ECLI:NL:RBHAA:2009:BL5464

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
161028-09-2890
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [naam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Haarlem, heeft het verzoek ingediend, waarbij de moeder niet ter zitting is verschenen en geen verweer heeft gevoerd. De minderjarige, geboren op [datum] 1995, is sinds zijn geboorte erkend door zijn vader en heeft van rechtswege het gezag over hem. De moeder heeft aangegeven het niet eens te zijn met de ontheffing, maar heeft geen actieve rol gespeeld in de procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds [datum] 2004 bij zijn pleegouders woont, die tevens de ouders van de moeder zijn. De minderjarige staat onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Haarlem, en is sinds 25 oktober 2005 ondertoezicht gesteld. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de onmacht van de moeder om haar zorgplicht te vervullen, zoals beschreven in artikel 1:266 BW, en heeft geconcludeerd dat de huidige situatie van de minderjarige niet in zijn belang is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de dreiging van de situatie af te wenden.

De rechtbank heeft besloten de moeder te ontheffen van het gezag over de minderjarige en de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland als voogdes benoemd. Dit besluit is genomen in het belang van de minderjarige, om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie en om het loyaliteitsconflict van de minderjarige te verminderen. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en de beschikking openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
ontheffing
zaak-/rekestnr.: 161028/09-2890
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken d.d. 22 december 2009
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Haarlem,
verzoekende partij,
hierna mede te noemen: de Raad,
--tegen--
[naam moeder]
wonende te [plaats],
verwerende partij,
hierna mede te noemen: de moeder.
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op 1 september 2009 ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de Raad,
en het verhandelde ter terechtzitting op 12 november 2009 in aanwezigheid van de Raad, vertegenwoordigd door mevrouw E. Valk, Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Haarlem, vertegenwoordigd door de heer V.F. van Zoen, en de heer en mevrouw [naam], de ouders van de moeder, tevens de pleegouders van de minderjarige [naam minderjarige].
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De minderjarige [naam minderjarige] is in raadkamer gehoord.
2 De vaststaande feiten
In deze zaak kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 De minderjarige [naam minderjarige] (hierna: de minderjarige of [naam]) is op [datum] 1995 te [plaats] geboren. De minderjarige is na zijn geboorte erkend door [naam vader] (hierna: de vader).
De moeder heeft van rechtswege het gezag over de minderjarige.
2.2 Bij beschikking van de kinderrechter te Haarlem van 25 oktober 2005 is de minderjarige ondertoezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling Jeugdbescherming (hierna: de Stichting). De ondertoezichtstelling is telkens verlengd en eindigt thans op 25 oktober 2010.
2.3 De minderjarige is op grond van een machtiging uithuisplaatsing van 25 oktober 2005 in het kader van een ondertoezichtstelling door de kinderrechter te Haarlem uit huis geplaatst. De machtiging is telkens verlengd en eindigt thans op 25 oktober 2010.
3 Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek strekt tot ontheffing van de moeder van het gezag van voornoemde minderjarige op grond van artikel 1:266 BW j° 1: 268 BW, met benoeming van de Stichting tot voogdes.
4 Het verweer
4.1 Tijdens het onderzoek dat aan het door de Raad ingediende verzoek is voorafgegaan, heeft de moeder aangegeven dat zij het niet met een ontheffing eens is. De huidige situatie is, aldus moeder, voor iedereen duidelijk genoeg en verandering daarin zal meer problemen geven. Zij is, via [naam minderjarige], bereikbaar als er een besluit met betrekking tot [naam minderjarige] moet worden genomen.
In de onderhavige procedure heeft de moeder geen verweer gevoerd. Zij is niet ter zitting verschenen.
5 Beoordeling
5.1 Art. 1:266 BW bepaalt dat de rechtbank een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen kan ontheffen op de grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daartegen niet verzet.
5.2 Art. 1:268 BW schrijft vervolgens in het eerste lid voor dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, tenzij na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de in art. 1:266 BW genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in art. 1:254 BW af te wenden (art.1:268 lid 2 onder a).
5.3 Van dreiging als bedoeld in art. 1:254 BW is sprake als een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd.
5.4 Vooropgesteld wordt dat de rechtbank van oordeel is dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de moeder onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] te vervullen, zodat het verzoek op dat punt voldoet aan het bepaalde in art. 1:266 BW.
5.5 Aangezien uit het rapport van de Raad blijkt dat de moeder het niet eens is met het verzoek, overweegt de rechtbank met het oog op het bepaalde in art. 1:268 BW volledigheidshalve dat zij van oordeel is dat ook sprake is van een situatie waarin de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de hiervoor onder 5.3. genoemde dreiging af te wenden. In dit geval is derhalve ook voldaan aan de voorwaarden voor het uitspreken van de verderstrekkende maatregel van ontheffing van het gezag over [naam minderjarige], indien er vanuit wordt gegaan dat moeder zich hiertegen verzet. Hierbij zijn de volgende omstandigheden van belang.
5.6 [naam minderjarige] woont sinds [datum] 2004 bij zijn pleegouders, de ouders van de moeder. Hij staat sinds [datum] 2005 onder toezicht van de Stichting. Sinds [datum] 2007 heeft de moeder geen contact meer met de Stichting. Een en ander heeft tot gevolg dat [naam minderjarige] als tussenpersoon fungeert tussen de moeder en de Stichting als er formele zaken moeten worden geregeld en dat hij in een loyaliteitsconflict is komen te verkeren. Volgens de toelichting bij het inleidend verzoek van de Raad heeft de moeder in het begin van de ondertoezichtstelling aangegeven dat ze (weer) voor [naam minderjarige] wil zorgen en is gebleken dat zij dit nog steeds zou willen.
5.7 Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de plaatsing van [naam minderjarige] bij de pleegouders hem goed doet. Hij heeft het erg naar zijn zin bij zijn pleegouders en heeft met beide ouders contact wanneer hij dat zelf wil. De rechtbank acht het thans in het belang van [naam minderjarige] dat duidelijk wordt dat hij de komende jaren in het pleeggezin zal worden verzorgd en opgevoed. Ontheffing heeft ook als positief gevolg dat de juridische situatie in overeenstemming met de feitelijke situatie wordt gebracht. Naar verwachting zal het loyaliteitsconflict, waarin [naam minderjarige] verkeert, hierdoor verminderen. Tot slot acht de rechtbank het van belang dat de onzekerheid die de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige met zich brengt en voor alle betrokkenen belastend is, wegvalt.
5.8 De Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling Jeugdbescherming, heeft zich bereid verklaard de voogdij te aanvaarden.
5.9 Het verzoek van de Raad zal worden toegewezen.
6 Beslissing
De rechtbank
6.1 Ontheft:
- [naam moeder],
wonende te [plaats],
van het gezag over de minderjarige [naam],
- [naam], geboren op [datum] 1995 in de gemeente [plaats].
6.2 Benoemt tot voogdes over voornoemde minderjarige:
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling Jeugdbescherming.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van Andel, als voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. E.J. van Keken en A.M. Ayal, als leden van deze kamer en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 22 december 2009 in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon als griffier.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.