2.1 Verzoeker, van Nederlandse nationaliteit, is afkomstig uit Sri Lanka. Hij heeft aanvankelijk vanaf 1988 samen met zijn echtgenote in Beverwijk gewoond. Verzoekers beide kinderen zijn in Beverwijk geboren op respectievelijk 22 december 1999 en 31 juli 2002. In de zomer van 2005 is verzoeker met zijn gezin naar Sri Lanka vertrokken, waar in 2006 het oorlogsgeweld opnieuw is opgelaaid. Verzoekers echtgenote is op 6 maart 2009 in Sri Lanka om het leven gekomen door een clusterbom. Ook verzoeker en zijn kinderen zijn daarbij gewond geraakt. Vervolgens zijn zij in een vluchtelingenkamp van de Verenigde Naties terechtgekomen.
2.2 Na bemiddeling door de Nederlandse Ambassade is verzoeker op 20 juni 2009 met zijn kinderen in Nederland teruggekeerd. Hij verblijft sindsdien in Haarlem bij een tante. Bij besluit van 9 juli 2009 heeft verweerder aan verzoeker per 24 juni 2009 een WWB-uitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande ouder met een toeslag van 10%. Op 11 augustus 2009 heeft verzoeker bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning van een woonvoorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verweerder heeft vervolgens een afwijzend besluit genomen in het kader van de WWB. Op 19 augustus 2009 heeft verzoeker bij verweerder verzocht om urgentie in het kader van woonruimteverdeling. Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen bij besluit van 16 september 2009.
2.3 Bij brief van 6 oktober 2009 heeft verzoeker tevens een Wmo-aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk. Dit college heeft hierover een advies gevraagd bij de GGD-Kennemerland, welk advies op 2 december 2009 is uitgebracht. Op 9 december 2009 heeft het college van Beverwijk zijn standpunt kenbaar gemaakt. Verweerder is op 14 december 2009 van dit standpunt, alsmede van het advies van de GGD-arts, op de hoogte gebracht.
2.4 Verzoeker kan zich niet met de bestreden besluiten van verweerder verenigen. Verzoeker stelt dat de woning waarin hij nu met zijn kinderen verblijft, ongeschikt is. Verzoeker wijst er ook op dat de ontwikkeling van zijn kinderen in gevaar is. In dit verband wijst hij op een brief van de GGZ inGeest van 1 oktober 2009 en de brieven van de bij de kinderen betrokken jeugdzorginstanties van respectievelijk 5 en 14 augustus 2009. Er is volgens verzoeker sprake van een maatschappelijk onaanvaardbare situatie. Omdat sprake is van een noodsituatie, is verweerder gehouden verzoeker en zijn kinderen te helpen, ook al zijn zij niet vanuit de Haarlemse situatie dakloos geworden. Ter zitting van 8 januari 2010 heeft verzoeker verwezen naar het advies van de GGD-arts. Verzoeker heeft benadrukt dat zijn kinderen pas adequaat kunnen worden behandeld voor hun trauma’s, als zij in een passende woonsituatie verkeren.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komt, omdat hij niet dakloos is. Daarnaast komt verzoeker niet in aanmerking voor urgentie, omdat hij geen ingezetene is van de regio Zuid-Kennemerland, terwijl ook de woonsituatie geen reden is voor toekenning van een urgentie. De problemen van verzoeker hebben geen directe relatie met de woonsituatie, aldus verweerder. Voorts is er geen reden om de hardheidsclausule toe te passen, omdat verzoeker niet verkeert in een situatie die bij de totstandkoming van de Huisvestingsverordening niet is voorzien. Ter zitting van 8 januari 2010 heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de situatie van verzoeker kennelijk niet heel nijpend is, nu het huisvestingsprobleem van verzoeker in Beverwijk kan worden opgelost, maar verzoeker het aanbod van Beverwijk heeft afgewezen.
2.6 Op 18 november 2009 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Ter zitting van 8 januari 2010 heeft verweerder aangegeven dat de bezwaaradviescommissie evenwel wacht met het geven van een advies tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.7 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.8 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.9 Blijkens artikel 14, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland 2007 van de gemeente Haarlem (hierna: de Huisvestingsverordening) kan het college in de in artikel 15 en 16 omschreven gevallen op schriftelijk verzoek een urgentieverklaring verlenen, (onder meer) als een woningzoekende ingezetene is van de regio Zuid-Kennemerland en dringend behoefte heeft aan (andere) woonruimte. Zoals blijkt uit bijlage II bij de Huisvestingsverordening is ingezetene (onder meer) degene die gedurende ten minste twee jaren aaneengesloten in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente in de regio of in de gemeente Haarlemmermeer is opgenomen en feitelijk in de regio of die gemeente hoofdverblijf heeft.
2.10 Zoals blijkt uit artikel 15, eerste lid, van de Huisvestingsverordening, kan de in artikel 14, eerste lid, bedoelde urgentie worden verleend indien er sprake is van een medische of een psychosociale klacht in relatie met de huidige woning, waaruit een dringende noodzaak tot (her)huisvesting op korte termijn voortvloeit. Deze noodzaak is alleen aanwezig als er sprake is van een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie. In het tweede lid van artikel 15 staat, dat het college, voorafgaand aan de besluitvorming omtrent de urgentieaanvraag advies vraagt aan de urgentiecommissie, zoals bedoeld in het Reglement Regionale Urgentiecommissie 2007.
2.11 In artikel 6, eerste lid, onder b, van het Reglement Regionale Urgentiecommissie 2007 staat dat voor aanvragen van medische en psychosociale aard zonodig advies wordt ingewonnen bij de GGD Zuid-Kennemerland. In beide gevallen geldt het advies van de GGD Zuid-Kennemerland als een zwaarwegend advies.
2.12 Voorts is in artikel 29 van de Huisvestingsverordening bepaald dat het college een of meer artikelen uit de hoofdstukken 2,3,4 en 5 buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het in gebruik nemen of het wijzigen van de woonruimtevoorraad leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.13 Onbestreden is dat verzoeker niet kan worden beschouwd als ingezetene in de zin van de Huisvestingsverordening. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de huisvestingsproblemen van verzoeker moeten worden opgelost door het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk (hierna: het college van Beverwijk). In het kader van de procedure met reg. nr. AWB 09-5197, heeft de GGD-arts op verzoek van het college van Beverwijk op 2 december 2009 een advies uitgebracht. Op basis hiervan heeft het college van Beverwijk zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een urgent woonprobleem, op grond waarvan verzoeker met gebruikmaking van de hardheidsclausule toegelaten zou kunnen worden tot de woningmarkt en urgentie zou kunnen verkrijgen. Het college van Beverwijk stelt evenwel dat de gemeente Haarlem de eerst aangewezen gemeente is om dit probleem op te lossen, nu het gezin in Haarlem woont sinds hun terugkeer naar Nederland en zij voorts in Haarlem zijn omgeven door een sociaal netwerk. Het is, mede gelet op het minimum aan overgebleven draagdracht bij verzoeker, bijna ondenkbaar dat de familie dit opnieuw zou moeten gaan realiseren in Beverwijk, aldus het college van Beverwijk.
2.14 Het advies van de GGD-arts luidt – voor zover dit hier van belang is - als volgt:
“In de huidige woning is sprake van gedragsproblemen die vanwege de krappe behuizing niet goed aan te pakken zijn. De verwachting is dat dit wel zal kunnen als betrokkene met zijn dochters zelfstandig kan wonen. Het is vanuit medisch oogpunt wel noodzakelijk dat er binnen drie maanden een eind komt aan de huidige woonsituatie.”
2.15 De voorzieningenrechter stelt vast dat de GGD-Kennemerland ook het adviserend orgaan van verweerder is bij de beoordeling van urgentieaanvragen van medische en psychosociale aard. De voorzieningenrechter leest het advies van de GGD-arts, dat door verweerder in zijn eigen regelgeving als een zwaarwegend advies wordt aangemerkt, aldus, dat in het geval van verzoeker en zijn dochters sprake is van een ernstige, acute woonsituatie waaraan op korte termijn een eind moet komen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het advies op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen, te meer daar de GGD-arts informatie heeft ingewonnen bij de behandelaars van verzoeker en zijn dochters. Gelet op dit advies is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat in het geval van verzoeker en zijn dochters sprake is van psychosociale klachten in relatie met de huidige woning (in de zin van artikel 15 van de Huisvestingsverordening). Gelet op de conclusie van de GGD-arts dat aan deze situatie binnen drie maanden een einde moet komen, alsmede gelet op de door verzoeker overgelegde informatie van de betrokken hulpverleners, staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningrechter ook voldoende vast dat sprake is van een maatschappelijk onaanvaardbare situatie. Hieruit vloeit dan ook een dringende noodzaak tot herhuisvesting op korte termijn voort.
2.16 Bij deze stand van zaken zal verweerder, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, het advies van de GGD-arts en de informatie van de betrokken hulpverleners bij de besluitvorming in bezwaar omtrent de aanvraag om een urgentieverklaring dienen te betrekken. Nu vaststaat dat verzoeker geen ingezetene is van de gemeente Haarlem, zal verzoeker reeds om die reden niet aan het bepaalde in artikel 14 van de Huisvestingsverordening kunnen voldoen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal verweerder bij het nemen van een beslissing op bezwaar evenwel in het bijzonder aandacht moeten besteden aan de vraag of de zeer bijzondere omstandigheden van dit geval aanleiding vormen voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 29 Huisvestingsverordening. De voorzieningenrechter acht in dat verband de volgende omstandigheden relevant:
- Verzoeker beschikt over de Nederlandse nationaliteit.
- Verzoeker heeft zich met zijn kinderen in Haarlem gevestigd omdat dit – komende uit een oorlogssituatie - de enige plaats was waar hij in Nederland, bij familie, tijdelijk terecht kon.
- Verzoeker en zijn kinderen zijn als gevolg van de gebeurtenissen in Sri Lanka, waaronder het overlijden van hun echtgenote/moeder ernstig getraumatiseerd geraakt.
- De kinderen vertonen gedragsproblemen die in de inwoonsituatie niet kunnen worden aangepakt.
- De tante van verzoeker heeft gezondheidsproblemen als gevolg waarvan haar draagkracht uiterst gering is.
- Diverse Haarlemse hulpinstanties zijn bij verzoeker en diens kinderen betrokken.
- Verzoeker is in Haarlem onder behandeling voor de granaatscherven die zich als gevolg van de bomaanslag nog in zijn lichaam bevinden.
- De kinderen gaan in Haarlem naar school en vier dagen per week naar de naschoolse opvang.
- Het gezin beschikt in Haarlem, anders dan in Beverwijk, over een sociaal netwerk bestaande uit de tante bij wie wordt ingewoond en een broer en een zus van verzoeker.
2.17 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het verzoek daartoe met reg. nr. AWB 09-4914 dan ook op de hierna vermelde wijze toewijzen. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de acute situatie waarin verzoeker verkeert, aanleiding verweerder te gelasten binnen twee weken na verzending van deze uitspraak te beslissen op het bezwaar van verzoeker van 30 september 2009.
2.18 Nu het verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de procedure over de urgentieverklaring zal worden toegewezen, heeft verzoeker geen spoedeisend belang meer bij zijn verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de WWB. De voorzieningenrechter wijst het verzoek met reg. nr. AWB 09-4915 dan ook af.
2.19 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Nu ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven in het kader van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter aan verzoeker in totaal tweeënhalve punt toe (een punt voor het verzoekschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting van 30 oktober 2009 en een halve punt voor het verschijnen ter zitting van 8 januari 2010). Een punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. De zwaarte van de zaak is gemiddeld.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek met reg. nr. AWB 09-4914 toe;
3.2 draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak te beslissen op het bezwaar van verzoeker van 30 september 2009;
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.092,50, te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.4 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem het door verzoeker betaalde griffierecht van € 41,-- aan hem vergoedt;
3.5 wijst het verzoek met reg. nr. AWB 09-4915 af.