ECLI:NL:RBHAA:2009:BP6210

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
141088 - HA ZA 07-1416
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging arbitraal vonnis wegens schending van hoor en wederhoor in geschil over balansgarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 21 januari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Anova Food B.V. en [A] over een balansgarantie die [A] had afgegeven bij de verkoop van aandelen in Novavis B.V. Het geschil ontstond nadat Anova het arbitraal vonnis van 30 september 2002 had aangevochten, waarin haar vordering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het arbitraal vonnis vernietigd moest worden vanwege schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Dit was het gevolg van het feit dat Anova niet in de gelegenheid was gesteld om getuigen te horen, terwijl de arbiters zich baseerden op de verklaring van een getuige die door [A] was meegebracht. De rechtbank verklaarde zich bevoegd om het geschil opnieuw te beoordelen, met inachtneming van de feiten die eerder door de Hoge Raad en het hof waren vastgesteld, die gezag van gewijsde hebben. De rechtbank droeg [A] op om bewijs te leveren dat Anova ten tijde van de aandelenoverdracht op de hoogte was van de backservice verplichting, die niet in de overnamebalans was opgenomen. De uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor in juridische procedures en de gevolgen van het niet naleven daarvan voor de geldigheid van een arbitraal vonnis.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 141088 / HA ZA 07-1416
Vonnis van 21 januari 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANOVA FOOD B.V.,
gevestigd te `s-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. S.I. van der Staal,
tegen
[A],
wonende te [plaats], [gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Sol.
Partijen zullen hierna Anova en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 februari 2008, waarbij een ambtshalve comparitie van partijen is bevolen
- de brief van de rechtbank d.d. 10 april 2008, waarbij de zaak op verzoek van partijen is verwezen naar de rol voor conclusie van repliek en waarbij partijen is bevestigd dat genoemde comparitie geen doorgang zal vinden
- de conclusie van repliek tevens akte vermeerdering van eis met 6 producties
- de conclusie van dupliek
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij tussen partijen gewezen arrest van de Hoge Raad d.d. 25 mei 2007 is onder meer het volgende overwogen:
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de punten 1.1-1.16 van de conclusie van de Advocaat-Generaal en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
2.2. In de punten 1.1.-1.16 van de conclusie van de Advocaat-Generaal staat het volgende:
1. Feiten en procesverloop
1.1. Eiser tot cassatie, hierna [A], was enig aandeelhouder van [A] Beheer B.V., hierna [A] Beheer, die alle aandelen houdt in Novavis B.V., hierna Novavis.
1.2. Op 12 november 1997 hebben [A] en verweerster in cassatie, Anova, een intentieverklaring getekend met betrekking tot de levering van de aandelen in [A] Beheer. Deze intentieverklaring behelst onder meer een door [A] afgegeven balansgarantie.
1.3. Conform deze intentieverklaring heeft [A] op 14 januari 1998 alle aandelen in [A] Beheer geleverd aan Anova.
1.4. In de leveringsakte van 14 januari 1998 is vastgelegd dat [A] (onder meer) garandeert dat hem geen andere verplichtingen of claims ten laste van de vennootschap bekend zijn dan die welke uit de jaarrekening blijken alsook dat sinds de balansdatum geen wezenlijke veranderingen in de cijfers en andere gegevens, weergegeven in de jaarrekening, zijn ontstaan en dat geen pensioentoezeggingen zijn gedaan.
1.5. Vóór de overdracht van de aandelen heeft Novavis jegens enige medewerkers pensioentoezeggingen gedaan op basis van het ‘‘final pay’’ systeem.
1.6. In de overnamebalans is geen backservice verplichting opgenomen.
1.7. Op 31 december 1998 heeft verzekeringsmaatschappij Aegon in het kader van een verzekeringscontract tussen haar en Novavis, melding gemaakt van een backservice verplichting ten bedrage van ƒ 129.199,14. Tussen partijen is een verschil van mening ontstaan over de vraag voor wiens rekening dit bedrag moet komen.
1.8. Bij memorie van eis van 11 oktober 2001 heeft Anova het tussen partijen gerezen geschil voorgelegd aan het Nederlands Arbitrage Instituut en – zakelijk weergegeven – gevorderd [A] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 137.219,09.
Aan deze vordering heeft Anova ten grondslag gelegd dat zij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat [A] wist dan wel behoorde te weten dat Novavis voorafgaande aan de aandelenoverdracht aan enige werknemers een pensioentoezegging had gedaan, dat hiervan geen melding is gemaakt in de overnamebalans en dat [A] haar hiervan ook op geen enkele andere wijze in kennis heeft gesteld.
1.9. Bij memorie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie heeft [A] in conventie de vordering betwist en in reconventie – zakelijk weergegeven – betaling gevorderd van een bedrag van ƒ 25.000,=, zijnde het bedrag dat in de intentieverklaring was opgenomen als voorziening voor onvoorzien achterstallig onderhoud, welk bedrag per 31 december 2000 is opengevallen nu het niet voor onvoorzien achterstallig onderhoud is aangewend.
1.10. Anova heeft de reconventionele vordering betwist.
Na een mondelinge behandeling in aanwezigheid van partijen en hun advocaten, en een in aansluiting op deze mondelinge behandeling gehouden getuigenverhoor, waarbij [B] met toestemming van partijen als getuige is gehoord, hebben arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid, bij vonnis van 30 september 2002 de conventionele vordering afgewezen en de reconventionele vordering toegewezen.
1.11. Anova heeft [A] bij inleidende dagvaarding van 24 december 2002 gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en – zakelijk weergegeven – gevorderd het tussen partijen gewezen arbitraal vonnis te vernietigen en [A] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 62.267,31 (ƒ 137.219,09), met rente en kosten.
1.12. Anova heeft aan haar eis ten grondslag gelegd dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden, dat het vonnis niet behoorlijk is gemotiveerd en dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat arbiters hun beslissing mede hebben gebaseerd op de verklaring van [B], die zonder vooraankondiging door [A] ter zitting is meegebracht en vervolgens als getuige is gehoord, en dat arbiters Anova geen gelegenheid hebben geboden voor een contra-enquête.
1.13. [A] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Na conclusie van re- en dupliek en na een akte houdende uitlating productie van Anova, heeft de rechtbank bij vonnis van 28 juli 2004 – zakelijk weergegeven – het scheidsrechterlijke vonnis vernietigd voorzover arbiters de vordering van Anova hebben afgewezen en Anova voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
1.14. [A] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam, onder aanvoering van twee grieven en met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en Anova alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering.
Anova heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
1.15. Bij arrest van 29 september 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1.16. [A] heeft tegen het arrest van het hof tijdig beroep in cassatie ingesteld.
2.3. In de hiervoor genoemde noten 1 tot en met 3 staat het volgende:
1Zie o.a. het vonnis van de rb. Amsterdam van 28 juli 2004 onder 2a t/m c, van welke feiten ook het hof Amsterdam is uitgegaan (zie het bestreden arrest van 29 september 2005 onder 3)
2Zie de bij memorie van eis in de arbitrageprocedure overgelegde intentieverklaring
3De cassatiedagvaarding is op 28 december 2005 uitgebracht en verbeterd bij herstelexploot van 28 februari 2006
2.4. In rechtsoverweging 1 van genoemd arrest van de Hoge Raad wordt het volgende overwogen:
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Anova - heeft bij exploot van 24 december 2002 eiser tot cassatie - verder te noemen: [A] - gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd het tussen haar en [A] op 30 september 2002 gewezen arbitraal vonnis te vernietigen en [A] alsnog te veroordelen tot betaling van een bedrag € 62.267,31, te vermeerderen met rente en kosten.
[A] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 28 juli 2004 het arbitrale vonnis vernietigd voorzover de arbiters de vordering van Anova hebben afgewezen en Anova voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Tegen dit vonnis heeft [A] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 29 september 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2.5. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
3.2. Kort samengevat gaat het, voorzover in cassatie van belang, om het volgende.
i) Het geschil tussen partijen betreft een door [A] afgegeven balansgarantie met het oog op de verkoop van de aandelen in Novavis B.V. (hierna: Novavis) aan Anova. In de overnamebalans is geen backserviceverplichting opgenomen in verband met pensioentoezeggingen die Novavis, op basis van het ‘‘final pay’’ systeem, vóór de overdracht van de aandelen jegens enige medewerkers heeft gedaan.
ii) Anova heeft het tussen partijen hieromtrent gerezen geschil voorgelegd aan het Nederlands Arbitrage Instituut en – zakelijk weergegeven – gevorderd [A] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 137.219,09. Aan deze vordering heeft Anova ten grondslag gelegd dat zij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat [A] wist dan wel behoorde te weten dat Novavis voorafgaande aan de aandelenoverdracht aan enige werknemers een pensioentoezegging had gedaan, dat hiervan geen melding is gemaakt in de overnamebalans en dat [A] haar hiervan ook op geen enkele andere wijze in kennis heeft gesteld.
iii) Na een mondelinge behandeling in aanwezigheid van partijen en hun advocaten, en een in aansluiting op deze mondelinge behandeling gehouden getuigenverhoor waarbij [B] met toestemming van partijen als getuige is gehoord, hebben de arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid, bij vonnis van 30 september 2002 de vordering van Anova afgewezen.
iv) De arbiters hebben in hun vonnis overwogen dat de ‘‘ter zitting nog bestaande onduidelijkheid omtrent alle relevante feiten’’ aanleiding heeft gegeven tot het getuigenverhoor. De arbiters concludeerden uit ‘‘hetgeen is komen vast te staan door de verklaring van de getuige [B], in verband met de door partijen overgelegde stukken’’ onder meer dat ‘‘vóór de bijeenkomst van partijen ten huize van [A], toen de definitieve koopprijs van de aandelen tussen partijen werd vastgesteld, Anova wist van het bestaan van een backserviceverplichting in het boekjaar 1998 en dat Anova van deze wetenschap in 1999 geen onderhandelingspunt heeft gemaakt toen de definitieve koopprijs van de aandelen aan de orde was.’’ Deze constatering heeft (mede) geleid tot afwijzing van de vordering van Anova.
3.3. De rechtbank heeft op vordering van Anova het arbitraal vonnis vernietigd voorzover de vordering van Anova daarin is afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
‘‘4.8. [B] was geen van partijen onafhankelijke getuige, maar een door [A] meegebrachte getuige die werkzaamheden voor [A] verrichtte. Anova is, zo volgt uit 4.6 en 4.7, door het verhoor van [B] als getuige overvallen. Uit het arbitrale vonnis blijkt niet dat [A] een bewijsaanbod heeft gedaan en evenmin dat arbiters een bewijsopdracht hebben geformuleerd. Uit de overweging: ‘De ter zitting nog bestaande onduidelijkheid omtrent alle relevante feiten’ die voor de arbiters aanleiding vormde om [B] als getuige te horen, kan gezien de vage omschrijving niet worden afgeleid dat het voor Anova duidelijk was of moest zijn waartoe het getuigenverhoor diende en welke waarde arbiters aan de verklaring van [B] zouden toekennen. Dat [B], hetgeen Anova betwist, met instemming van Anova tijdens de zitting als getuige is gehoord en Anova tijdens de zitting niet heeft verzocht haar in de gelegenheid te stellen getuigen te doen horen, neemt niet weg dat arbiters onder de hiervoor genoemde omstandigheden en gezien het belang dat zij blijkens het arbitrale vonnis aan de verklaring van [B] hebben toegekend, Anova in de gelegenheid hadden moeten stellen zelf ook getuigen te doen horen en zich over de verklaring van [B] uit te laten. Dat Anova tijdens de zitting vragen aan [B] heeft kunnen stellen, maakt dat niet anders. Het stellen van vragen aan een getuige van de wederpartij kan niet op één lijn worden gesteld met het doen horen van getuigen en het zich uitlaten over de door een getuige van de wederpartij afgelegde verklaring.
4.9. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat arbiters het recht op hoor en wederhoor hebben geschonden en dat de rechtbank op goede grond het arbitrale vonnis heeft vernietigd. Dit betekent dat de eerste grief faalt.’’
2.6. In genoemd arrest van 25 mei 2007 heeft de Hoge Raad het door [A] tegen genoemd arrest ingesteld beroep in cassatie verworpen.
3. Het geschil
Anova vordert:
“het Uw Rechtbank behage hij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen de navolgende geldbedragen, groot:
€ 69.337,99 [na vermeerdering van eis: € 71.236,12] te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2000 subsidiair vanaf een in goede justitie te bepalen datum, het een of het ander telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 3.639,29 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2001 subsidiair vanaf een in goede justitie te bepalen datum, het een of het ander telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 14.730,64 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2002 subsidiair vanaf een in goede justitie te bepalen datum, het een of het ander telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
alsmede met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding waaronder de beslagkosten zoals blijkt uit productie 6 bij de Akte houdende overlegging van bewijs en processtukken.”
3.1. Anova legt - kort samengevat - het volgende aan haar vordering ten grondslag. [A] heeft in de intentieverklaring de juistheid van de in bijlage 1 en
2 van die verklaring opgenomen gegevens uitgesproken en gegarandeerd. In de leveringsakte garandeert [A] dat hem geen verplichtingen of claims ten laste van de vennootschap bekend zijn, dan die uit de jaarrekening blijken en dat sinds de balansdata geen wezenlijke veranderingen in de cijfers en andere gegevens, weergegeven in de jaarrekening, zijn ontstaan en dat geen pensioentoezeggingen zijn gedaan. [A] wist, althans behoorde te weten, dat er door Novavis vóór de aandelenoverdracht jegens enige medewerkers wel pensioentoezeggingen waren gedaan op basis van het zogenaamde “final pay” systeem. Desondanks is er in de overnamebalans geen back-serviceverplichting opgenomen en heeft [A] ook anderszins nagelaten Anova op deze back-serviceverplichting te attenderen.
Door Aegon is bij opgave van 14 maart 2001 de definitieve schade per 31 december 2000 van Anova vastgesteld, te weten f 152.800,82, zijnde € 69.337,99. Inmiddels bedraagt de schade € 71.236,12. Anova vordert na vermeerdering van eis laatstgenoemd bedrag van [A]. Bij brief van de raadsman van Anova is aan [A] de wettelijke rente aangezegd ingaande 14 december 2000. Anova maakt tevens aanspraak op € 3.639,29 aan incassokosten en € 14.730,64 aan de door Anova betaalde arbitragekosten.
3.2. [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Artikel 1067 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt: “Zodra het vonnis waarbij het arbitraal vonnis is vernietigd onherroepelijk is geworden, herleeft de bevoegdheid van de gewone rechter, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.” De rechtbank stelt vast dat voornoemd vonnis van de rechtbank Amsterdam inmiddels onherroepelijk is geworden, terwijl gesteld noch gebleken is dat aan het tweede onderdeel van genoemde wetsbepaling is voldaan en daarmee dat de rechtbank bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen.
4.2. Het feit dat het arbitraal vonnis is vernietigd, brengt met zich dat hetgeen in dat vonnis is overwogen en beslist geen bindende kracht heeft. Aan hetgeen de arbiters in het arbitraal vonnis hebben overwogen en beslist zal de rechtbank - anders dan [A] doet - dan ook voorbij gaan. Het is juist, gelijk Anova heeft aangevoerd, dat het geschil opnieuw ter volledige beoordeling bij de rechtbank ligt. Dit met dien verstande dat hetgeen rechtbank, hof en de Hoge Raad in de hiervoor bedoelde tussen partijen gewezen uitspraken hebben vastgesteld, gezag van gewijsde heeft. Gelijk Anova heeft gesteld, komen aan de eerdere beslissingen die vaststelling van een feit(en) betreft (betreffen) in het onderhavige geschil gezag van gewijsde toe.
4.3. Tot de overwegingen uit de hiervoor bedoelde uitspraken die gezag van gewijsde hebben gekregen behoort de vaststelling - zoals ook de Advocaat-Generaal die heeft gemaakt - dat Novavis vóór de overdracht van de aandelen jegens enige medewerkers pensioentoezeggingen heeft gedaan op basis van het ‘‘final pay’’ systeem, dat in de leveringsakte van 14 januari 1998 is vastgelegd dat [A] (onder meer) garandeert dat hem geen andere verplichtingen of claims ten laste van de vennootschap bekend zijn dan die welke uit de jaarrekening blijken alsook dat sinds de balansdatum geen wezenlijke veranderingen in de cijfers en andere gegevens, weergegeven in de jaarrekening, zijn ontstaan en dat geen pensioentoezeggingen zijn gedaan en - voorts - dat in de overnamebalans geen backservice verplichting is opgenomen. Daaraan kan worden toegevoegd dat [A] in de onderhavige procedure bij conclusie van dupliek heeft laten weten dat hij zich kan vinden in de opsomming van de feiten, zoals die onder meer blijken uit de conclusie van de Advocaat-Generaal.
Voor zover de weren van [A] toch inhouden dat genoemde feiten niet kloppen, dienen zij om deze redenen te worden verworpen. Dit brengt met zich dat het primaire verweer van [A] dat hij aan de in de leveringsakte opgenomen garantie-verplichting heeft voldaan, door de rechtbank wordt verworpen.
4.4. [A] heeft voorts aangevoerd dat, nu Anova bekend was dat er een pensioenregeling ten behoeve van het personeel was, de op Anova rustende onderzoeksplicht met zich bracht dat Anova zich voor het sluiten van de aandelentransactie en in elk geval voor de definitieve vaststelling van de koopsom van de aandelen van de inhoud van de pensioenregeling op de hoogte had moeten stellen. [A] is van mening dat in casu de onderzoeksplicht van Anova prevaleert boven een (mogelijke) mededelingsplicht van [A], zeker nu hij van een bestaan van een backservice verplichting niet op de hoogte was.
4.5. Ook dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. Als het zo is dat geen van partijen op de hoogte was van de backservice verplichting, zal die verplichting ook niet zijn betrokken in de berekening van de prijs die Anova voor de aandelen heeft betaald. Dit geeft Anova juist een gerede grond om [A] te houden aan de door hem gegeven garantie dat hem geen andere verplichtingen of claims ten laste van de vennootschap bekend zijn dan die welke uit de jaarrekening blijken alsook dat sinds de balansdatum geen wezenlijke veranderingen in de cijfers en andere gegevens, weergegeven in de jaarrekening, zijn ontstaan en dat geen pensioentoezeggingen zijn gedaan. Daarbij komt dat ook in het algemeen de mededelingsplicht van een verkoper voor gaat op de onderzoeksplicht van de koper.
4.6. Meer subsidiair heeft [A] aangevoerd dat Anova wist en kon weten van de backservice verplichting en dat Anova daarom, in combinatie met de schending van haar onderzoeksplicht, geen beroep toe komt op genoemde garanties. [A] heeft in dit verband een beroep op rechtsverwerking gedaan.
4.7. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. In artikel 5 van de leveringsakte d.d. 14 januari 1998 is, voor zover ten deze van belang, bepaald:
1. De koopprijs van de aandelen is gelijk aan de intrinsieke waarde, zoals deze zal blijken uit de vastgestelde balans van de vennootschap per een en dertig december negentienhonderd zeven en negentig, met inachtneming van het daaromtrent in de “intentieovereenkomst”bepaalde.
Door [A] is onbetwist gesteld dat de definitieve koopsom in november 1999 is vastgesteld.
Als ten tijde van het tot stand komen van de definitieve koopprijs van de aandelen in Novavis - anders dan [A] stelt dat hijzelf wist - Anova wel wist van het bestaan van de backservice verplichting, kan Anova naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen beroep doen op genoemde garantieverplichting. Als Anova ten tijde van het tot stand komen van de koopprijs van de aandelen wist van het bestaan van de backservice verplichting, had zij daarvan destijds tegenover [A] melding moeten maken en had het in de reden gelegen dat vervolgens ook die verplichting in genoemde balans van de vennootschap per 31 december 1997 was opgenomen en daarmee in de definitieve koopprijs zou zijn verdisconteerd. Als Anova bedoelde kennis in november 1999 had, heeft zij, gelijk door [A] aangevoerd, haar recht om nog een beroep op de garantieverplichting te doen verwerkt.
Tot de eerdere beslissingen die vaststelling van feiten betreffen en in het onderhavige geschil gezag van gewijsde toekomen, behoort de vaststelling dat verzekeringsmaatschappij Aegon in het kader van een verzekeringscontract tussen haar en Novavis, op 31 december 1998 melding heeft gemaakt van een backservice verplichting ten bedrage van ƒ 129.199,14. Overigens sluit de rechtbank niet uit dat “31 december 1998” een verschrijving van de Advocaat-Generaal betreft en dat dit moet zijn “31 december 1999”. Op de overgelegde kopie van het desbetreffende stuk (prod. E3 onder a productie 3) is namelijk het onderhavige jaartal niet goed leesbaar; het zou zowel 1998 als 1999 kunnen zijn. Anova stelt dat zij begin 2000 van Aegon een opgave backservice verplichtingen betreffende het jaar 1999 per post heeft ontvangen en dat toen bij haar een bel is gaan rinkelen, waarna men contact heeft opgenomen met Aegon. Hetgeen [A] op 15 december 2000 aan de advocaat van Anova schrijft (prod. E11), wijst in een zelfde richting. Maar ook als de onderhavige vaststelling niet op een verschrijving berust, behoeft dat nog niet te betekenen dat Anova in november 1999 van de onderhavige backservice verplichting wist. De door de Hoge Raad overgenomen vaststelling van de Advocaat-Generaal houdt immers niet in dat de onderhavige melding aan Anova is gedaan. Om die reden blijft [A] de bewijslast behouden van zijn stelling dat Anova ten tijde van het tot stand van de definitieve koopprijs van de aandelen in Novavis (10 november 1999) wist van het bestaan van de onderhavige backservice verplichting. De rechtbank zal, alvorens enige verdere beslissing te nemen, [A], die dat bewijs ook heeft aangeboden, dat bewijs opdragen.
4.8. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.9. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank tegen het einde van de (laatste) zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [A] op te bewijzen dat Anova ten tijde van het tot stand van de definitieve koopprijs van de aandelen in Novavis (10 november 1999) wist van het bestaan van de in het geding zijnde backservice verplichting,
5.2. bepaalt dat [A], indien hij getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de zittingsadministratie van de sector civiel - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op dinsdagen en donderdagen in de maanden maart tot en met mei 2009 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.3. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. A.J. van der Meer in het gerechtsgebouw te Haarlem aan het Florapark 1,
5.4. bepaalt dat [A], indien hij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar uitsluitend door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, hij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de zittingsadministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven,
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2009.?