ECLI:NL:RBHAA:2009:BL1428

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800689-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen met verwerping van verweer psychische overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 24 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 8.833 gram cocaïne in Nederland op 12 mei 2009, alsook het voorbereiden van deze invoer in de periode van 1 april tot 12 mei 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelingen heeft verricht die wezenlijk bijdroegen aan de invoer van de drugs, waaronder het ontvangen van een vliegticket, het verkrijgen van geld voor een paspoort en het onderhouden van contact met medeverdachten. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de verdachte onder psychische overmacht handelde, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder zodanige druk stond dat hij geen weerstand kon bieden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat hij zich bewust was van de risico's van zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens zijn de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een telefoon en een laptop, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800689-09
Uitspraakdatum: 24 december 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7, 9 en 10 december 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Amsterdam, HvB Het Schouw te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na toegestane wijziging van de tenlastelegging ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1. (zaak B1)
hij op of omstreeks 12 mei 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 8.833,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. (zaak B1)
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2009 t/m 12 mei 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Almere, in elk geval in Nederland, en/of Natal (Brazilië), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)
immers is/zijn en/of heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- een ticket gekocht en/of gekregen en/of gegeven en/of geregeld van Nederland naar Brazilië en/of van Brazilië naar Nederland en/of
- geld ontvangen en/of gegeven ten behoeve van de aanschaf van een paspoort en/of een koffer en/of
- een of meer koffer(s) en/of (laptop)tas ontvangen en/of gegeven en/of laten geven en/of aangeschaft en/of
- naar en/of van de luchthaven Schiphol gebracht en/of opgehaald en/of
- verblijf in het hotel in Brazilië betaald (gekregen) en/of
- zakgeld ontvangen en/of gegeven en/of laten geven voor het verblijf in Brazilië en/of
- een mobiele telefoon en/of simkaart aangeschaft en/of laten aanschaffen in Brazilië en/of
- (telefonisch) instructies ontvangen en/of gekregen en/of gegeven en/of laten geven en/of
- (telefonisch) contacten onderhouden met een of meer mededader(s).
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- verbeurdverklaring van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten de telefoon en laptop op de beslaglijst vermeld onder nummers 9 en 14.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden(1)
Feiten 1 en 2 (zaak B1)
Naar aanleiding van een telefoongesprek kwam op maandag 11 mei 2009 informatie naar voren dat op vlucht OR356 vanuit Natal, Brazilië, zich een jonge vrouw genaamd [medeverdachte 1] zou bevinden die gedwongen werd om verdovende middelen te smokkelen vanuit Brazilië naar Nederland. Er zou nog een persoon genaamd [naam] met [medeverdachte 1] meevliegen. Op 12 mei 2009 omstreeks 09.45 uur kwamen [medeverdachte 1], verdachte en [medeverdachte 2] na een vlucht vanuit Natal, Brazilië (OR356) aan op de Luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Zij werden vervolgens aangehouden.(2)
In een in de koffer van [medeverdachte 1] aangetroffen laptoptas werd een hoeveelheid van 3.370,9 gram netto cocaïne aangetroffen.(3) Ook in de koffer van verdachte werd een laptoptas aangetroffen, waarin zich een hoeveelheid van 2.500,4 gram netto cocaïne bevond.(4) In de koffer van [medeverdachte 2] werden vier pakketten met een hoeveelheid van in totaal 2.961,7 gram netto cocaïne aangetroffen.(5)
Verdachte is in april 2009 door medeverdachte [hoofdverdachte], die zich aan hem voorstelde als Andrew, benaderd met de vraag of hij, verdachte, gemakkelijk geld wilde verdienen. In ruil daarvoor zou hij documenten in Brazilië moeten ophalen. Het zou beter zijn om tijdens die reis met iemand anders een “stelletje te spelen”. Alles zou worden betaald en verdachte zou een beloning van ongeveer € 5.000, - ontvangen. Verdachte heeft met dit voorstel ingestemd.(6)
Verdachte en zijn “partner”, medeverdachte [medeverdachte 1], werden allebei op 4 mei 2009 opgehaald door [hoofdverdachte] en naar Schiphol gebracht. Zij vlogen die dag vanuit Amsterdam naar Natal, Brazilië en ontvingen van [hoofdverdachte] ieder een vliegticket en € 500, - zakgeld voor deze reis. Zowel medeverdachte [medeverdachte 1] als verdachte kreeg van [hoofdverdachte] een telefoon, ook het noodpaspoort van verdachte werd door hem betaald. [medeverdachte 1] ontving een koffer van [hoofdverdachte]. Beiden kregen voor vertrek op Schiphol tevens een laptop zonder bijbehorende laptoptassen mee. Zij onderhielden contact met [hoofdverdachte] via het Nederlandse en een Braziliaans nummer van [medeverdachte 1]. [hoofdverdachte] gaf aan dat iemand contact met hen zou opnemen in Brazilië.(7)
Deze persoon bleek medeverdachte [medeverdachte] te zijn die op 4 mei 2009 met dezelfde vlucht als [medeverdachte 1] en verdachte naar Brazilië was gevlogen.(8) Uit de verklaringen van zowel [medeverdachte 1] als verdachte blijkt dat [medeverdachte], die zich voorstelde als Toni, hen geld heeft gegeven en nadere instructies heeft gegeven om naar Sao Paulo te vliegen, hetgeen ook feitelijk is gebeurd.(9)
Eerder, te weten op 27 april 2009, waren medeverdachte [medeverdachte 2] en [betrokkene] al vanuit Amsterdam naar Natal, Brazilië gevlogen. Ook zij leerden elkaar kennen pal voor vertrek op Schiphol en waren benaderd door [hoofdverdachte] voor het maken van de genoemde reis. Zij ontvingen een ticket, zakgeld en een koffer van [hoofdverdachte]. [hoofdverdachte] gaf voorts aan dat iemand contact met hen zou opnemen in Brazilië.(10) Na ongeveer een week in Natal te hebben verbleven, werden zij door dezelfde [medeverdachte] benaderd, die hen de instructie gaf naar Sao Paulo te vliegen. Hij gaf hen geld en betaalde voor de tickets.(11)
Beide “stellen” onderhielden in Brazilië contact met medeverdachte [hoofdverdachte].(12)
Op de zaterdagavond (de rechtbank begrijpt: 9 mei 2009) ontvingen [medeverdachte 2] en [betrokkene] in hun hotel in Sao Paulo twee koffers van [medeverdachte]. Zij moesten hun spullen overpakken in deze koffers en hun eigen koffers achterlaten. [betrokkene] en [medeverdachte 2] inspecteerden vervolgens de koffers en zagen dat er grijze pakketten met witte stof inzaten. [medeverdachte 2] belde haar vriendin [medeverdachte 1], die in een ander hotel verbleef, en haalde haar met een taxi op. [medeverdachte 1] zag ook de pakketjes en het witte poeder. [betrokkene] heeft geproefd van dit witte poeder. [medeverdachte 1] verklaarde dat het voor hen allemaal duidelijk was dat het cocaïne betrof. [medeverdachte 1] keerde de volgende dag naar het hotel waar zij met verdachte verbleef. Op die zondag bleek dat er op de hotelkamer van [medeverdachte 1] en verdachte twee laptoptassen waren neergelegd.(13) Verdachte heeft verklaard één van de lege laptoptassen in zijn koffer te hebben gedaan, nu hij hiertoe de opdracht had gekregen. Verdacht kon zich niet met zekerheid herinneren van wie hij deze opdracht had gekregen, maar vermoedde van [medeverdachte]. Verdachte had overigens ook van Toni vernomen dat hij en [medeverdachte 1] wat zouden krijgen, verdachte heeft eerder verklaard te hebben geweten dat dit laptoptassen betrof. De lege laptoptas voelde zwaar aan, was dichtgestikt en bevatte iets buigbaars.(14)
[medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte brachten de nacht door op de hotelkamer van [medeverdachte 1] en verdachte. Vervolgens hebben zij op 11 mei 2009 de koffer en de twee laptoptassen (in hun koffers) meegenomen, zijn zij met deze bagage in Sao Paulo ingecheckt voor de vlucht naar Natal en vervolgens door gevlogen naar Amsterdam.(15)
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de invoer van de in totaal aangetroffen hoeveelheid cocaïne.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], na de ontdekking van de cocaïne in de koffer van [medeverdachte 2], hem hier de volgende dag van op de hoogte hebben gesteld. Verdachte wist voorts dat hij zelf ook een zogenaamd lege laptoptas mee moest nemen, die zwaar aanvoelde en dicht gestikt was, waarin iets buigzaams zat. Ook [medeverdachte 1] ontving een soortgelijke laptoptas. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat het om drugs ging toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] overstuur terugkwamen en erachter waren gekomen dat er cocaïne in de koffer van [medeverdachte 2] zat. Hij heeft vervolgens ook de pakketten in de koffer van [medeverdachte 2] gezien. Verdachte verklaarde ervoor te hebben gekozen om de drugs mee te nemen. Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens de koffers (met laptoptassen) in Sao Paulo, Brazilië ingecheckt en zijn met deze bagage naar Nederland gevlogen.
Gelet op het voorgaande evenals het feit dat het hier een bronland van cocaïne betreft, oordeelt de rechtbank dat verdachte op zijn vlucht van Brazilië naar Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk cocaïne in Nederland heeft ingevoerd. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het handelen van verdachte voorafgaand aan het in ontvangst nemen van de koffer met daarin cocaïne, is de rechtbank voorts van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, nu verdachte hierop in ieder geval het voorwaardelijk opzet heeft gehad.
De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte met de door hem verrichte handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich schuldig zou maken aan het voorbereiden of bevorderen van de invoer van cocaïne in Nederland.
De rechtbank doelt daarbij op de volgende handelingen: het ontvangen van een door een ander betaald ticket, het gebracht worden naar een luchthaven, het ontvangen van geld ten behoeve van de aanschaf van een (nood)paspoort, het geheel betaalde verblijf in een hotel in Brazilië, het ontvangen van zakgeld, het ontvangen van een laptop en het (telefonisch) contact onderhouden met één of meer mededaders van wie verdachte de instructies om naar Sao Paulo te vliegen opvolgt, evenals het afreizen naar een bronland van cocaïne, te weten Brazilië, voor een geheel betaalde vakantie om in Brazilië vervolgens documenten op te halen. De rechtbank merkt ten aanzien van laatstgenoemde handeling op dat de precieze inhoud van deze documenten niemand bekend is, evenmin heeft iemand de constructie met betrekking tot deze documenten kunnen uitleggen. Tijdens het verblijf in Brazilië is ook niet gebleken dat er enige handelingen in verband met documenten zijn verricht. Voornoemde door verdachte verrichte handelingen heeft hij gepleegd terwijl hij reeds vermoedde dat het met iets illegaals te maken had.(16)
Ten aanzien van de organisatoren geldt dat het niet anders kan dan dat zij wisten waartoe de voorbereidingshandelingen dienden.
Het onder 2 ten laste gelegde feit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat
1. (zaak B1)
hij op 12 mei 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 8.833,0 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2. (zaak B1)
hij in de periode van 1 april 2009 tot en met 12 mei 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en Almere en Natal (Brazilië), tezamen en in vereniging met anderen
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
- voorwerpen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of ernstig redenen hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit
immers is/heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- een ticket gekregen en/of gegeven van Nederland naar Brazilië en van Brazilië naar Nederland en
- geld ontvangen en/of gegeven ten behoeve van de aanschaf van een paspoort en
- koffer(s) en/of laptop ontvangen of gegeven en
- naar de luchthaven Schiphol gebracht en
- verblijf in het hotel in Brazilië betaald (gekregen) en
- zakgeld ontvangen of gegeven en/of laten geven voor het verblijf in Brazilië en
- een mobiele telefoon en simkaart aangeschaft in Brazilië en
- (telefonisch) instructies ontvangen of gegeven en/of laten geven en
- (telefonisch) contacten onderhouden met (een) mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
- ten aanzien van feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
- ten aanzien van feit 2: medeplegen van voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
6. Strafbaarheid van verdachte
Door de raadsman van verdachte is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit wegens de niet-strafbaarheid van zijn cliënt op grond van de aanwezigheid van psychische overmacht.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Gezien de zich in het dossier bevindende stukken en gelet op het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte zodanig onder druk is gezet of een zodanige (van buiten komende) dwang heeft ervaren, dat hij redelijkerwijs daaraan geen weerstand kon of hoefde te bieden.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte mogelijk ervaren dwang niet dusdanig concreet is geworden dat hij daaraan geen weerstand kon of hoefde te bieden. Verdachte is pas op zondagmiddag 10 mei 2009 na de lunch voor het eerst geconfronteerd met twee laptoptassen op zijn hotelkamer. Tijdens de lunch hebben [betrokkene] (ook wel de Turk genoemd) en [medeverdachte] een forse aanvaring gehad in verband met de ontdekking op zaterdag de 9e mei 2009 van pakketten met wit poeder in de koffers van [medeverdachte 2] en [betrokkene], waarvan ook [medeverdachte 1] sinds die zaterdag via [medeverdachte 2] op de hoogte was. Deze aanvaring vond evenwel plaats buiten aanwezigheid van verdachte. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verdachte eerst op zondag 10 mei 2009 na de lunch, nadat [medeverdachte 2] de instructie van [hoofdverdachte] had ontvangen haar koffer mee te nemen naar het hotel van [medeverdachte 1] en verdachte, op de hoogte gesteld van de in de koffer van [medeverdachte 2] aangetroffen cocaïne. Verdachte heeft ook nadien geen overleg gepleegd met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], hij is door hen buiten ieder overleg gehouden. Verdachte was evenmin op de hoogte van de tussen [betrokkene] en [hoofdverdachte] gevoerde telefoongesprekken waarin door laatstgenoemde ernstige bedreigingen aan het adres van [betrokkene] zijn geuit, waarvan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] getuige waren. Datzelfde geldt voor de telefonische gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [hoofdverdachte], waarbij [medeverdachte 1] is toegevoegd dat haar ‘hetzelfde zou kunnen overkomen als de Turk’. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verdachte alleen medegedeeld dat zij in de gaten werden gehouden.
Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van een zodanige van buiten komende dwang ten opzichte van verdachte dat dit voor hem een situatie van psychische overmacht oplevert. De verklaring van [betrokkene] als getuige bij de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank dat verdachte zichtbaar bang was, maakt dat oordeel niet anders. Ook al zou deze inschatting van [betrokkene] juist zijn geweest, dan is dit onvoldoende om van een psychische overmachtsituatie te spreken, temeer daar niet duidelijk is op welk moment en op welke situatie deze waarneming van [betrokkene] betrekking heeft.
De door de raadsman opgeworpen vergelijking met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gaat in die zin mank dat er ten opzichte van laatstgenoemden onder meer forse bedreigingen zijn geuit, zij in de gaten werden gehouden en zij telefonisch door [hoofdverdachte] “aangestuurd” werden. Derhalve is er ten opzichte van hen een psychische overmachtsituatie ontstaan, waaraan zij zich in Brazilië niet konden onttrekken, hoewel zij getracht hebben zich hieraan te ontworstelen. Zodra zich die overmachtsituatie niet meer voordeed, hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van de aanwezigheid van de drugs in hun ruimbagage melding gemaakt bij de bemanning van het vliegtuig. Verdachte heeft niets bij de bemanning gemeld. Verdachte heeft niet gemotiveerd kunnen onderbouwen dan wel kunnen aangeven waarom hij in het geheel niets heeft ondernomen. De door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat verdachte een gelaten persoonlijkheid heeft, doet niet af aan het feit dat verdachte voor andere uitwegen had kunnen en moeten kiezen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat verdachte niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan.
De raadsman heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van putatieve overmacht.
Van putatieve overmacht kan sprake zijn, indien er in de voorstelling van de dader een overmachtsituatie bestaat. Hiermee wordt echter niet op de overmacht in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht gedoeld, veeleer op een situatie waarin er sprake is van een rechtvaardigingsgrond vanwege dwaling ten tijde van het delict bij een dader. Door verdachte is niet gesteld dan wel nader onderbouwd dat hij in dwaling verkeerd heeft. Uit het dossier dan wel het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank evenmin gebleken van een in dwaling verkerende verdachte. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank dan ook het beroep namens de verdediging op putatieve overmacht.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk gemaakt die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van in totaal ongeveer 8.833,0 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Verdachte heeft zich tevens in de periode voorafgaand aan de invoer tezamen met anderen schuldig gemaakt aan het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne vanuit Brazilië naar Nederland.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De uiteindelijk ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Verdachte verkeerde in de schuldsanering en heeft zich blijkbaar alleen door financiële motieven laten leiden om deel te nemen aan de door [hoofdverdachte] geïnitieerde voorbereidingshandelingen en de daarop gevolgde invoer van cocaïne vanuit Brazilië in Nederland.
De rechtbank ziet de bewezenverklaarde feiten als een voortgezette handeling en zal daarmee bij de straftoemeting rekening houden. Tevens heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten veroordeeld is geweest.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen, zoals door de officier van justitie is geëist.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een telefoontoestel en een laptop, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, welke aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 47 en 56 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 en 10a van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
9) 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart SAMSUNG SGH-B130 Nederland
14) 1.00 STK Computer TOSHIBA T8000 99263488E PS5F963
Voetnoten:
(1) De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De voor het bewijs gebezigde schriftelijke stukken worden slechts gebezigd tot bewijs in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
(2) Het proces-verbaal d.d. 12 mei 2009 (dossierpagina’s 167-171).
(3) Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 275 e.v.); een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 20 mei 2009 (kenmerk 5534 X 09).
(4) Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 298 e.v.); een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 20 mei 2009 (kenmerk 5533 X 09).
(5) Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 336 e.v.); een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 20 mei 2009 (kenmerk 5535 X 09).
(6) Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina’s 206-207).
(7) De processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina’s 1011-1013, 1033-1034 en 1036-1037); het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina’s 989-990).
(8) Het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 1944.).
(9) Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina 1013); het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 953-954).
(10) Het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 1943).
(11) Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] (dossierpagina 400-401); het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] d.d. 26 oktober 2009 zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris; het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] (dossierpagina 1061).
(12) Het proces-verbaal van onderzoek belcontacten met tel.nummer [nummer] met bijlage (dossierpagina aanvulling 54 e.v.); het proces-verbaal van onderzoek belcontacten met tel.nummer [nummer 2] met bijlage (dossierpagina aanvulling 61 e.v.).
(13) Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] (dossierpagina 1061-1062); het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] d.d. 26 oktober 2009 zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris; het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina’s 1014 en 1016); het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 954).
(14) Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 954); proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 9 december 2009, inhoudende – voor zover van belang – de verklaring van verdachte.
(15) Het proces-verbaal d.d. 11 mei 2009 (dossierpagina’s 165-166); het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (dossierpagina 1016-1017); het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] (dossierpagina’s 1063, 1078-1079); het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 9 december 2009, inhoudende – voor zover van belang – de verklaring van verdachte.
(16) Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 216).
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mrs. J. Candido en J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. A. Blijleven en M. Zoethout,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2009.