ECLI:NL:RBHAA:2009:BR1320
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de moeder om haar kind in rechte te vertegenwoordigen in het kader van AWBZ-zorg
In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 10 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de moeder van [naam dochter], en de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CIZ van 15 augustus 2008, waarin werd vastgesteld dat haar dochter in aanmerking kwam voor AWBZ-zorg in de vorm van wonen met begeleiding en zeer intensieve verzorging. Het CIZ verklaarde het bezwaar van eiseres echter niet-ontvankelijk, omdat zij volgens hen niet bevoegd zou zijn om de zaken van haar dochter te behartigen, aangezien het kind onder toezicht was gesteld en uit huis geplaatst.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres het gezag over haar dochter uitoefent en derhalve bevoegd is om haar dochter in rechte te vertegenwoordigen. De rechtbank oordeelde dat het CIZ ten onrechte had gesteld dat eiseres niet bevoegd was om de belangen van haar dochter te behartigen. Bovendien werd vastgesteld dat het bestreden besluit niet was genomen op basis van een wettelijk voorschrift dat op de negatieve lijst van artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat, waardoor eiseres wel degelijk bezwaar en beroep kon instellen.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken dat eiseres voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier R.C.M. Gerritsen-Martens.