ECLI:NL:RBHAA:2010:BL1112

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/007040-04
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in de Enclave-zaak met betrekking tot onderzoekswensen

In deze zaak, die bekend staat als de Enclave-zaak, heeft de rechtbank op 28 januari 2010 een tussenvonnis gewezen naar aanleiding van de openbare regiezittingen van 18 en 21 januari 2010. De verdachte, geboren in 1957 en woonachtig in Amsterdam, werd vertegenwoordigd door de advocaten mrs. B.L.M. Ficq en M.E. van der Werf. Tijdens de regiezittingen zijn verschillende verzoeken gedaan door zowel de verdediging als het openbaar ministerie. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang, zoals vastgelegd in artikel 288 van het Wetboek van Strafvordering.

De verdediging heeft verzocht om het horen van meerdere getuigen, waaronder [getuige 1] en [getuige 2], en heeft ook gevraagd om inzage in bepaalde dossierstukken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is om getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te horen, evenals de deskundige M. Pheijffer. De rechtbank heeft echter ook verzoeken afgewezen, zoals het horen van [getuige 6] en andere rechtmatigheidsgetuigen, omdat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd dat het horen van deze getuigen relevant zou zijn voor de zaak.

Daarnaast heeft de rechtbank besloten dat de verdediging de mogelijkheid krijgt om bepaalde geluidsopnamen van gesprekken tussen de CIE en W.A.A.P.M. Endstra te beluisteren. Dit is van belang voor de verdediging, gezien de aard van de beschuldigingen tegen de verdachte. De rechtbank heeft de oproeping van de getuigen en deskundigen bevolen voor een nader te bepalen datum en tijdstip, en heeft de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Strafrecht
Nevenvestiging Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 13/077040-04
Datum: 28 januari 2010
Tussenvonnis
In de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats],
domicilie kiezende te (1054 GM) Amsterdam, Vondelstraat 89, ten kantore van
mrs. B.L.M. Ficq en M.E. van der Werf, advocaten.
Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van de openbare regiezittingen van 18 en 21 januari 2010.
1. Het procesverloop
Op de regiezitting van 18 januari 2010 is door de verdediging een aantal verzoeken gedaan, waarop op 21 januari 2010 door het openbaar ministerie is gereageerd. Tevens heeft het openbaar ministerie twee verzoeken gedaan, waarop door de verdediging is gereageerd.
De rechtbank heeft op de regiezitting van 21 januari 2010, zonder vooruit te lopen op de door haar te nemen beslissing, de verdediging verzocht voor 25 januari 2010, 13.00 uur, in verband met het door de verdediging gedane subsidiaire verzoek om een deel van de beschikbare opnamen van de zogeheten ‘achterbankgesprekken’ tussen de CIE en W.A.A.P.M. Endstra te beluisteren, schriftelijk opgave te doen van de te beluisteren gesprekken of delen daarvan. De verdediging heeft per faxbericht d.d. 25 januari 2010 aan dit verzoek voldaan.
2. Overwegingen
Ambtshalve
De rechtbank acht het ambtshalve noodzakelijk [getuige 1] en [getuige 16] als getuigen op de terechtzitting en in elkaars aanwezigheid te horen. De rechtbank zal de oproeping van voornoemde getuigen tegen een nader te bepalen datum en tijdstip bevelen.
Verzoeken van de verdediging
De verdediging heeft verzocht 13 getuigen te (doen) horen, waarvan enkele getuigen bij voorkeur op de openbare terechtzitting. Voorts heeft de verdediging de rechtbank verzocht, voor zover er onder leiding van het openbaar ministerie nog onderzoek in de zaak wordt verricht, een termijn te verbinden aan het (toe)voegen van nieuwe dossierstukken aan het procesdossier door het openbaar ministerie. Daarnaast heeft de verdediging de rechtbank – zakelijk weergegeven – verzocht door tussenkomst van de rechter-commissaris bij [notariskantoor] na te gaan of W.A.A.P.M. Endstra (hierna: Endstra) na 10 april 2003 met het betreffende kantoor zaken is blijven doen. Ten slotte heeft de verdediging verzocht een aantal bij faxbericht d.d. 25 januari 2010 nader aangeduide gedeelten van de opnamen van de zogeheten ‘achterbankgesprekken’ te mogen beluisteren.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Als maatstaf voor de beoordeling van de onderzoekswensen hanteert de rechtbank het criterium als bedoeld in artikel 288, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Maatstaf is derhalve of de verdachte door de afwijzing van een verzoek of het achterwege laten van de oproeping van een getuige in zijn verdediging wordt geschaad (verdedigingsbelang). Hoewel ten tijde van het doen van de verzoeken door de verdediging het onderzoek ter terechtzitting reeds was aangevangen en om die reden bij de beoordeling daarvan in de regel het noodzakelijkheidscriterium als bedoeld in artikel 315 Sv moet worden gehanteerd, ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval het criterium van het verdedigingsbelang toe te passen. Hiertoe neemt de rechtbank in aanmerking dat het merendeel van de gedane verzoeken overeenkomstig het bepaalde in artikel 263, tweede lid Sv reeds door de voormalige raadslieden van verdachte naar voren is gebracht bij brief d.d. 1 juli 2009, ruim 10 dagen voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting op 13 juli 2009. Nadien hebben mr. Meijers en mr. Schoonbeek de verdediging neergelegd. De huidige raadslieden hebben zich vervolgens geconfronteerd gezien met een zaak waarin het onderzoek ter terechtzitting reeds was aangevangen op het moment dat zij de verdediging op zich namen. Gelet op die omstandigheid en in aanmerking nemend het karakter van een regiezitting, die bij uitstek bedoeld is voor het naar voren brengen van onderzoekswensen, ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om de gedane verzoeken te beoordelen aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang.
Getuigenverzoeken
De rechtbank zal bij de beoordeling van de verzoeken de door de raadslieden in hun pleitnota gehanteerde nummering aanhouden.
1.
Gelet op de ambtshalve overweging hierboven, behoeft het verzoek omtrent het horen van de [getuige 1] geen bespreking meer.
2.
De rechtbank acht het in het belang van de verdediging om de getuige [getuige 2] te doen horen bij de rechter-commissaris. Deze getuige is nog niet eerder gehoord en haar voornaam zou volgens de verdediging in verband moeten worden gebracht met de vermelding op een door [betrokkene 1] opgestelde notitie, op welke notitie eveneens staat genoteerd ‘15M winst woningen’. Verdachte heeft er dan ook een belang bij deze getuige, die – naar de verdediging heeft gesteld – in 1999 contactpersoon was tussen [accountantskantoor] en [holding], onder meer vragen te stellen omtrent deze notitie, die deel uitmaakt van het dossier, en omtrent hetgeen deze getuige voor het overige aan voor de onderhavige strafzaak relevante informatie heeft bekomen.
3-5.
De rechtbank acht eveneens een verdedigingsbelang aanwezig om de getuigen [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] te (doen) horen. Deze getuigen zijn nog niet eerder gehoord.
De rechtbank begrijpt uit de pleitnota en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting dat [getuige 3] in de periode waarin de ontvlechting van de zaken tussen Endstra en verdachte speelde daarover meermalen met verdachte heeft gesproken. De getuigen [getuige 4] en [getuige 5] zijn aanwezig geweest bij besprekingen tussen verdachte en derden, waarin onder meer is gesproken over de ontvlechting van de zakelijke belangen tussen verdachte en Endstra. Deze besprekingen vonden plaats vlak voor en mogelijk ook tijdens de periode waarin de onder feit 1 tenlastegelegde gedragingen zouden hebben plaatsgevonden. Gelet op de aard van deze tenlastegelegde gedragingen en de stellingname van verdachte dat hij in het kader van voornoemde ontvlechting het nodige van Endstra te vorderen had, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank belang bij het horen van deze getuigen.
6.
De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging om [getuige 6] als getuige te (doen) horen af. Door de verdediging is onvoldoende onderbouwd dat de verdachte naar redelijkerwijs valt aan te nemen in zijn verdediging wordt geschaad indien deze getuige niet door de verdediging over het onder 4 aan verdachte ten laste gelegde feit kan worden ondervraagd. Zowel door verdachte als door [getuige 6] in zijn verklaring als getuige afgelegd tegenover de politie, wordt gesteld dat tussen [getuige 6] en verdachte is gesproken over het verkopen van kunst en dat hierbij de naam [betrokkene 2] is genoemd. De door de raadsman ter terechtzitting overgelegde brief van [getuige 6], past in het beeld van de verklaring zoals die door verdachte zelf en door [getuige 6] als getuige is afgelegd. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit is hetgeen door de verdediging is gesteld, namelijk dat [getuige 6] in zijn algemeenheid kan verklaren dat verdachte met hem gesproken zou hebben over het vele geld dat Endstra aan deze verschuldigd zou zijn, eveneens onvoldoende gemotiveerd om aan te nemen dat verdachte door het niet horen van deze getuige redelijkerwijs in zijn verdediging wordt geschaad.
7.
De rechtbank acht voorts geen verdedigingsbelang aanwezig om de tactisch onderzoeksleider(s) van het Enclave onderzoek te (doen) horen. Bij haar beschikking d.d. 17 oktober 2008 (ex artikel 208 lid 3 Sv) heeft de rechtbank het openbaar ministerie opdracht gegeven een chronologisch proces-verbaal van relaas op te (doen) maken waarin de opzet, de inrichting en het verloop van het opsporingsonderzoek worden beschreven, zodat onder andere het ontstaan van de verdenkingen en de gehanteerde opsporingsmethoden duidelijk worden. Gelet op deze opdracht overwoog de rechtbank destijds dat de verdachte vooralsnog niet in zijn verdediging was geschaad door het niet horen van de onderzoeksleider. Het openbaar ministerie heeft aan deze opdracht voldaan door het overleggen van het proces-verbaal d.d. 3 maart 2009.
Hetgeen in dit verband thans door de verdediging wordt aangevoerd geeft geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van enige onzorgvuldigheid in het opsporingsonderzoek en de gebruikte opsporingsmethoden dan wel enig (vorm)verzuim dat relevant is voor de beantwoording van de rechtsvragen vervat in de artikelen 348 en 350 Sv, zodat niet valt in te zien welk verdedigingsbelang met het horen van de onderzoeksleider is gediend. Het argument dat bij zeer grote en langdurige onderzoeken de tactisch onderzoeksleider altijd wordt gehoord, acht de rechtbank niet valide.
De rechtbank wijst daarbij nog op het aanbod van het openbaar ministerie om eventuele vragen over de loop van het onderzoek op de zitting te beantwoorden, dan wel een proces-verbaal door de meest gerede functionaris te doen opmaken. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
8-13.
De rechtbank acht geen verdedigingsbelang aanwezig om [getuige 8], [getuige 9], [getuige 10], [getuige 11], [getuige 12] en [getuige 13] als getuigen te (doen) horen. Het betreft hier een aantal zogenoemde rechtmatigheidsgetuigen die de verdediging in verband met de samenwerking tussen het openbaar ministerie en de Belastingdienst wenst te ondervragen. Met betrekking tot de getuige [getuige 8] overweegt de rechtbank nog dat in het licht van de reeds eerder genoemde beschikking van deze rechtbank van 17 oktober 2008 door de verdediging niet gemotiveerd is onderbouwd dat het verhoor van de getuige [getuige 15] bij de rechter-commissaris aanleiding geeft tot het stellen van nadere vragen aan de getuige [getuige 8]. Voorts overweegt de rechtbank dat het bestaan van enig vormverzuim in het kader van de bijstand en informatieverstrekking van de Belastingdienst aan het openbaar ministerie door de verdediging niet is geconcretiseerd en het bestaan daarvan elk begin van aannemelijkheid ontbeert. De verdediging stelt slechts in algemene zin dat de rechtmatigheid van de samenwerking door het horen van de genoemde getuigen onderzocht dient te worden teneinde mogelijke vormverzuimen te detecteren. Niet aannemelijk is derhalve gemaakt dat het in dat kader horen van voornoemde personen relevant is voor de beantwoording van de rechtsvragen vervat in de artikelen 348 en 350 Sv, zodat verdachte thans redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad door het niet horen van de hiervoor genoemde getuigen.
Overige verzoeken
Het verzoek een uiterste termijn te verbinden aan het voegen door het openbaar ministerie van nieuwe dossierstukken in het procesdossier behoeft geen verdere bespreking, nu het openbaar ministerie op de regiezitting d.d. 21 januari 2010 heeft aangegeven dat in het kader van deze strafzaak geen opsporingsonderzoek meer wordt verricht, dat er nog een tweetal met name genoemde aanvullende processen-verbaal worden opgemaakt en dat deze op korte termijn aan de verdediging en de rechtbank zullen worden verstrekt.
Ter terechtzitting heeft de verdediging het in de pleitnota gedane verzoek om inzage te verkrijgen in de correspondentie tussen de boekhouder van Endstra, [getuige 16] en medewerkers van [notariskantoor] in die zin beperkt dat thans alleen nog wordt verzocht – zakelijk weergegeven – te (doen) onderzoeken of Endstra na 10 april 2003 nog zaken heeft gedaan met dit notariskantoor. De rechtbank wijst dit verzoek af. Getuige [getuige 17] is op dit punt reeds bevraagd door de voormalig raadsman van verdachte, mr. Meijers (Enclave Financieel, Nazending 4, pag. 0055). In dat licht bezien is de enkele onderbouwing van het verzoek, inhoudende dat het zaken blijven doen met [notariskantoor] na 10 april 2003 mogelijk iets zegt over de betrouwbaarheid van Endstra, onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een verdedigingsbelang bij toewijzing daarvan.
Ten slotte heeft de verdediging verzocht een aantal opnamen van gesprekken of delen daarvan die zijn gevoerd tussen de CIE en Endstra (de zogeheten achterbankgesprekken) te mogen beluisteren. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de huidige raadslieden van verdachte een belang bij het zelf kunnen beluisteren van de opnamen van de gesprekken.
Het aantal verzochte gesprekken of delen daarvan is beperkt en mede gelet op het ter terechtzitting door het openbaar ministerie ingenomen standpunt, zal de rechtbank het verzoek zoals door de verdediging nader gespecificeerd in haar brief van 25 januari 2010 toewijzen. Voor zover de verdediging heeft verzocht de opnamen te mogen beluisteren in afwezigheid van enige (CIE-)functionaris, wijst de rechtbank het verzoek – gelet op de toelichting van het openbaar ministerie ter terechtzitting – af.
Verzoeken van het openbaar ministerie
De rechtbank wijst het verzoek van het openbaar ministerie om de getuige [getuige 14] ter terechtzitting te horen toe. De verdediging heeft aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben. De rechtbank zal de oproeping van voornoemde getuige tegen een nader te bepalen datum en tijdstip bevelen.
De rechtbank wijst het verzoek van het openbaar ministerie om de deskundige M. Pheijffer ter terechtzitting te horen toe. De verdediging heeft aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben. De rechtbank zal de oproeping van voornoemde deskundige tegen een nader te bepalen datum en tijdstip bevelen.
3. Beslissing
De rechtbank:
Wijst toe de verzoeken tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 14] en de deskundige M. Pheijffer ter terechtzitting en beveelt de oproeping van de getuigen en de deskundige tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip.
Beveelt de oproeping van getuige [getuige 16] tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip.
Wijst toe het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5].
Wijst toe het verzoek tot het beluisteren door de verdediging van de volgende (delen van) geluidsopnamen van de tussen de CIE en W.A.A.P.M. Endstra gevoerde gesprekken (de zogeheten achterbankgesprekken):
2e gesprek 4 april 2003;
3e gesprek 10 april 2003;
4e gesprek 16 april 2003;
8e gesprek 7 juli 2003, vanaf 21.00 uur;
9e gesprek 15 juli 2003, vanaf 15.30 uur;
Beveelt de officier van justitie het er toe te geleiden dat de verdediging in de gelegenheid wordt gesteld voornoemde geluidsopnamen vóór de terechtzitting van 29 maart 2010 te beluisteren.
Wijst af het verzoek tot het horen van [getuige 6], de tactisch onderzoeksleider, [getuige 8], [getuige 9], [getuige 10], [getuige 11], [getuige 12] en [getuige 13] als getuigen;
Wijst af de overige verzoeken;
Stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde de getuigen [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] te horen.
4. Ondertekening
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mrs. M. Daalmeijer en M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. G. Drenth en M. Valk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2010.