of eisers als belanghebbenden bij het besluit kunnen worden aangemerkt. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroepschrift en verzoekschrift mede namens een twaalftal medewerkers van het beveiligingsbedrijf [naam beveiligingsbedrijf] is ingediend, dat is gevestigd op het perceel naast de beoogde locatie voor de noodlokalen. Namens deze medewerkers is aangevoerd dat zij door de komst van de noodschool worden geconfronteerd met een gevaarlijke verkeerssituatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben de medewerkers van het beveiligingsbedrijf geen rechtstreeks betrokken belang bij het bestreden besluit, nu zij uitsluitend in verband met de uitoefening van hun werkzaamheden ter plaatse aanwezig zijn en daarmee enkel een afgeleid belang hebben. Zij dienen derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
In de brief van 11 januari 2010 heeft gemachtigde van eisers de bewoners genoemd namens wie het beroep- en verzoekschrift moet worden geacht te zijn ingediend. Bij brief van 14 januari 2010 heeft gemachtigde van verweerder een kaart overgelegd met daarop afstandscirkels en de adressen van de in de brief van 11 januari 2010 genoemde eisers. Uitgaande van deze kaart is de voorzieningenrechter van oordeel dat de bewoners van de woning op het perceel [adres], gelet op de afstand tot de beoogde locatie, eveneens niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
2.7 Eisers geven allereerst aan hun twijfels te hebben bij de tijdelijkheid van de behoefte aan de units. Ook geven zij aan dat de gemeente geen garantie heeft afgegeven dat deze na ommekomst van de termijn weer worden weggehaald. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan deze grond niet slagen. Er zijn thans zestien groepen leerlingen, waarvan er tien tijdelijk elders dienen te worden gehuisvest, omdat de zes lokalen van het hoofdgebouw niet kunnen worden gebruikt gedurende de bouw van de nieuwe lokalen en de vier noodlokalen niet langer worden gedoogd. Voor de uitbreiding van de school, die past binnen het bestemmingsplan, is reeds een bouwvergunning afgegeven, welke in beroep stand heeft gehouden. Nadat de uitbreiding van het hoofdgebouw gereed is, biedt het hoofdgebouw ruimte aan twaalf groepen leerlingen en zijn er nog vier semipermanente lokalen beschikbaar voor de vier overige groepen. De vier semipermanente lokalen passen binnen het bestemmingsplan en zijn gebouwd met een bouwvergunning. Er hoeft dus niet te worden gevreesd dat deze lokalen – anders dan de aanduiding semipermanent doet vermoeden – zullen verdwijnen en er alsnog behoefte bestaat aan de noodlokalen. Gelet op de leerlingenprognoses is het niet aannemelijk dat het aantal groepen na de uitbreiding van het hoofdgebouw meer dan zestien zal bedragen, zodat voldoende aannemelijk is dat de tijdelijke behoefte aan noodlokalen zal bestaan totdat de uitbreiding van het hoofdgebouw gereed is.
2.8 De vraag of voldoende gegarandeerd is dat de noodlokalen na ommekomst van de termijn daadwerkelijk worden verwijderd, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevestigend te worden beantwoord. Op grond van artikel 3.22, derde lid, van de Wro is degene aan wie de ontheffing is verleend, verplicht de met het bestemmingsplan strijdige situatie in de oorspronkelijke toestand te herstellen dan wel met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen. Verder heeft verweerder ter zitting herhaaldelijk de toezegging gedaan dat de noodlokalen worden verwijderd zodra de uitbreiding van het hoofdgebouw gereed is en in gebruik kan worden genomen. Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat een dergelijke toezegging juridisch niet afdwingbaar is, wijst de voorzieningenrechter erop dat het niet nakomen van de in artikel 3.22, derde lid, van de Wro genoemde verplichting wel afdwingbaar is, in die zin dat daartegen zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk kan worden opgetreden.
2.9 Eisers voeren verder aan dat verweerder de termijn ten onrechte op 3,5 jaar heeft gesteld. Verweerder gaat ervan uit dat de verbouwing twee jaar zal duren en houdt in verband met eventuele gerechtelijke procedures een extra marge aan van 1,5 jaar. Eisers menen daarentegen dat de bouw zo’n vijftien maanden in beslag zal nemen en dat bij het stellen van de termijn geen rekening mag worden gehouden met mogelijke vertraging als gevolg van gerechtelijke procedures. De voorzieningenrechter overweegt dat de tijdelijke behoefte aan noodlokalen afhankelijk is van de tijd die gemoeid is met de uitbreiding van het hoofdgebouw en daarmee mede afhankelijk van gerechtelijke procedures ten aanzien van de daarvoor verleende bouwvergunning. Gelet hierop is het niet onredelijk dat verweerder bij het bepalen van de termijn tevens rekening heeft gehouden met vertraging als gevolg van procedures. Hierbij is verder van belang dat de ontheffing uitsluitend is verleend in verband met de uitbreiding van het hoofdgebouw van de Plesmanschool, zodat dat de tijdelijke behoefte aan noodlokalen niet langer bestaat wanneer de uitbreiding is gerealiseerd. Dit betekent dat de noodlokalen dienen te worden verwijderd zodra de uitbreiding gereed is, ook indien de termijn van 3,5 jaar nog niet is verstreken. Zoals onder 2.8 reeds opgemerkt is het ook de wens van verweerder om de noodlokalen na voltooiing van de uitbreiding direct te verwijderen.
2.10 Eisers vrezen voor overlast van de noodlokalen en menen dat er alternatieve locaties zijn die veel minder overlast met zich meebrengen. Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 15 februari 2006, zaaknr. 200505109; www.raadvanstate.nl) kan het bestaan van alternatieve locaties slechts dan tot het onthouden van medewerking aanzetten, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Verweerder heeft op pagina 9 van het bestreden besluit aangegeven dat bij de keuze voor de locatie vooral is gekeken naar de belangen van het onderwijs, de beschikbaarheid, de eigendomssituatie, de planning en de ligging ten opzichte van de A9 en het hoofdgebouw. Ter zitting heeft verweerder nog uiteengezet dat wel degelijk is gekeken naar alternatieve locaties, maar dat deze minder geschikt zijn dan de gekozen locatie. Zo bevindt de voorgestelde locatie aan de Meidoornweg zich op een te grote afstand van het hoofdgebouw en is de locatie aan de Rijstvogelstraat nr. 90 niet geschikt, omdat deze zich – vanuit het oogpunt van externe veiligheid – te dicht bij de A9 bevindt en er reeds jongerencentrum is gevestigd, alsmede een waterzuiveringsgebouw, een te slopen kantoor en een aantal romneyloodsen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de voorgestelde alternatieven geen aanleiding hoeven zien medewerking aan de ontheffing te weigeren.
2.11 De te verwachten overlast bestaat volgens eisers onder meer in parkeeroverlast. Zij wijzen erop dat in het ontheffingsbesluit geen norm is opgenomen voor het zogenoemde ‘kiss & ride-principe’. Gezien het grote aantal kinderen dat met de auto naar school wordt gebracht, zal er een groot parkeerprobleem en verkeerschaos ontstaan. Omdat de noodlokalen op een kruispunt worden geplaatst, zijn er tevens verkeersgevaarlijke situaties te verwachten. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de verkeersdrukte niet zal toenemen, omdat het aantal leerlingen dat naar school wordt gebracht gelijk blijft en veel ouders dezelfde route zullen rijden als wanneer zijn naar de Papegaaistraat of Arendstraat zouden gaan. Hoewel er geen ruimte is voor een zogenoemde kiss & ride-voorziening, heeft verweerder op basis van het kiss & ride-principe berekend in hoeveel parkeerplaatsen er in de nabijheid van de school moet worden voorzien. Om hieraan te voldoen worden er achttien parkeerplaatsen aan de Groenezoom gecreëerd en is het aantal parkeerplaatsen bij de parkeervoorziening van het hoofdgebouw uitgebreid naar vijfentwintig. Eisers stellen in dit verband dat er reeds op de Groenezoom wordt geparkeerd door de medewerkers van het beveiligingsbedrijf [naam beveiligingsbedrijf], hetgeen betekent dat er per saldo slechts tien parkeerplaatsen bijkomen. Volgens verweerder blijft er voor de medewerkers van het beveiligingsbedrijf ook na de aanleg van de achttien parkeerplaatsen voldoende ruimte om ter plaatse langs de weg te parkeren zonder gebruik te hoeven maken van de nieuwe parkeerplaatsen. Indien er toch parkeerproblemen ontstaan, kan er volgens verweerder nog extra parkeergelegenheid worden gerealiseerd aan de Rijstvogelstraat 90. Met betrekking tot de verkeersveiligheid heeft verweerder aangegeven dat nabij de school de aanduiding schoolzone op de weg komt te staan en dat er een oversteekplaats en een verhoogde kruising met drempels worden aangelegd. Gelet op het vorenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen.
2.12 De in de zienswijze aangevoerde gronden met betrekking tot geluidshinder worden, zoals ter zitting aangegeven, niet langer gehandhaafd.
2.13 Het beroep is ongegrond. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 25 januari 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.