ECLI:NL:RBHAA:2010:BL0833

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/4940 en 09/5889
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht beëindigd tijdelijk dienstverband van ambtenaar in opleiding door onvoldoende ondersteuning en niet nagekomen afspraken

In deze zaak gaat het om een ambtenaar die een tijdelijk dienstverband had voor de duur van zijn opleiding bij de Belastingdienst. De eiser ontving twee negatieve studieadviezen, wat normaal gesproken zou leiden tot beëindiging van zijn dienstverband. Echter, de eiser kreeg een extra kans om zijn functioneren te verbeteren, maar de verweerder hield zich niet aan de gemaakte afspraken, waaronder het niet houden van een afgesproken ankergesprek. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiser geen eerlijke kans heeft gekregen om aan de opleidingseisen te voldoen. Het beroep van de eiser wordt gegrond verklaard, en de voorzieningenrechter herroept het ontslagbesluit, waardoor de eiser de gelegenheid krijgt om aan te tonen dat hij voldoet aan de opleidingseisen. De voorzieningenrechter benadrukt dat de verweerder zich niet aan de procedure heeft gehouden en dat de beoordeling van de eiser onvoldoende objectief was. De uitspraak leidt tot de conclusie dat de eiser recht heeft op een eerlijke kans om zijn opleiding voort te zetten, en de verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 4940 en 09-5889 AW
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 januari 2010
in de zaken van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. G.F. de Graaf, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de staatssecretaris van Financiën,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit gedateerd op 20 maart 2008 (de voorzieningenrechter leest: 20 maart 2009), heeft verweerder eiser op grond van artikel 95, tweede lid, onder a. van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) met ingang van 1 juli 2009 ontslag verleend uit eisers aanstelling in tijdelijke dienst.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 april 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van augustus 2009, verzonden op 21 augustus 2009, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 oktober 2009 beroep ingesteld. Bij brief van 26 november 2009 heeft hij de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 11 januari 2010, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. De Graaf, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. drs. F. Scheffer, werkzaam bij de Belastingdienst. Tevens was ter zitting aanwezig E.M. Zoren, werkzaam bij de Belastingdienst.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het nu voorliggende geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Partijen hebben ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het afdoen van de beroepszaak. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Verweerder heeft eiser bij besluit van 16 april 2007 op grond van artikel 6, tweede lid, onder d, ARAR met ingang van 1 maart 2007 aangesteld als ambtenaar van de Belastingdienst in tijdelijke dienst voor de duur van de opleiding. In het kader van zijn aanstelling vervulde eiser de functie van medewerker toezicht in opleiding. De opleiding duurt drie jaar. Tijdens eisers opleiding hebben met een zekere regelmaat zogeheten ankergesprekken plaatsgevonden. Een ankergesprek is een beoordelingsgesprek. Op 2 juli 2008 heeft een ankergesprek plaatsgevonden over de periode november 2007 tot mei 2008. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerder eiser een negatief studieadvies gegeven. Vervolgens heeft op 3 december 2008 opnieuw met eiser een ankergesprek plaatsgevonden, ditmaal over de periode mei tot november 2008. Ook dit ankergesprek heeft geresulteerd in een negatief studieadvies.
2.3 Op basis van het gesprek op 3 december 2008 heeft verweerder met eiser een aantal afspraken gemaakt. Op 7 en 20 januari 2009 heeft verweerder vervolgens met eiser voortgangsgesprekken gevoerd. Ook op 4 en 17 februari 2009 hebben met eiser voortgangsgesprekken plaatsgevonden. In een gesprek op 17 maart 2009 heeft verweerder aan eiser zijn ontslag per 1 april 2009 in het vooruitzicht gesteld. Hierna heeft verweerder het ontslagbesluit genomen, welk besluit in bezwaar is gehandhaafd.
2.4 Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Volgens eiser heeft verweerder niet in redelijkheid tot het besluit kunnen komen om het tijdelijk dienstverband met eiser voortijdig te beëindigen. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet of onvoldoende is gebleken dat hij niet aan de eisen van de opleiding zou kunnen voldoen. Volgens eiser heeft hij wel voldaan aan de functioneel vaktechnische eisen. Hij heeft al zijn tentamens gehaald. Bovendien heeft eiser zijns inziens verbeteringen laten zien op het punt van houding en gedrag, waaronder het uitvoeren van leertaken en het tonen van initiatief en zelfredzaamheid. Het is eiser onduidelijk welk toetsingskader verweerder bij het nemen van het bestreden besluit heeft gehanteerd. Volgens eiser is dit besluit onzorgvuldig en in strijd met het motiveringsbeginsel genomen. Ook voert eiser aan dat verweerder hem onvoldoende heeft gesteund om te komen tot verbetering van eisers functioneren. Daarnaast acht eiser het bestreden besluit genomen in strijd met het beginsel van fair play en het vertrouwensbeginsel. Bovendien stelt eiser dat hij door verweerders besluit onevenredig wordt getroffen in zijn belangen in verhouding tot verweerders belang bij eisers ontslag. Tot slot voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet de gelegenheid heeft gegeven om zijn visie te geven op het ontslagvoornemen. Het spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening is gelegen in het feit dat eiser nu nog zou kunnen instromen in een volgende groep die is begonnen met dezelfde opleiding. Na deze groep volgt er geen nieuwe groep meer. Ter zitting heeft eiser benadrukt dat verweerder, in weerwil van de gemaakte afspraken, op 1 april 2009 geen ankergesprek met hem heeft gehouden. Op 20 januari 2009 heeft verweerder geconstateerd dat eiser de afspraken met betrekking tot de leertaken was nagekomen. Op 17 februari 2009 heeft verweerder eisers verbetertraject ten onrechte abrupt afgebroken. Volgens eiser heeft verweerder hem ten onrechte de kans ontnomen om te bewijzen dat hij binnen afzienbare tijd wel aan de opleidingseisen zou kunnen voldoen. Hij heeft ter zitting aangegeven dat hij tussen 17 februari en 1 april 2009 nog wel drie of vier leertaken had kunnen inleveren.
2.5 Verweerder is van mening dat beëindiging van een tijdelijk dienstverband op elke redelijke grond kan plaatsvinden. Voorts wijst verweerder op zijn beleid waarin staat dat twee opeenvolgende negatieve studieadviezen onherroepelijk tot einde opleiding en einde dienstverband leiden. Eiser heeft echter nog een extra kans gekregen om zijn ontslag te voorkomen. Deze kans heeft eiser niet of onvoldoende benut. Volgens verweerder is eiser voldoende ondersteund, omdat hij regelmatig is aangesproken op zijn leerprestaties. Eiser heeft hiermee echter te weinig gedaan. Gebleken is dat eiser over onvoldoende zelfredzaamheid beschikt. Deze eigenschap is onmisbaar in de functie van medewerker toezicht. Volgens verweerder weegt eisers belang bij continuering van zijn dienstverband niet op tegen verweerders belang bij eisers ontslag. Voorts heeft eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar voldoende gelegenheid gekregen om zijn zienswijze te geven op het ontslag. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het wel beter zou zijn geweest als verweerder met eiser een derde ankergesprek zou hebben gevoerd. Volgens verweerder hebben de opleiders van eiser medio februari 2009 ingeschat dat eiser, gelet op de tot dan toe behaalde resultaten, niet tijdig aan de opleidingseisen zou kunnen voldoen.
2.6 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.7 In artikel 95, tweede lid, onder a. van het ARAR is bepaald dat aan de ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst ontslag kan worden verleend, mits een opzegtermijn in acht wordt genomen van drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk ten minste twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest. Dit laatste is in het geval van eiser aan de orde.
2.8 Uit ter zake vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 december 2005 (LJN: AV7700) – blijkt dat de rechterlijke toetsing van een besluit zoals dat nu in eisers geval voorligt, terughoudend is en zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan geschreven of ongeschreven rechtsregels, beperkt tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het oordeel is gekomen dat de behaalde studieresultaten onvoldoende zijn. Nu het ontslag is verleend voor het einde van de opleiding, dient daarbij mede te worden betrokken of verweerder tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser ook niet binnen afzienbare tijd tot voldoende studieresultaten had kunnen komen.
2.9 De opleiding die eiser volgde, bestaat uit twee delen: een theoretisch deel dat door het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) wordt verzorgd, en een praktijkdeel dat door de Belastingdienst wordt verzorgd. Beide instanties houden toezicht op de voortgang van de opleiding. Hiervoor hanteert verweerder de zogeheten ‘Procedure Ankergesprekken’. In deze procedure is onder meer het volgende opgenomen:
“Iedere deelnemer heeft 2 keer per schooljaar een ankergesprek. Dit ankergesprek is een formeel beoordelingsmoment. De Belastingdienst (BD) en het ROC geven dan een gezamenlijk oordeel over de studievoortgang. (…)
- Bij het gesprek zijn 3 personen aanwezig: de deelnemer, de procesbegeleider (ROC), de praktijkbegeleider (BD) (…)
- Deelnemer, praktijkbegeleider en procesbegeleider vullen vooraf en onafhankelijk van elkaar het digitale beoordelingsformulier in. (…)
- Per item kan een score op een 4-puntschaal worden gegeven. Dit resulteert in een totaalscore. Indien een deelnemer gemiddeld onder 3 scoort, is er sprake van een negatief studieadvies(…)
- Tijdens het ankergesprek wordt door de procesbegeleider het definitieve (anker)formulier ingevuld. BD en ROC komen tot een gezamenlijke beoordeling per item, als dat aan de orde is. Per item wordt een korte toelichting ingevuld. (…)
- De deelnemer is verplicht en verantwoordelijk om n.a.v. het ankergesprek te komen met een verbeterplan. Een 2e opeenvolgend negatief studieadvies betekent einde opleiding/einde werk. (…)
- Een tweede opeenvolgend negatief studieadvies leidt onherroepelijk (tot) het einde van de opleiding en het werk. ”
2.10 Onbestreden is dat eiser in het kader van het theoretisch gedeelte van de opleiding al zijn tentamens heeft gehaald. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in het kader van het praktijkgedeelte van de opleiding niet aan de gestelde eisen heeft voldaan en dat eiser ook niet binnen afzienbare tijd aan de gestelde eisen had kunnen voldoen. In dit verband wijst verweerder er met name op dat eiser veel moeite had en heeft met de zogeheten leertaken. Verder is eiser onvoldoende zelfredzaam en toont hij te weinig initiatief.
2.11 Vaststaat dat verweerder met eiser twee ankergesprekken heeft gevoerd en dat deze ankergesprekken hebben geleid tot een negatief studieadvies. Ingevolge de Procedure Ankergesprekken leiden twee opeenvolgende negatieve studieadviezen in beginsel tot einde opleiding en einde werk, dus tot ontslag. Desondanks heeft verweerder er, in afwijking van dit beleid, voor gekozen eiser een extra kans te bieden. In het verslag van het gesprek dat op 3 december 2008 met eiser is gevoerd, is hieromtrent het volgende opgenomen:
“In principe is er inmiddels aanleiding om [eiser] als gevolg van een tweede negatief studieadvies ontslag te geven. Het CB van unit 13 heeft er op dit moment echter nog niet voor gekozen om [eiser] ontslag te verlenen. Met [eiser] is afgesproken dat hij nog één laatste kans krijgt. Hij heeft het afgelopen halfjaar op verschillende plekken gewerkt. Wellicht heeft hij hierdoor niet helemaal kunnen aarden in zijn steeds wisselende werkomgeving. Om er zeker van te zijn dat [eiser] een eerlijke kans krijgt om zich te kunnen bewijzen, is afgesproken dat hij tot het einde van het project Kassa’s (omstreeks maart 2009) bij het project blijft.”
Met ‘[eiser]’ wordt eiser bedoeld. Dit geldt ook voor de citaten die hieronder zijn opgenomen waarin de naam ‘[eiser]’ voorkomt.
2.12 Vervolgens blijkt uit het gesprek dat verweerder op 7 januari 2009 met eiser heeft gevoerd, dat hij met eiser een aantal afspraken heeft gemaakt. Voor zover deze in het kader van deze procedure van belang zijn, gaat het om de volgende afspraken:
“5. Vóór 1 april 2009 maakt [eiser] 10 opdrachten uit het basispakket leertaken. [eiser] werkt structureel ( voor 4 uren) op dinsdagmiddag aan deze opdrachten. Dit gebeurt in een rustige werkomgeving. De uit te werken opdrachten worden op eigen initiatief én in overleg met de praktijkbegeleider geselecteerd uit het basispakket leertaken welke (voorlopig) in Amsterdam wordt gehanteerd. Elke dinsdagmiddag wordt een uitgewerkte opdracht mét reflectieverslag bij de praktijkbegeleider ingeleverd;
6. [eiser] begint in december 2008 met het inrichten én opvullen van een portfolio;
7. Elke 3 weken vindt een voortgangsgesprek plaats met de leidinggevende. De praktijkbegeleider plant hiervoor bijeenkomsten tot 1 april 2009;
8. Op woensdag 1 april 2009 vindt het volgende ankergesprek plaats. Indien [eiser] zich aan de hiervoor vermelde voorwaarden heeft gehouden én zichtbaar verbetering heeft getoond, zal het negatief studieadvies alsnog worden omgezet in een positief studieadvies.”
2.13 In het verslag van het gesprek dat op 20 januari 2009 met eiser heeft plaatsgevonden, is, voor zover dit in deze procedure van belang is, het volgende opgenomen:
“[eiser] heeft op tijd de leertaak bij [naam] ingeleverd en kan het dus wel. Ga zo door. Inhoudelijk: het betrof een informatieve brief aan een startende ondernemer, [eiser] moet zeer meer verplaatsen in de ondernemer. (…)
Huiswerk en tijdigheid: een keer geen huiswerk gemaakt en te laat op school, als gevolg van tot laat werken aan project. [eiser] begint voortaan eerder met huiswerk maken zodat hij op tijd klaar is.
Portfolio: [eiser] is ermee begonnen. Ga zo door.”
2.14 In het verslag van het gesprek dat op 4 februari 2009 met eiser heeft plaatsgevonden, is, voor zover dit in deze procedure van belang is, het volgende opgenomen:
“1) Via [naam] heb ik vernomen dat je nog steeds problemen hebt met (het aantal te besteden uren aan) je leertaken.
Ik heb aangegeven dat je geen extra uren voor je leertaken krijgt. (…)
2) Je werktempo bij [naam] (Industrieterreinen) lijkt vooralsnog onder de maat. Wij hebben nu afgesproken dat je voorlopig administratieve ondersteuning biedt aan het project en per uur 6 posten afwerkt.”
Deze tekst is aan eiser gericht.
2.15 In het verslag van het gesprek dat op 17 februari 2009 met eiser heeft plaatsgevonden, is, voor zover dit in deze procedure van belang is, het volgende opgenomen:
“Inmiddels heeft het CB van unit 13 geconstateerd dat de ontwikkeling van [eiser] in de periode december 2008 – februari 2009 nog steeds onvoldoende is. Hij heeft erg veel begeleiding nodig en hij toont geen lerend vermogen en zelfredzaamheid. Zijn werktempo is nog steeds te laag en hij blijft aangeven dat hij het opgedragen werk niet kan uitvoeren binnen de aangeboden omstandigheden.
[eiser] heeft tot 1 april 2009 gekregen om zich te bewijzen (zie verslag van 3 december 2008). Het huidige tempo (eigenlijk: stagnatie) van zijn ontwikkeling geeft het CB van unit 13 niet het vertrouwen dat [eiser] op de juiste plek zit bij de Belastingdienst als medewerker toezicht. Enerzijds verwacht het CB niet dat dit beeld verandert de resterende 6 weken, maar anderzijds weten we niet wat de toekomst brengt.
(…)
[namen] geven (…) aan dat [eiser] enige groei heeft doorgemaakt, maar dat die onvoldoende is ten opzichte van wat er wordt verwacht van een medewerker toezicht die over 18 maanden volwaardig en zelfstandig moet kunnen werken.
(…).
Op 1 april 2009 vindt een volgend voortgangsgesprek plaats.”
2.16 In het verslag van het gesprek dat op 17 maart 2009 met eiser heeft plaatsgevonden, is, voor zover dit in deze procedure van belang is, het volgende opgenomen:
“In vervolg op het gesprek van 17 februari jl. in nu aan [eiser] medegedeeld dat hij ontslag krijgt per 1 april a.s. Daarbij geldt een opzegtermijn van 3 maanden.”
2.17 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gesprekken die op 4 en 17 februari 2009 en 17 maart 2009 met eiser zijn gevoerd, niet het karakter hadden van een ankergesprek. Verweerder heeft deze gesprekken zelf voortgangsgesprekken genoemd. Hiermee staat vast dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de met eiser gemaakte afspraak die inhield, dat verweerder op 1 april 2009 met eiser een (derde) ankergesprek zou voeren. Voorts blijkt uit de verslagen van voormelde gesprekken dat verweerder niet heeft getoetst aan de zogeheten ankermomenten (items), zoals deze op grond van de Procedure Ankergesprekken zijn vermeld op het in die regeling genoemde ankerformulier. Het bestreden besluit is in ieder geval genomen in strijd met de Procedure Ankergesprekken.
2.18 Voorts kan niet worden gezegd dat verweerder aan de hand van concrete feiten aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich niet of onvoldoende heeft gehouden aan de op 7 januari 2009 met hem gemaakte afspraken. Met name uit het gespreksverslag van 17 februari 2009 blijkt dat volgens verweerder het werktempo van eiser te laag is, dat eiser geen lerend vermogen heeft en dat hij veel begeleiding nodig heeft. Deze kwalificaties zijn in de overgelegde verslagen echter onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd en dus niet naar behoren in rechte te toetsen, omdat ze louter zijn gebaseerd op subjectieve oordelen. Eiser heeft dan ook terecht aangevoerd dat hierdoor niet duidelijk is welk toetsingskader verweerder in dit verband heeft gehanteerd. In ieder geval is niet gebleken dat verweerder heeft getoetst aan de afspraken zoals deze op 7 januari 2009 met eiser zijn gemaakt. Het lijkt erop dat verweerder uit het oog heeft verloren dat de Procedure Ankergesprekken er nu juist voor bedoeld is te zorgen dat volgens een met waarborgen omklede procedure een beoordeling tot stand komt, waarbij per item de prestaties en vorderingen van de deelnemer zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.
2.19 Eiser heeft verder ter zitting nog aangevoerd dat hij zijn portfolio volledig heeft afgerond en ingeleverd en dat dit portfolio door eisers mentor is goedgekeurd. Ook heeft eiser ter zitting verklaard dat hij van de tien leertaken die hij moest inleveren, er zes af had en dat hij de resterende vier leertaken in ieder geval voor 1 april 2009 had kunnen afronden. Verweerder heeft deze verklaringen van eiser onvoldoende weersproken. Verweerder stelt hier slechts tegenover de subjectieve inschatting die is opgenomen in het verslag van het gesprek van 17 februari 2009 dat er geen verwachting was dat het beeld van het functioneren van eiser de komende zes weken zou verbeteren. Dit levert onvoldoende grondslag op om in afwijking van de gemaakte afspraken af te zien van het voor 1 april 2009 geplande ankergesprek.
2.20 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder eiser geen eerlijke kans heeft geboden om aan te tonen dat hij binnen de afgesproken termijn zou kunnen voldoen aan de opleidingseisen die verweerder stelt. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat de door eiser behaalde studieresultaten onvoldoende zijn en dat eiser ook niet binnen afzienbare tijd tot voldoende studieresultaten zal kunnen komen.
2.21 Het voorgaande brengt met zich dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen bespreking.
2.22 De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser de kans die verweerder hem heeft willen geven om te proberen het negatieve studieadvies om te zetten in een positief advies, alsnog dient te krijgen. Eiser heeft aangevoerd dat hij nog kan instromen in de laatste groep die de opleiding volgt. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat eiser in theorie bij de laatste opleiding zou kunnen aansluiten. Het is echter volgens verweerder niet uit te sluiten dat het in praktische zin niet haalbaar is dat eiser zijn opleiding hervat. Los van het feit dat verweerder dit laatste in het geheel niet heeft onderbouwd, moet worden geconcludeerd dat ook verweerder kennelijk van mening is dat op voorhand niet vaststaat dat hervatting van de opleiding door eiser niet mogelijk is. Er is dan ook aanleiding verweerder op te dragen eiser met ingang van 1 februari 2010 gedurende minimaal drie maanden in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat hij voldoet aan de opleidingseisen voor de functie van medewerker toezicht in opleiding, welke voortgezette opleidingsperiode verweerder moet afsluiten met een ankergesprek overeenkomstig de Procedure Ankergesprekken. De voorzieningenrechter zal op voet van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak voorzien door het besluit van 20 maart 2009 te herroepen. Daaruit volgt dat eisers aanstelling vanaf 1 juli 2009 wordt voortgezet.
2.23 Voorts bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter aan eiser drie punten toe (een punt voor het beroepschrift, een punt voor het verzoekschrift voorlopige voorziening en een punt voor het verschijnen ter zitting). Elk toegekend punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. De zwaarte van de zaken is gemiddeld.
2.24 Omdat ten behoeve van eiser een toevoeging is afgegeven krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
2.25 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, heeft eiser geen belang meer bij het door hem gedane verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal dit verzoek dan ook afwijzen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van augustus 2009, verzonden op 21 augustus 2009;
3.3 herroept het besluit van 20 maart 2009;
3.4 draagt de staatssecretaris van Financiën op eiser met ingang van 1 februari 2010 gedurende minimaal drie maanden in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat hij voldoet aan de opleidingseisen voor de functie van medewerker toezicht in opleiding;
3.5 draagt de staatssecretaris van Financiën voorts op deze opleidingsperiode af te sluiten met een ankergesprek overeenkomstig de Procedure Ankergesprekken;
3.6 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.7 veroordeelt de staatssecretaris van Financiën in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1311,--, te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.8 gelast dat de staatssecretaris van Financiën het door eiser betaalde griffierecht van in totaal € 300,-- aan hem vergoedt;
3.9 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, en op
21 januari 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.