ECLI:NL:RBHAA:2009:BL5702

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800688-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens psychische overmacht bij invoer cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 24 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 mei 2009 op Schiphol, samen met anderen, opzettelijk ongeveer 8.833 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte heeft echter aangevoerd dat zij onder psychische druk stond en dat zij niet in staat was om weerstand te bieden aan de dwang die op haar werd uitgeoefend. De rechtbank heeft deze argumenten serieus overwogen en geconcludeerd dat de verdachte in een situatie verkeerde waarin zij redelijkerwijs geen andere keuze had dan mee te werken aan de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is voor het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat haar wilsvrijheid ontbrak. Dit leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging voor het eerste feit. Voor het tweede feit, de voorbereidingshandelingen, heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de verdachte wel strafbaar is, omdat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 85 dagen, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook een laptop, die in beslag was genomen, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800688-09
Uitspraakdatum: 24 december 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7, 9 en 10 december 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na toegestane wijziging van de tenlastelegging ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat
1. (zaak B1)
zij op of omstreeks 12 mei 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 8.833,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. (zaak B1)
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2009 t/m 12 mei 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Almere, in elk geval in Nederland en/of Natal (Brazilië) en/of Sao Paulo (Brazilië), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)
immers is/zijn en/of heeft/hebben zij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- een ticket gekocht en/of gekregen en/of gegeven en/of geregeld van Nederland naar Brazilië en/of van Brazilië naar Nederland en/of
- geld ontvangen en/of gegeven ten behoeve van de aanschaf van een paspoort en/of een koffer en/of
- een of meer koffer(s) en/of (laptop)tas ontvangen en/of gegeven en/of laten geven en/of afgegeven en/of aangeschaft en/of
- naar en/of van de luchthaven Schiphol gebracht en/of opgehaald en/of
- verblijf in het hotel in Brazilië betaald (gekregen) en/of
- zakgeld ontvangen en/of gegeven en/of laten geven voor het verblijf in Brazilië en/of
- een mobiele telefoon en/of simkaart aangeschaft en/of laten aanschaffen in Brazilië en/of
- (telefonisch) instructies ontvangen en/of gekregen en/of gegeven en/of laten geven en/of
- (telefonisch) contacten onderhouden met een of meer mededader(s).
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twintig (20) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- verbeurdverklaring van het onder verdachte in beslag genomen voorwerp, te weten de laptop op de beslaglijst vermeld onder nummer 26.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden(1)
Feiten 1 en 2 (zaak B1)
Naar aanleiding van een telefoongesprek kwam op maandag 11 mei 2009 informatie naar voren dat op vlucht OR356 vanuit Natal, Brazilië, zich een jonge vrouw genaamd [verdachte] zou bevinden die gedwongen werd om verdovende middelen te smokkelen vanuit Brazilië naar Nederland. Er zou nog een persoon genaamd [naam] met [verdachte] meevliegen. Op 12 mei 2009 omstreeks 09.45 uur kwamen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdach[medeverdachte 1] na een vlucht vanuit Natal, Brazilië (OR356) aan op de Luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Zij werden vervolgens aangehouden.(2)
In een in de koffer van verdachte aangetroffen laptoptas werd een hoeveelheid van 3.370,9 gram netto cocaïne aangetroffen.(3) Ook in de koffer van [medeverdachte 2] werd een laptoptas aangetroffen, waarin zich een hoeveelheid van 2.500,4 gram netto cocaïne bevond.(4) In de koffer van [medeverdachte 1] werden vier pakketten met een hoeveelheid van 2.961,7 gram netto cocaïne aangetroffen.(5)
Door verbalisanten werd op 12 mei 2009 omstreeks 10.30 uur een observatie opgestart met het doel om eventuele afhalers te onderkennen en aan te houden. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben hierbij twee personen, te weten [hoofdverdachte] en [medeverdachte], aangewezen, waarop deze personen zijn aangehouden.(6)
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] werden in april 2009 door medeverdachte [hoofdverdachte], die zich voorstelde als Andrew, benaderd in een café om gratis op reis te gaan naar Brazilië en daar partners te spelen van mannen die documenten moesten ophalen of ondertekenen in Brazilië. Verdachte zou hiervoor een beloning van € 2.000, - ontvangen.(7)
Op 27 april 2009 vloog [medeverdachte 1] samen met [betrokkene] ([roepnaam betrokkene]) vanuit Amsterdam naar Natal, Brazilië.(8) Zij leerden elkaar pal voor vertrek kennen op Schiphol, ook [betrokkene] was benaderd door [hoofdverdachte] voor het maken van de genoemde reis. [hoofdverdachte] regelde de tickets en gaf [medeverdachte 1] een koffer en € 500, - zakgeld. [betrokkene] ontving een koffer en € 450, - zakgeld. Hij betaalde eveneens voor het paspoort van [medeverdachte 1]. [hoofdverdachte] onderhield contact met hen door te bellen op de mobiele telefoon van [betrokkene] en gaf tevoren de instructie om in Brazilië een telefoonkaart aan te schaffen. [hoofdverdachte] gaf voorts aan dat iemand contact met hen zou opnemen in Brazilië.(9)
Verdachte en haar “partner” [medeverdachte 2] werden allebei op 4 mei 2009 opgehaald door [hoofdverdachte] en naar Schiphol gebracht. Zij vlogen die dag vanuit Amsterdam naar Natal, Brazilië en ontvingen van [hoofdverdachte] ieder een vliegticket en € 500, - zakgeld voor deze reis. Zowel verdachte als [medeverdachte 2] ontving een telefoon en [hoofdverdachte] betaalde voor het noodpaspoort van [medeverdachte 2]. Verdachte ontving ook een koffer van [hoofdverdachte]. Beiden kregen voor vertrek op Schiphol tevens een laptop zonder bijbehorende laptoptassen mee. [hoofdverdachte] onderhield contact met hen via het Nederlandse en een Braziliaans nummer van verdachte. Ook nu gaf [hoofdverdachte] aan dat iemand contact met hen zou opnemen in Brazilië.(10)
Beide “stellen” onderhielden in Brazilië contact met medeverdachte [hoofdverdachte].(11)
Medeverdachte [medeverdachte] is op 4 mei 2009 met dezelfde vlucht als verdachte en [medeverdachte 2] naar Brazilië gevlogen.(12) [medeverdachte] nam vervolgens in Brazilië contact op met beide “stellen” waarbij hij zich voorstelde als Toni. Allereerst nam hij contact op met [medeverdachte 1] en [betrokkene] en vertelde hen dat zij een week langer moesten blijven omdat er iets tussen was gekomen, ze moesten naar Sao Paulo te Brazilië vliegen. [medeverdachte 1] en [betrokkene] ontvingen geld van hem en hij betaalde tevens de kosten voor de vliegtickets naar Sao Paulo.(13)
Na aankomst in Natal werd verdachte gebeld door [medeverdachte]. [medeverdachte 2] sprak vervolgens af met [medeverdachte] en ontving geld van hem om ook tickets naar Sao Paulo te boeken.
[medeverdachte] vloog met [medeverdachte 1] en [betrokkene] mee naar Sao Paulo, verdachte en [medeverdachte 2] vertrokken een paar dagen later, in de nacht van vrijdag op zaterdag (de rechtbank begrijpt: in de nacht van 8 op 9 mei 2009).(14)
Op de zaterdagavond (de rechtbank begrijpt: 9 mei 2009) ontvingen [medeverdachte 1] en [betrokkene] in hun hotel in Sao Paulo twee koffers van [medeverdachte]. Zij moesten hun spullen overpakken in deze koffers en hun eigen koffers achterlaten. [betrokkene] en [medeverdachte 1] inspecteerden vervolgens de koffers en zagen dat er grijze pakketten met witte stof inzaten. [medeverdachte 1] belde verdachte, die in een ander hotel verbleef, en haalde haar met een taxi op. Verdachte zag ook de pakketjes en het witte poeder. [betrokkene] heeft geproefd van dit witte poeder.
Verdachte verklaarde dat het voor hen allemaal duidelijk was dat het cocaïne betrof. Verdachte is de volgende dag teruggekeerd naar het hotel waar zij met [medeverdachte 2] verbleef. Er bleken die dag op de hotelkamer van verdachte en [medeverdachte 2] twee lege laptoptassen te zijn neergelegd, welke volgens [medeverdachte 2] door [medeverdachte] waren gebracht. Verdachte voelde verdikkingen in deze tassen. Tevens voelden de tassen zwaar aan.(15)
Na de ontdekking van de pakketten in de koffers van [medeverdachte 1] en [betrokkene] vond er een telefoongesprek plaats tussen verdachte en [hoofdverdachte]. Verdachte vertelde hem dat [betrokkene] de pakketten uit zijn koffer had gesloopt, dat ze wel wist hoe documenten eruit zagen en dat documenten er niet als wit poeder uitzagen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich de precieze bewoordingen van dit gesprek niet meer te kunnen herinneren, maar wel dat zij ‘wit poeder’ of woorden van gelijke strekking heeft gebezigd tijdens dit gesprek. Verdachte wilde dat [hoofdverdachte] haar zou beloven dat de inhoud van de laptoptassen niets illegaals betrof. [hoofdverdachte] gaf hier geen antwoord op, zei verder dat het allemaal goed zou komen en dat hij mensen kende bij de douane.(16)
Ook [betrokkene] heeft telefonisch contact met [hoofdverdachte] gehad. [hoofdverdachte] vertelde hem dat hij de pakketten weer in zijn koffer moest doen en er gewoon mee naar Nederland moest vliegen. [betrokkene] weigerde en zei dat hij deze wel terug zou geven aan Toni. [hoofdverdachte] vertelde hem dat hij de pakketten wel moest meenemen, anders zou hij Brazilië niet meer uitkomen. Het telefoongesprek verliep heftig en met veel geschreeuw, hetgeen door [medeverdachte 1] en verdachte is gehoord. [hoofdverdachte] heeft tevens op enig moment gezegd dat [betrokkene] ‘een kogel door zijn kop zou krijgen’ en dat deze ‘niet mee zou vliegen want hij bleef nog een tijdje in Brazilië’. [hoofdverdachte] heeft vervolgens [medeverdachte 1] via verdachte de instructie gegeven dat zij haar spullen moest pakken en mee moest gaan naar het hotel van verdachte en [medeverdachte 2]. Tevens gaf hij aan dat [betrokkene] niet mee zou gaan naar Nederland, zij zouden wel voor [roepnaam betrokkene] zorgen.(17)
Verdachte en [medeverdachte 1] hebben vervolgens via MSN en sms contact opgenomen met de moeder van verdachte, die (met behulp van de tante van verdachte) de Koninklijke Marechaussee inlichtte.(18) [betrokkene] is op zondag 10 mei 2009 alleen vertrokken zonder dit te vertellen aan zijn reisgenoten.(19) [hoofdverdachte] dreigde voorts in een telefoongesprek met verdachte, in het bijzijn van [medeverdachte 1], dat hen hetzelfde zou kunnen gebeuren wat er ook met die Turk (de rechtbank begrijpt: [betrokkene]) was gebeurd.(20)
Verdachte bracht die avond door op haar hotelkamer. De volgende ochtend kregen verdachte en [medeverdachte 1] van [hoofdverdachte] instructies voor het inchecken van hun koffers. Vervolgens hebben zij, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte, de koffer en de twee laptoptassen (in hun koffers) meegenomen op de vlucht naar Natal en daarna op de vlucht naar Amsterdam. Tijdens deze laatste vlucht hebben verdachte en [medeverdachte 1] bij de Nederlandse bemanning aangegeven te zijn gedwongen om drugs te smokkelen naar Nederland.(21)
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de invoer van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne. De raadsman heeft betoogd dat de bepalingen van de Opiumwet met betrekking tot de invoer teleologisch gelezen moeten worden, in die zin dat de invoer gericht moet zijn op verdere verspreiding en verkoop in het land van invoer. Nu verdachte de cocaïne ingevoerd heeft om deze aan de Koninklijke Marechaussee over te dragen, zou zij geen opzet op de invoer gehad hebben, aldus de raadsman.
De rechtbank ziet in de wijze waarop de Opiumwet en met name het verbod op invoer van drugs is geredigeerd, geen enkele aanwijzing voor een uitleg zoals door de raadsman voorgestaan. Nu ook anderszins die uitleg op geen enkele wijze wordt ondersteund, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op haar verklaringen bij de Koninklijke Marechaussee alsmede de ter terechtzitting afgelegde verklaring dat zij op de hoogte was van de cocaïne in haar koffer toen zij op het vliegtuig in Brazilië stapte, door vanaf Natal naar Nederland te vliegen, opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen cocaïne in Nederland heeft ingevoerd.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot de vraag of verdachte daarvoor strafbaar is, wordt verwezen naar hetgeen onder 6. wordt overwogen.
Ten aanzien van het handelen van verdachte voorafgaand aan het ontvangen van de koffers met daarin de cocaïne, is de rechtbank voorts van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, nu verdachte hierop in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad.
De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte met de door haar verrichte handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij zich schuldig zou maken aan het voorbereiden of bevorderen van de invoer van cocaïne in Nederland. De rechtbank doelt daarbij op de volgende handelingen: het ontvangen van een door een ander betaald ticket, het gebracht worden naar een luchthaven, het ontvangen van geld ten behoeve van de aanschaf van een paspoort, het ontvangen van zakgeld, het in Nederland ontvangen van een koffer en het vanuit Brazilië telefonisch contact onderhouden met één of meer mededaders van wie verdachte de instructies om naar Sao Paulo te vliegen, opvolgt, evenals het afreizen naar een bronland van cocaïne, te weten Brazilië, voor een geheel betaalde vakantie in een hotel in Brazilië om partner te spelen van iemand die documenten moet ophalen.
De rechtbank merkt ten aanzien van laatstgenoemde handeling nog op dat de precieze inhoud van deze documenten niemand bekend is, evenmin heeft iemand de constructie met betrekking tot deze documenten kunnen uitleggen. Tijdens het verblijf in Brazilië is ook niet gebleken dat er enige handeling in verband met deze documenten is verricht.
Voornoemde, door verdachte verrichte handelingen, heeft zij gepleegd terwijl zij reeds vermoedde dat het met iets illegaals te maken had. In dat verband acht de rechtbank tevens van belang dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard tevoren in Nederland de van [hoofdverdachte] gekregen koffer op de aanwezigheid van drugs te hebben gecontroleerd.
Ten aanzien van de organisatoren geldt dat het niet anders kan dan dat zij wisten waartoe de voorbereidingshandelingen dienden.
Het onder 2 ten laste gelegde feit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat
1. (zaak B1)
zij op 12 mei 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 8.833,0 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2. (zaak B1)
zij in de periode van 1 april 2009 tot en met 12 mei 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en Almere en Natal (Brazilië) en Sao Paulo (Brazilië), tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
- voorwerpen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en haar mededaders wisten of ernstig redenen hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit
immers is/heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s):
- een ticket gekregen of gegeven van Nederland naar Brazilië en van Brazilië naar Nederland en
- geld ontvangen en/of gegeven ten behoeve van de aanschaf van een paspoort en
- koffer(s) en/of laptop ontvangen of gegeven en
- naar de luchthaven Schiphol gebracht en
- verblijf in het hotel in Brazilië betaald (gekregen) en
- zakgeld ontvangen of gegeven voor het verblijf in Brazilië en
- een mobiele telefoon en simkaart aangeschaft of laten aanschaffen in Brazilië en
- (telefonisch) instructies ontvangen of gegeven en/of laten geven en
- (telefonisch) contacten onderhouden met mededaders.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
- ten aanzien van feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
- ten aanzien van feit 2: medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen en gelden voorhanden te hebben, waarvan zij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
6. Strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe is aangevoerd dat bij verdachte sprake was van psychische overmacht, zodat zij aan haar handelen geen schuld had en haar daarvan strafrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Gezien de zich in het dossier bevindende stukken en gelet op het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte een zodanige (van buiten komende) dwang heeft ervaren, dat zij redelijkerwijs daaraan geen weerstand kon en hoefde te bieden.
Verdachte is na de ontdekking van de cocaïne in de koffers van [medeverdachte 1] en [betrokkene] (ook wel de Turk genoemd), toen zij in Sao Paulo verbleven, in een situatie beland waarbij (indirecte) bedreigingen volgden. Na genoemde ontdekking heeft [betrokkene], die razend was geworden, immers uiterst heftige en boze telefoongesprekken gevoerd met verdachte [hoofdverdachte], waarin deze laatste hem fors bedreigde. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn hier getuige van geweest en hoorden onder meer dat [betrokkene] ‘wel met de koffer moest gaan vliegen’ en dat hij ‘een kogel door zijn kop’ zou krijgen. Op het moment dat [betrokkene] verdween vreesden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] dan ook dat hem iets was overkomen, aangezien [hoofdverdachte] telefonisch medegedeeld had dat er iemand naar de hotelkamer gestuurd zou worden. Zij verkeerde in de stellige overtuiging dat [betrokkene] geliquideerd was (aldus de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris). Zij kregen van medeverdachte [hoofdverdachte] te horen dat ze moesten doen wat hen gevraagd werd omdat hen anders ‘hetzelfde als de Turk zou gebeuren’. Verdachte is in bijzijn van [medeverdachte 1] meerdere keren opgebeld door een onbekende persoon die haar vroeg waarom zij niet in haar hotel was dan wel anderszins “instructies” gaf. Daar komt bij dat de koffers van [medeverdachte 1] en [betrokkene] waren afgeleverd door medeverdachte [medeverdachte], die zij als contactpersoon van [hoofdverdachte] zagen. Zij hadden beiden - niet ten onrechte - het gevoel dat zij in de gaten werden gehouden. Zij vertrouwden dan ook niemand meer en durfden met niemand in Brazilië te overleggen. Dit temeer niet daar [hoofdverdachte] hen gezegd had dat hij mensen bij de douane kende waardoor de pakketten cocaïne veilig door de controleposten geloodst konden worden.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] contact hebben opgenomen met de moeder van verdachte in Nederland, die (met behulp van de tante van verdachte) de Koninklijke Marechaussee inlichtte. Beiden zijn als getuige door de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank gehoord. Bij gelegenheid van dit verhoor hebben zowel de moeder als de tante van verdachte verklaard dat verdachte overstuur was c.q. dat de meisjes in paniek waren, dat ze in de gaten werden gehouden en dat het advies van moeder en tante om de drugs te dumpen niet gevolgd kon worden. Verdachte heeft voorts samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de Nederlandse bemanning aan boord van het vliegtuig op de hoogte gesteld van hun situatie en de aanwezigheid van verdovende middelen in hun koffers. De desbetreffende bemanningsleden hebben, als getuige gehoord door de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank, verklaard dat de beide verdachten angstig overkwamen en trillende handen hadden. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben het niet aangedurfd de Braziliaanse bemanning van het vliegtuig na het opstijgen in Sao Paulo in te lichten, omdat zij zich toen nog op Braziliaans grondgebied bevonden en zij bovendien geen Portugees spreken. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben hiermee, op het moment dat zij zich niet meer in een voor hen concrete bedreigende situatie bevonden, een, gelet op de specifieke situatie, juiste handelwijze gehanteerd.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de jonge leeftijd van verdachte, haar nog niet gerijpte persoonlijkheid en gebrek aan levenservaring in combinatie met de chaotische en bedreigende omstandigheden in Brazilië, zoals hiervoor aangegeven, na ontdekking van de cocaïne van verdachte niet kon worden verwacht dat zij een andere, minder ingrijpende uitweg zou kiezen. Derhalve is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan. Hierin ligt ook besloten het verschil met genoemde [betrokkene], welke zich zelfstandig heeft onttrokken aan de ontstane situatie en naar de politie in Brazilië is gegaan, maar door wiens handelen evenwel meer dreiging en dwang voor verdachte en [medeverdachte 1] is ontstaan.
Weliswaar kan betoogd worden dat verdachte, door het op reis gaan naar Brazilië onder de in 4.1. weergegeven omstandigheden, zichzelf in deze situatie heeft gebracht. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit aspect al tot uitdrukking komt in de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen. Vanaf het moment waarop de cocaïne in Brazilië is ontdekt in de koffers van [medeverdachte 1] en [betrokkene] heeft de situatie een wending gekregen, waardoor er ten aanzien van verdachte naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van ‘culpa in causa’.
De rechtbank oordeelt dan ook dat het voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte vanaf het moment van de ontdekking van de cocaïne tot het moment van vertrek uit Brazilië door externe omstandigheden geestelijk in een zodanige toestand is komen te verkeren dat zij redelijkerwijs niet anders kon of behoorde te handelen dan zij gedaan heeft. Dit betekent dat de voor schuld aan het bewezen verklaarde vereiste wilsvrijheid bij de verdachte ontbrak, zodat zij niet strafbaar is voor het onder 1 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit en ter zake van dit feit ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte met betrekking tot de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen (feit 2) uitsluit. Verdachte is hiervoor dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode voorafgaande aan de invoer tezamen met anderen schuldig gemaakt aan het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne vanuit Brazilië naar Nederland. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Verdachte heeft louter en alleen vanwege financieel gewin ingestemd met de door [hoofdverdachte] geïnitieerde voorbereidingshandelingen. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening gehouden met haar jeugdige leeftijd evenals haar medewerking tijdens het onderzoek en de onderkenning van de afhalers. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit met justitie in aanraking is geweest.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde ontslaat van alle rechtsvervolging. Gelet op de hoogte van de op te leggen straf is het evident dat de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis zal opheffen, en niet, zoals door de officier van justitie verzocht, de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een laptop, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van dat voorwerp, welke aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
10a van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte voor feit 1 niet strafbaar en ontslaat haar te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart verdachte voor feit 2 strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfentachtig (85) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
26) 1.00 STK Laptop computer PACKERD BELL QUA-K1 101655950136 op 10/6/09 aangetr in koffer ve
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis van de verdachte.
Voetnoten:
1) De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De voor het bewijs gebezigde schriftelijke stukken worden slechts gebezigd tot bewijs in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
2) Het proces-verbaal d.d. 12 mei 2009 (dossierpagina’s 167-171).
3) Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 275 e.v.); een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 20 mei 2009 (kenmerk 5534 X 09).
4) Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 298 e.v.); een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 20 mei 2009 (kenmerk 5533 X 09).
5) Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 336 e.v.); een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 20 mei 2009 (kenmerk 5535 X 09).
6) Het proces-verbaal d.d. 12 mei 2009 (dossierpagina’s 172 e.v.).
7) Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 1010); het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina 1057).
8) Het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 1943).
9) Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] (dossierpagina 398-399); de processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina’s 1060 en 1076).
10) De processen-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina’s 1011-1013, 1033-1034 en 1036-1037); het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] (dossierpagina’s 989-990).
11) Het proces-verbaal van onderzoek belcontacten met tel.nummer [nummer] met bijlage (dossierpagina aanvulling 54 e.v.); het proces-verbaal van onderzoek belcontacten met tel.nummer [nummer 2] met bijlage (dossierpagina aanvulling 61 e.v.).
12) Het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 1944.).
13) Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] (dossierpagina 400-401) het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] d.d. 26 oktober 2009 zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris; het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina 1061).
14) Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] (dossierpagina’s 400-401); het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina 1061); het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 1013); het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] (dossierpagina 953-954).
15) Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina 1061-1062); het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] d.d. 26 oktober 2009 zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris; het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina’s 1014 en 1016); het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] (dossierpagina 954).
16) Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 1015); de processen-verbaal van de terechtzittingen d.d. 7 en 9 december 2009, inhoudende – voor zover van belang – de verklaring van verdachte.
17) Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 1016); het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] (dossierpagina’s 402-404); het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] d.d. 26 oktober 2009 zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris; het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina’s 1058, 1063-1064); de processen-verbaal van de terechtzittingen d.d. 7 en 9 december 2009, inhoudende – voor zover van belang – de verklaring van verdachte.
18) Het proces-verbaal van verhoor van [moeder van verdachte] d.d. 27 oktober 2009 zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris; het proces-verbaal van verhoor van [tante van verdachte] d.d. 27 oktober 2009 zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris.
19) Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 1016); het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina’s 1063); het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 9 december 2009, inhoudende – voor zover van belang – de verklaring van verdachte.
20) Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 1000).
21) Het proces-verbaal van verhoor van [steward] d.d. 27 oktober 2009 zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris; het proces-verbaal van verhoor van [purser] d.d. 27 oktober 2009 zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris; het proces-verbaal d.d. 11 mei 2009 (dossierpagina’s 165-166); het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 1016-1017); het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina’s 1063, 1078-1079); de processen-verbaal van de terechtzittingen d.d. 7 en 9 december 2009, inhoudende – voor zover van belang – de verklaring van verdachte.
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mrs. J. Candido en J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. A. Blijleven en M. Zoethout,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2009.